En toen… mijn goud

VERTROUWELIJK
Aan Sand dan Glokta,
Superieur van Dagoska

Het verontrust me bijzonder dat je schijnbaar zowel manschappen
als geld te kort komt.

Wat soldaten aangaat, je moet het doen met wat je hebt, of wat je
zelf kunt regelen. Zoals je heel goed weet, zijn de meesten van onze
soldaten in Angland bezig. Helaas heeft de rest hun handen meer
dan vol aan een bepaald rebels element onder de boeren in
Midderland.

Wat de kwestie van financiën aangaat, ik vrees dat er niets kan
worden vrijgemaakt. Je vraagt me er niet nog eens om. Ik raad je
aan zo veel mogelijk uit de specerijenhandelaren, van de inheemse
bevolking, van iedereen die in de buurt is los te krijgen. Leen het en
probeer je te redden, Glokta. Laat die vindingrijkheid zien waar je
zo beroemd om was tijdens de Kantische oorlog.

Ik vertrouw erop dat je me niet teleur zult stellen.

Sult
Hoofdlector van de Koninklijke Inquisitie

‘De zaken verlopen met de allerhoogste snelheid, superieur, al zeggen we het zelf. Sinds de poorten van de Bovenstad zijn opengezet is het werktempo van de inheemsen verdrievoudigd! De greppel ligt nu over het hele schiereiland onder zeeniveau, en hij wordt elke dag dieper! Aan weerszijden wordt het zeewater alleen nog door smalle dammen tegengehouden, en op uw bevel kan de hele boel onder water worden gezet!’ Vissbruck leunde met een opgetogen glimlach op zijn mollige gezicht naar achteren. Bijna alsof het hele plan zíjn idee was.

Onder hen in de Benedenstad begon het ochtendgezang. Een vreemd gejammer dat van de spitsen van de Grote Tempel opzweefde, over Dagoska heen en alle gebouwen in, zelfs hier in de audiëntiekamer van de Citadel. Kahdia roept zijn mensen op voor het gebed.

Vurms lip krulde op bij het horen ervan. ‘Is het alweer zo laat? Die stomme inboorlingen met hun achterlijke bijgeloof! We hadden ze nooit moeten laten teruggaan naar hun tempel! Dat stomme gejengel van ze, ik krijg er hoofdpijn van!’

En alleen daarom is het het al waard. Glokta grijnsde. ‘Als Kahdia er gelukkig van wordt, kan ik met uw hoofdpijn wel leven. Of het u bevalt of niet, we hebben de inheemsen nodig, en die zingen nu eenmaal graag. Wen er maar aan. Of wikkel een deken om uw hoofd.’

Vissbruck ging achteroverzitten en luisterde terwijl Vurms mokte. ‘Ik moet toegeven dat ik het best rustgevend vind, en we kunnen niet ontkennen dat de concessies van de superieur groot effect hebben gehad op de bevolking. Met hun hulp zijn de landmuren gerepareerd en de poorten vervangen, en de steigers worden alweer ontmanteld. Er is steen geregeld voor nieuwe borstweringen, maar eh, en dat is het probleem, de metselaars weigeren nog een dag langer door te werken zonder betaling. Mijn soldaten krijgen nog maar een kwart van hun soldij, en het moreel is laag. Schulden zijn het probleem, superieur.’

‘Dat kun je wel zeggen,’ mompelde Vurms kwaad. ‘De graansilo's zitten bijna nokvol, en er zijn tegen enorme kosten twee nieuwe putten in de Benedenstad geslagen, maar mijn krediet is volkomen uitgeput. De graanhandelaren willen mijn bloed zien!’ Een stuk minder graag dan elke andere koopman in de stad het mijne zou willen zien, durf ik te wedden. ‘Ik kan mijn gezicht amper nog laten zien, want dan duiken ze meteen boven op me. Mijn reputatie loopt gevaar, superieur!’

Alsof ik geen grotere zorgen heb dan de reputatie van die imbeciel. ‘Hoeveel zijn we schuldig?’

Vurms fronste zijn voorhoofd. ‘Voor voedsel, water en gereedschap minstens honderdduizend.’ Honderdduizend? De specerijenhandelaren zijn gek op geld verdienen, maar ze hebben een pesthekel aan het uitgeven ervan. Eider zal nog niet eens de helft ophoesten, als ze al besluit het te proberen.

‘En u, generaal?’

