Voor de storm

‘Welkom, heren. Generaal Pouder, generaal Kroy. Bethod heeft zich teruggetrokken tot aan de Wittestroom, en het lijkt onwaarschijnlijk dat hij een beter terrein zal vinden waarop hij tegen ons kan strijden.’ Burr haalde scherp adem en bekeek de anderen met een ernstig gezicht. ‘Ik denk dat het heel waarschijnlijk is dat er morgen al gevochten zal worden.’

‘Uitstekend!’ schreeuwde Pouder terwijl hij met veel vertoon op zijn bovenbeen sloeg.

‘Mijn mannen zijn er klaar voor,’ mompelde Kroy, die zijn kin precies een halve duim omhoogtilde. De twee generaals en de vele leden van hun respectieve staf loerden naar elkaar over de brede ruimte van Burrs tent, en ieder van hen probeerde zijn evenknie van de andere partij de loef af te steken met zijn grenzeloze enthousiasme voor de strijd. West voelde zijn lip opkrullen terwijl hij naar hen keek. Twee kinderbendes op een schoolplein zouden zich amper minder volwassen hebben opgesteld.

Burr trok zijn wenkbrauwen op en draaide zich om naar zijn landkaarten. ‘Gelukkig voor ons hebben de architecten die het fort van Dunbrec hebben gebouwd ook vrij nauwkeurig onderzoek gedaan in de omgeving. We zijn gezegend met zeer accurate kaarten. Bovendien is er recent een groep Noordmannen naar ons overgelopen, met gedetailleerde informatie over Bethods soldaten, positie en bedoelingen.’

‘Waarom zouden we geloven wat een stel noordelijke honden zegt?’ sneerde generaal Kroy. ‘Die zelfs geen loyaliteit voor hun eigen koning overhebben?’

‘Als prins Ladisla beter naar hen had geluisterd, generaal,’ verklaarde West, ‘dan was hij misschien nog onder ons geweest. En zijn divisie ook.’ Generaal Pouder grinnikte, en zijn staf lachte mee. Kroy, hoe voorspelbaar, vond het minder amusant. Hij wierp een dodelijke blik door de tent, een blik die West beantwoordde met een ijzig uitgestreken gezicht.

Burr schraapte zijn keel en ploegde voort. ‘Bethod heeft het fort van Dunbrec in handen.’ De punt van zijn stok tikte op de zwarte zeshoek. ‘Zodanig gepositioneerd dat hij uitkijkt over de enige belangrijke weg vanuit Angland, waar die de Wittestroom oversteekt, onze grens met het noorden. De weg leidt vanuit het westen naar het fort en gaat dan oostwaarts tussen twee beboste hellingen door een brede vallei. Het grootste deel van Bethods soldaten kampeert bij het fort, maar hij wil een stukje westwaarts langs de weg een aanval beginnen zodra wij ons gezicht vertonen.’ En Burrs stok streek langs de donkere streep, ruisend over het dikke papier. ‘De vallei waar de weg doorheen loopt is kaal, open gras met wat doornstruikjes en rotspunten, wat hem meer dan genoeg bewegingsruimte biedt.’ Hij draaide zich weer naar de verzamelde officieren om, met zijn stok in zijn hand geklemd, en plantte zijn vuisten op de tafel voor zich. ‘Ik ben van plan in zijn valstrik te trappen. Of althans… die schijn te wekken. Generaal Kroy?’

Kroy hield eindelijk op West kwaad aan te staren en antwoordde met een nors: ‘Ja, maarschalk?’

‘Uw divisie zal zich over de weg gestaag oostwaarts naar het fort verplaatsen en Bethod aanmoedigen om met zijn aanval te beginnen. Langzaam en rustig, zonder heldendaden. Generaal Pouders divisie zal zich intussen door het bos boven op de noordelijke richel hebben gewerkt, hier,’ zijn stok tikte op de groene blokken van het beboste hogere terrein, ‘net voor de positie van generaal Kroy.’

‘Net vóór de positie van generaal Kroy,’ grijnsde Pouder, alsof hem een bijzondere gunst was verleend. Kroy keek hem walgend aan.

‘Nét ervoor, ja,’ vervolgde Burr. ‘Als Bethods troepen allemaal in de vallei zijn, is het onze taak om hen van bovenaf aan te vallen en hun flank te overmeesteren. Het is belangrijk dat u wacht tot de Noordmannen druk bezig zijn, generaal Pouder, zodat wij hen kunnen omsingelen, overweldigen en hopelijk de meerderheid in één klap kunnen uitschakelen. Als ze de kans krijgen om zich terug te trekken naar de voorde van de rivier, zal het fort hun aftocht dekken en kunnen we hen niet achtervolgen. Het zou ons maanden kunnen kosten om Dunbrec te verzwakken.’

‘Natuurlijk, maarschalk,’ riep Pouder uit, ‘mijn divisie zal tot het allerlaatste moment wachten, daar kunt u op rekenen!’

Kroy snoof. ‘Dat zou geen probleem moeten zijn. Laat aankomen is een specialiteit van u, heb ik begrepen. Er zou geen veldslag nodig zijn als u vorige week de Noordmannen had onderschept in plaats van ze om u heen te laten komen!’

Pouder brieste van woede. ‘Dat kunt u makkelijk zeggen, terwijl u aan de rechtervleugel niets zat te doen! Gelukkig maar dat ze niet 's nachts zijn langsgekomen! U had hun aftocht dan misschien aangezien voor een aanval en zou met uw hele divisie zijn gevlucht!’

‘Heren, alstublieft!’ brulde Burr, die met zijn stok op de tafel sloeg. ‘Er wordt straks door iedereen in het leger nog genoeg gevochten, kan ik u beloven, en als iedereen zijn aandeel levert, zal er ook meer dan genoeg glorie zijn! We moeten samenwerken om dit plan te doen slagen!’ Hij boerde, grimaste en likte zuur langs zijn lippen, terwijl de twee generaals en hun staf nijdig naar elkaar loerden. West zou bijna hebben kunnen lachen als de levens van vele mannen niet in de waagschaal hadden gelegen, waaronder dat van hemzelf.

‘Generaal Kroy,’ zei Burr op de toon van een vader die zijn weerbarstige kind toespreekt, ‘ik wil zeker weten dat u uw bevelen begrijpt.’

‘Mijn divisie trekt over de weg,’ siste Kroy, ‘en rukt langzaam en ordelijk op, oostwaarts door de vallei naar Dunbrec, om Bethod en zijn wilden uit te lokken tot een gevecht.’

‘Inderdaad. Generaal Pouder?’

‘Ik ga met mijn divisie uit het zicht door het bos, net vóór het regiment van generaal Kroy, zodat ik op het laatste moment op het noordelijke tuig af kan stormen en hun flank kan aanvallen.’

Burr wist een glimlachje te produceren. ‘Correct.’

‘Een uitstekend plan, maarschalk, als ik het zeggen mag!’ Pouder trok blij aan zijn snor. ‘U kunt erop rekenen dat mijn cavalerie hen aan stukken zal hakken. Aan! Stukken!’

‘Ik vrees dat u geen cavalerie zult hebben, generaal,’ zei West monotoon en emotieloos. ‘De wouden zijn dicht en paarden baten u daar niet. U zou de Noordmannen zelfs kunnen waarschuwen dat u daar bent. Een risico dat we niet kunnen nemen.’

‘Maar… mijn cavalerie,’ mompelde Pouder verdrietig. ‘Mijn beste soldaten!’

‘Zij blijven hier, generaal,’ dreunde West, ‘nabij het hoofdkwartier van maarschalk Burr en onder zijn leiding, als reserve. Ze worden ingezet als het nodig is.’ Hij onderging Pouders woede met een ijzige blik, terwijl de gezichten van Kroy en zijn staf spleten in een brede, volkomen vreugdeloze grijns.

‘Ik denk niet…’ bitste Pouder.

Burr viel hem in de rede. ‘Dit is mijn besluit. Er is nog één ding waar jullie allemaal aan moeten denken. Er zijn aanwijzingen dat Bethod versterking heeft. Een soort woestelingen, wilden van over de bergen in het noorden. Hou uw ogen open en uw flanken goed afgeschermd. U krijgt morgen bericht van me wanneer het tijd is om te vertrekken, waarschijnlijk voor zonsopgang. Dat is alles.’

‘Kunnen we erop rekenen dat ze doen wat hun gezegd wordt?’ mompelde West terwijl hij de twee nukkige groepen de tent uit zag lopen.

‘Wat hebben we voor keus?’ De maarschalk liet zich met een grimas in een stoel vallen, legde zijn handen op zijn buik en keek op naar de grote kaart. ‘Ik zou me maar geen zorgen maken. Kroy heeft geen andere keus dan de vallei door te trekken en te vechten.’

‘En Pouder? Ik zie hem er wel voor aan dat hij een of ander excuus verzint om in het bos te blijven zitten.’

De maarschalk schudde grijnzend zijn hoofd. ‘En al het vechten aan Kroy overlaten? Stel dat hij de Noordmannen in zijn eentje verslaat en alle eer voor zichzelf opeist? Nee. Pouder zou dat risico nooit nemen. Dit plan geeft hun geen andere keus dan samen te werken.’ Hij zweeg even en keek op naar West. ‘Je zou die twee met wat meer respect kunnen behandelen.’

‘Denkt u dat ze dat verdienen, commandant?’

‘Natuurlijk niet. Maar stel dat we bijvoorbeeld morgen verliezen, dan zal een van hen waarschijnlijk mijn positie krijgen. En waar blijf jij dan?’

West grijnsde. ‘Dan is het afgelopen met me. Maar nu beleefd tegen hen doen zal daar niets aan veranderen. Ze hebben de pest aan me om wie ik ben, niet om wat ik zeg. Ik kan net zo goed zeggen wat ik wil nu het nog kan.’