‘De kosten van het rekruteren van huurlingen, het uitgraven van de greppel, van de reparaties aan de muren, van extra wapens, pantsers, munitie…’ Vissbruck blies zijn wangen op. ‘Al met al komt het uit op bijna vierhonderdduizend mark.’

Glokta slikte bijna zijn tong in. Een half miljoen? Een koninklijk fortuin, of nog meer. Ik betwijfel of Sult zo veel zou kunnen betalen, als hij daar al toe genegen zou zijn, en dat is niet het geval. Mensen sterven elke dag voor schulden die hier maar een fractie van bedragen. ‘Probeer te werken hoe u kunt. Beloof wat u wilt. Het geld is onderweg, verzeker ik u.’

De generaal veegde zijn aantekeningen al bij elkaar. ‘Ik doe mijn best, maar de mensen beginnen te betwijfelen of ze ooit wel betaald zullen krijgen.’

Vurms was directer. ‘Niemand vertrouwt ons nog. Zonder geld kunnen we niks doen.’

‘Niks,’ gromde Severard. Vorst schudde langzaam zijn hoofd.

Glokta wreef in zijn pijnlijke ogen. ‘Een superieur van de Inquisitie verdwijnt zonder zelfs maar een veeg bloed achter te laten. Hij gaat 's avonds naar zijn kamers, de deur is op slot. 's Morgens doet hij niet open. Ze trappen de deur in en vinden…’ Niets. ‘Het bed is beslapen, maar er is geen lijk. Zelfs niet het geringste spoor van een worsteling.’

‘Niks,’ beaamde Severard.

‘Wat weten we? Davoust vermoedde dat er een samenzwering gaande was in de stad, een verrader die van plan was Dagoska uit te leveren aan de Gurken. Hij dacht dat er een lid van de bestuursraad bij betrokken was. Het lijkt waarschijnlijk dat hij de identiteit van diegene heeft ontdekt en dat hem het zwijgen is opgelegd.’

‘Maar door wie?’

We moeten de kwestie omdraaien. ‘Als we onze verrader niet kunnen vinden, dan moeten we hem naar ons toe laten komen. Als hij bezig is om de Gurken binnen te laten, dan hoeven wij alleen maar te zorgen dat we ze buiten houden. Vroeg of laat zal hij zich dan wel laten zien.’

‘Gefalijk,’ mompelde Vorst. Inderdaad gevaarlijk, vooral voor de huidige superieur in Dagoska, maar we hebben geen keus.

‘Dus we wachten af?’ vroeg Severard.

‘We wachten af en houden ons bezig met onze verdediging. En we proberen ergens geld vandaan te halen. Heb jij toevallig geld bij je, Severard?’

‘Gisteren nog wel, maar ik heb het aan een meisje in de sloppenwijken gegeven.’

‘Ah. Jammer.’

‘Niet echt, want ze neukt je gek. Ik kan haar van harte aanbevelen, als u interesse hebt.’

Glokta grimaste toen zijn knie knakte. ‘Wat een ontzettend hartverwarmend verhaal, Severard. Nooit geweten dat je een romanticus was. Ik zou een ballade voor je zingen als ik niet zo dringend geld nodig had.’

‘Ik kan eens vragen. Hoeveel hebben we nodig?’

‘O, niet zo veel. Een half miljoen mark zo'n beetje.’

Een van de wenkbrauwen van de practicus kwam scherp omhoog. Hij reikte in zijn zak, groef er wat in rond, trok zijn hand er weer uit en opende die. Er glansden een paar koperen munten op zijn hand.

‘Twaalf cent,’ zei hij. ‘Twaalf cent is alles wat ik bij elkaar kan schrapen.’

‘Twaalfduizend is alles wat ik bij elkaar kan schrapen,’ zei magister Eider. Een druppel op een gloeiende plaat. ‘Mijn gilde is nerveus, de zaken gaan niet goed, en het grootste deel van hun bezittingen zit vast in allerlei ondernemingen. Ik heb zelf ook weinig contanten.’

Ik durf wel te wedden dat je heel wat meer hebt dan twaalfduizend, maar wat maakt het uit? Ik betwijfel of zelfs jij een half miljoen onder je matras hebt liggen. Zo veel geld is er waarschijnlijk in de hele stad niet. ‘Je zou bijna gaan denken dat ze me niet mogen.’

Ze snoof. ‘Ze wegsturen uit de tempel? De inboorlingen bewapenen? Dan om geld vragen? Ja, ik denk dat je wel kunt zeggen dat u niet hun meest favoriete persoon bent.’

‘Kom ik in de buurt als ik zeg dat ze mijn bloed willen zien?’ En een heleboel ook, denk ik haast.

‘Misschien, maar voorlopig denk ik dat ik ze er wel van heb overtuigd dat u goed bent voor de stad.’ Ze keek hem even vlak aan. ‘U bént toch goed voor de stad?’

‘Als het buiten houden van de Gurken uw prioriteit is.’ Dat is toch onze prioriteit? ‘Maar meer geld zou geen kwaad kunnen.’

‘Meer geld kan nooit kwaad, maar dat is het punt met kooplui. Ze verdienen het liever dan dat ze het uitgeven, zelfs wanneer het in hun eigen belang is.’ Ze zuchtte diep, klopte met haar nagels op het tafelblad en keek naar haar hand. Ze scheen even na te denken, en vervolgens trok ze de ringen van haar vingers. Toen ze die eindelijk allemaal af had, gooide ze ze in het kistje bij de munten.

Glokta fronste zijn voorhoofd. ‘Een zeer gul gebaar, magister, maar ik kan toch niet…’

‘Ik sta erop,’ zei ze, terwijl ze haar zware halsketting openhaakte en die in het kistje liet vallen. ‘Ik kan er altijd meer kopen zodra u de stad hebt gered. Hoe dan ook, ik heb er toch weinig aan als de Gurken ze van mijn lijk plukken, hè?’ Ze deed haar dikke armbanden van haar polsen, geelgoud bezet met groene edelstenen. Ze kletterden bij de rest. ‘Neem ze mee, voordat ik van gedachten verander. Een man die verdwaald is in de woestijn moet water…’

‘… aanpakken wat hem wordt aangeboden, waar het ook vandaan komt. Dat zei Kahdia ook al.’

‘Kahdia is een intelligente man.’

‘Dat klopt. Dank u voor uw goedgeefsheid, magister.’ Glokta sloeg het deksel van het kistje dicht.

‘Het minste wat ik kon doen.’ Ze stond op en liep naar de deur, en haar sandalen ruisten over het tapijt. ‘Ik spreek u binnenkort weer.’

‘Hij zegt dat hij u nu meteen moet spreken.’

‘Hoe zei je dat hij heette, Shickel?’

‘Mauthis. Een bankier.’

Weer een crediteur die komt schreeuwen om zijn geld. Vroeg of laat zal ik het hele stel gewoon moeten arresteren. Dat maakt dan een einde aan mijn kortstondige geldsmijterij, maar het zal het bijna waard zijn als ik de blik op hun gezicht zie. Glokta haalde hopeloos zijn schouders op. ‘Laat hem maar binnen.’

Hij was een lange man van in de vijftig, bijna ziekelijk mager, met holle wangen en diepliggende ogen. Zijn bewegingen waren stram en precies en zijn blik was strak en kil. Alsof hij de waarde van alles wat hij ziet afweegt in zilveren marken, ook van mij.

‘Ik ben Mauthis.’

‘Dat heb ik gehoord, maar ik vrees dat er momenteel geen fondsen vrij zijn.’ Behalve als je de twaalf cent van Severard meerekent. ‘Wat voor schulden de stad ook bij de bank heeft, het zal moeten wachten. Het zal niet veel langer meer duren, kan ik u verzekeren.’ Alleen maar tot de zee opdroogt, de hemel omlaag valt en duivels de aarde bevolken.

Mauthis glimlachte. Als je het zo kunt noemen. Een net, afgemeten en volkomen vreugdeloos krullen van de lippen. ‘U begrijpt me verkeerd, superieur Glokta. Ik ben hier niet om een schuld te innen. Zeven jaar lang heb ik het voorrecht gehad om in Dagoska op te treden als hoofdvertegenwoordiger van het bankiershuis Valint en Balk.’

Glokta keek hiervan op, maar hij probeerde nonchalant te klinken. ‘Valint en Balk, zegt u? Uw bank financierde het Manufacturiersgilde, als ik het wel heb.’

‘We hebben wat betrekkingen gehad met dat gilde, voor hun onfortuinlijke val uit de gratie.’ Dat kun je wel zeggen. Ze waren van jullie, met alles erop en eraan. ‘Maar we hebben betrekkingen met zo veel gilden, en bedrijven, en andere banken, en individuen, groot en klein. Vandaag kom ik voor betrekkingen met u.’