‘Daar heb je misschien wel gelijk in. Ze zijn verrekte irritant, maar hun dwaasheid is voorspelbaar. Bethod is degene die me zorgen baart. Zal hij doen wat wij willen dat hij doet?’ Burr boerde, slikte en boerde nog eens. ‘Verdomde indigestie!’

Drieboom en Hondman zaten op een bankje buiten naast de tentflap, een vreemd stel tussen de stijf gesteven officieren en wachters.

‘Ruikt hier naar een veldslag,’ zei Drieboom toen West naar hen toe beende.

‘Inderdaad.’ West wees de in zwarte uniformen gehulde staf van Kroy na. ‘Het halve leger gaat morgen de vallei in, in de hoop Bethod tot een gevecht te verleiden.’ Hij wees naar Pouders in het rood gehulde entourage. ‘De andere helft gaat omhoog het bos in en hoopt hen te kunnen verrassen voordat ze weg kunnen komen.’

Drieboom knikte langzaam. ‘Klinkt als een goed plan.’

‘Mooi en simpel,’ zei de Hondman. West grimaste. Hij kon amper naar die kerel kijken.

‘We zouden helemaal geen plan hebben gehad als jullie niet met die informatie waren gekomen,’ wist hij met opeengeklemde kiezen uit te brengen. ‘Weten jullie zeker dat het klopt?’

‘Zo zeker als maar kan,’ zei Drieboom.

Hondman grijnsde. ‘Rillingen is een goeie kerel, en wat ik zelf heb gezien bevestigt dat wat hij zegt waar is. Maar ik beloof natuurlijk niks.’

‘Natuurlijk niet. Jullie hebben wel wat rust verdiend.’

‘Daar zeg ik geen nee op.’

‘Ik heb een positie voor jullie geregeld ver links van de linie, aan het eind van generaal Pouders divisie, tussen de bomen op het hogere terrein. Jullie zouden daar een eind bij de actie vandaan moeten zitten. De veiligste plek in het leger morgen, denk ik. Maak het je gemakkelijk, stook een vuurtje, en als alles goed gaat, spreken we elkaar weer bij het lijk van Bethod.’ Hij stak zijn hand uit.

Drieboom grijnsde terwijl hij die drukte. ‘Dat is taal die wij begrijpen, Dolle. Pas goed op jezelf.’ Hij en de Hondman liepen de helling naar de boomgrens op.

‘Kolonel West?’

Hij wist al wie het was voordat hij zich omdraaide. Er waren niet veel vrouwen in het kamp die hem veel te zeggen hadden. Cathil stond in de blubber met een geleende jas om zich heen gewikkeld. Ze zag er een beetje schichtig uit, een beetje beschaamd, maar toch vervulde de aanblik van haar hem met een plotselinge vlaag van woede en schaamte.

Het was niet eerlijk, wist hij. Hij kon geen aanspraak op haar maken. Het was niet eerlijk, maar dat maakte het alleen maar erger. Hij kon alleen maar denken aan Hondmans gezicht en haar gegrom, uh… uh… uh. Zo verschrikkelijk verbazingwekkend. Zo verschrikkelijk teleurstellend. ‘Je kunt maar beter met ze meegaan,’ zei West met ijzige formaliteit, amper in staat om iets uit te brengen. ‘Veiligste plek.’ Hij draaide zich om, maar ze hield hem tegen.

‘Jij was het, hè, voor de tent… gisteravond?’

‘Ja, ik vrees van wel. Ik kwam alleen maar kijken of je iets nodig had,’ loog hij. ‘Ik had werkelijk geen idee… met wie je daar zou zijn.’

‘Het was beslist niet mijn bedoeling dat je…’

‘De Hondman?’ mompelde hij, terwijl zijn gezicht plotseling vertrok van onbegrip. ‘Hém? Ik bedoel… waarom?’ Waarom hij in plaats van ik, wilde hij zeggen, maar dat wist hij nog in te houden.

‘Ik weet het… Je zult wel denken…’

‘Je hoeft geen verantwoording aan mij af te leggen!’ snauwde hij, hoewel hij ook wel wist dat hij daar net om had gevraagd. ‘Wat maakt het uit wat ik denk?’ Hij spuugde het met een stuk meer venijn uit dan zijn bedoeling was geweest, maar zijn verloren zelfbeheersing maakte hem nog bozer, waardoor hij er nog meer van verloor. ‘Het kan mij niet schelen waarmee jij besluit te neuken!’

Ze kromp ineen en staarde naar de grond bij zijn voeten. ‘Ik wilde niet… nou. Ik ben je veel verschuldigd, weet je. Alleen… jij bent me te boos. Dat is alles.’

West staarde haar na toen ze de heuvel op liep achter de Noordmannen aan, nauwelijks in staat zijn oren te geloven. Ze ging rustig naar bed met die stinkende wilde, maar híj was te boos? Het was zo oneerlijk dat hij bijna stikte van woede.