‘Wat voor betrekkingen?’

Mauthis draaide zich naar de deur om en knipte met zijn vingers. Twee potige inheemse mannen kwamen binnen, grommend, zwetend en zuchtend onder het gewicht van een grote kist: van gewreven zwart hout, met banden van glanzend staal en gesloten met een zwaar slot. Ze zetten die voorzichtig op het mooie tapijt, veegden het zweet van hun voorhoofd en beenden weer naar buiten, terwijl Glokta hen fronsend nakeek. Wat is dit? Mauthis haalde een sleutel uit zijn zak en draaide die om in het slot. Hij tilde het deksel van de kist op. Hij stapte opzij, aandachtig en zorgvuldig, zodat Glokta de inhoud kon zien.

‘Honderdvijftigduizend mark in zilver.’

Glokta knipperde met zijn ogen. Ja, inderdaad. De munten fonkelden en glinsterden in het avondlicht. Platte, ronde, zilveren stukken van vijf mark. Geen slordige berg zoals in de schatkist van een barbaar, nee, nette, gelijkmatige stapeltjes, op hun plek gehouden met houten tussenschotjes. Even nauwgezet en gelijkmatig als Mauthis zelf.

De twee dragers kwamen hijgend weer binnen en droegen een tweede kist tussen hen in, iets kleiner dan de eerste. Ze zetten die op de vloer en beenden weer naar buiten, zonder zelfs maar een blik te werpen op het fortuin dat daar open en bloot lag te flonkeren.

Mauthis maakte de tweede kist met dezelfde sleutel open, tilde het deksel op en stapte opzij. ‘Driehonderdvijftigduizend mark in goud.’

Glokta wist dat zijn mond openhing, maar hij kreeg hem niet dicht. Schitterend, rein, geel opgloeiend goud. Al die rijkdom leek bijna warmte af te stralen, als een vreugdevuur. Het trok aan hem, sleurde aan hem, lokte hem. Hij zette zelfs een aarzelende stap voordat hij zich vermande. Grote, gouden stukken van vijftig mark. Nette, gelijkmatige stapeltjes, net als het zilver. De meeste mensen zien nooit van hun leven zo veel geld. Er kunnen zelfs maar heel weinig mensen zijn die ooit zo veel bij elkaar hebben gezien.

Mauthis reikte onder zijn jas en haalde er een plat leren etui uit. Hij legde het zorgvuldig op tafel en vouwde het open: eenmaal, tweemaal, driemaal. ‘Een half miljoen mark in geslepen edelstenen.’

Daar lagen ze op het zachte zwarte leer, op de harde bruine tafel, gloeiend in alle kleuren onder de zon. Ongeveer twee grote handen vol veelkleurig, glinsterend grind. Glokta staarde er verdoofd naar en zoog op zijn tandvlees. Magister Eiders juwelen lijken plotseling nogal bescheiden.

‘In totaal hebben mijn superieuren me opgedragen om u, Sand dan Glokta, superieur van Dagoska, de som van exact een miljoen mark voor te schieten.’ Hij rolde een dik document uit. ‘Hier tekenen.’

Glokta staarde van de ene kist naar de andere. Zijn linkeroog begon heftig te trillen. ‘Waarom?’

‘Om te bevestigen dat u het geld hebt ontvangen.’

Glokta lachte bijna. ‘Dát niet! Waarom dat geld?’ Hij wapperde met zijn hand naar de kisten en de stenen. ‘Waarom is dit allemaal?’

‘Het lijkt erop dat mijn werkgevers uw zorg delen dat Dagoska niet in handen van de Gurken mag vallen. Meer zou ik u er niet over kunnen vertellen.’

‘Kunt u dat niet, of wilt u dat niet?’

‘Kan ik niet. Wil ik niet.’

Glokta keek nog eens naar de stenen, het zilver, het goud. Zijn been bonsde mat. Alles wat ik wilde, en nog veel meer. Maar banken worden geen banken door geld weg te geven. ‘Als dit een lening is, wat is dan de rente?’

Mauthis liet zijn ijzige glimlachje weer zien. ‘Mijn werkgevers noemen het liever een bijdrage aan de verdediging van de stad. Maar er is één voorwaarde.’

‘En die is?’

‘Het kan zijn dat u in de toekomst wordt benaderd door een afgevaardigde van het bankiershuis Valint en Balk die zal vragen om… gunsten. Mijn werkgevers hopen van ganser harte dat als en wanneer die tijd komt, u hen niet teleur zult stellen.’

Een miljoen mark aan gunsten. En ik geef mezelf over aan de macht van een zeer verdachte organisatie. Een organisatie waarvan ik de motieven totaal niet begrijp. Een organisatie waar ik tot voor kort nog onderzoek naar wilde doen in verband met hoogverraad. Maar wat heb ik voor keus? Zonder geld is de stad verloren en is het afgelopen met me. Ik had een wonder nodig, en hier is het, fonkelend in deze kamer. Een man die verdwaald is in de woestijn moet het water aanpakken dat hem wordt aangeboden

Mauthis schoof het document over de tafel. Een paar alinea's in een net handschrift en een open ruimte voor een naam. Voor míjn naam. Niet zo heel anders dan een bekentenis. En gevangenen ondertekenen hun bekentenissen altijd. Ook zij hebben geen keus.

Glokta pakte de pen, doopte die in de inkt en schreef zijn naam op de open plek.

‘Dan zijn we klaar.’ Mauthis rolde soepel en nauwgezet het document op. Hij stak het voorzichtig in zijn zak. ‘Mijn collega's en ik vertrekken vanavond uit Dagoska.’ Een heleboel geld bijdragen aan de zaak, maar nog niet het geringste vertrouwen erin. ‘Valint en Balk sluiten hun vestiging hier, maar misschien ontmoeten we elkaar weer in Adua als deze ongelukkige situatie met de Gurken is opgelost.’ De man liet zijn mechanische glimlach nog een keer zien. ‘Geef het niet allemaal ineens uit.’ Hij draaide zich om en beende naar buiten, en hij liet Glokta achter met zijn onvoorstelbare meevaller.

Hij schuifelde er ingespannen ademend naartoe en staarde ernaar. Het had iets obsceens, zo veel geld. Iets walgelijks. Iets bijna angstaanjagends. Hij sloeg de deksels van de twee kisten dicht. Hij deed ze met trillende handen op slot. Hij stopte de sleutel in zijn binnenzak. Hij streelde met zijn vingers over de metalen banden van de twee kisten. Zijn handen waren klam. Ik ben rijk.

Hij pakte een heldere steen ter grootte van een eikel op en hield die tussen duim en wijsvinger voor het raam. Het schemerlicht scheen door de vele facetten in duizend felle vonkjes; blauw, groen, rood, wit. Glokta had niet veel verstand van edelstenen, maar hij was er vrij zeker van dat dit een diamant was. Ik ben heel, heel rijk.

Hij keek naar de rest, schitterend op het platte stukje leer. Een paar ervan waren klein, maar de meeste niet. Enkele waren nog groter dan die in zijn hand. Ik ben immens, fabelachtig rijk. Stel je voor wat je zou kunnen doen met zo veel geld. Stel je voor waar je dan de macht over zou hebben… misschien kan ik nu de stad redden. Meer muren, meer proviand, meer wapens, meer huurlingen. De Gurken, met de staart tussen de benen verdreven uit Dagoska. De keizer van Gurkhul vernederd. Wie had dat gedacht? Sand dan Glokta weer als held.

Hij rolde de glanzende kiezeltjes heen en weer met zijn vingertop, in gedachten verzonken. Maar als ik binnen zo korte tijd zo veel geld uitgeef, roept dat vragen op. Mijn trouwe practicus Vitari zou nieuwsgierig worden, en ze zou mijn meester de hoofdlector nieuwsgierig maken. De ene dag smeek ik om geld, de volgende smijt ik ermee? Ik werd gedwongen geld te lenen, Eminentie. O ja? Hoeveel? Niet meer dan een miljoen mark. Is dat zo? En wie zou bereid zijn je zo'n enorme som geld te lenen? Nou, onze oude vrienden van Valint en Balk, Eminentie, in ruil voor niet nader benoemde gunsten die ze op ieder gewenst moment kunnen opeisen. Natuurlijk staat mijn loyaliteit nog steeds buiten kijf. U begrijpt het toch wel? Ik bedoel, het is alleen maar een fortuin in edelstenen. Drijvend lijk gevonden bij de haven…

Hij duwde zijn hand afwezig door de koude, harde, glinsterende stenen, en ze kietelden aangenaam op de huid tussen zijn vingers. Aangenaam, maar gevaarlijk. We moeten nog steeds voorzichtig blijven. Voorzichtiger dan ooit…