De rest is verspilde adem

Ferro reed en tuurde uit over het land. Nog steeds volgden ze het donkere water, nog steeds sneed de wind door haar kleding, nog steeds was de hoge hemel vol chaos, en toch veranderde het landschap. Voorheen was het vlak geweest als een tafel, nu was het vol heuvels en plotselinge, verborgen troggen. Terrein waar mannen zich konden verstoppen, en die gedachte beviel haar niet. Niet dat ze bang was, want Ferro Maljinn vreesde niemand. Maar ze moest des te zorgvuldiger kijken en luisteren, speuren naar tekenen dat er iemand was gepasseerd, naar tekenen dat iemand op hen wachtte.

Dat was gewoon gezond verstand.

Het gras was ook veranderd. Ze was eraan gewend geraakt, overal om hen heen, lang en wuivend in de wind, maar hier was het kort en droog, en bleek als stro. Het werd ook steeds korter naarmate ze verder gingen. Vandaag zag ze hier en daar kale plekken. Kale aarde, waar niets groeide. Kale aarde als het stof van de Steenwoestijn.

Dode aarde.

Ze keek fronsend uit over de geplooide vlakte, naar de verre heuvels, een vage, onregelmatige streep boven de horizon. Niets bewoog in die uitgestrekte ruimte. Niets behalve hun groep en de ongeduldige wolken. En één vogel, hoog, hoog en bijna stil aan de hemel, met flapperende lange veren aan zijn donkere vleugelpunten.

‘Eerste vogel die ik in twee dagen heb gezien,’ gromde Negenvinger, die er argwanend naar tuurde.

‘Huh,’ gromde ze. ‘De vogels zijn verstandiger dan wij. Waarom zijn we hier?’

‘We hebben niks beters te doen.’

Ferro had wel wat beters te doen. Gurken doden. ‘Zeg jij.’

‘Wat? Heb je een menigte vrienden thuis in de Steenwoestijn, die allemaal naar je vragen? Waar is Ferro toch gebleven? Er valt niks meer te lachen sinds zij weg is.’ En hij gnuifde alsof hij iets grappigs had gezegd.

Ferro zag er de humor niet van in. ‘We kunnen niet allemaal zo geliefd zijn als jij, roze.’ Ze snoof. ‘Ze hebben vast een feestmaal voor je klaarstaan als je terugkeert naar het noorden.’

‘O, er zal zeker een feestmaal zijn. Zodra ze me hebben opgehangen.’

Ze dacht er even over na en keek hem schuins aan vanuit haar ooghoeken. Ze keek zonder haar hoofd te draaien, zodat ze haar blik kon laten wegschieten als hij opzij keek en kon doen alsof ze helemaal niet had gekeken. Ze moest toegeven, nu ze aan hem gewend raakte, dat die grote roze nog niet zo verkeerd was. Ze hadden samen gevochten, meer dan eens, en hij had altijd zijn aandeel geleverd. Ze hadden afgesproken elkaar te begraven als het nodig was, en ze vertrouwde erop dat hij het zou doen. Hij zag er vreemd uit, praatte vreemd, maar ze had nog niet meegemaakt dat hij zei dat hij iets zou doen om het dan vervolgens niet te doen, en dat maakte hem een van de betere mannen die ze had gekend. Dat kon ze hem natuurlijk beter niet vertellen, of ook maar het geringste teken geven dat ze het dacht.

Dat was namelijk het moment dat hij haar zou teleurstellen.

‘Heb je niemand?’ vroeg ze.

‘Niemand behalve vijanden.’

‘Waarom vecht je daar dan niet tegen?’

‘Vechten? Dat heeft me alles opgeleverd wat ik heb.’ En hij stak zijn grote, lege handen naar haar op. ‘Niks anders dan een kwaaie reputatie en een heleboel kerels met een brandende behoefte om me te vermoorden. Vechten? Ha! Hoe beter je erin bent, hoe slechter je af bent. Ik heb wel wraak genomen, en dat kan een geweldig gevoel zijn, maar dat gevoel houdt nooit lang aan. Wraak houdt je 's nachts niet warm, en dat is een feit. Overschat. Op zich niet genoeg. Je hebt nog iets anders nodig.’

Ferro schudde haar hoofd. ‘Je verwacht te veel van het leven, roze.’

Hij grijnsde. ‘En ik maar denken dat jij te weinig verwacht.’

‘Als je niks verwacht, word je ook niet teleurgesteld.’

‘Als je niks verwacht, krijg je ook niks.’

Ferro keek hem kwaad aan. Dat was het met kletsen. Het bracht haar altijd naar plekken waar ze niet heen wilde. Misschien was ze roestig. Ze spoorde haar paard aan en reed weg bij Negenvinger en de anderen, naar de zijkant, in haar eentje.

Stilte, dan. Stilte was saai, maar wel eerlijk.

Ze keek fronsend naar Luthar, die in de kar zat, en hij grijnsde terug als een idioot, zo breed als hij kon met verband over de helft van zijn gezicht. Hij leek op een of andere manier veranderd, en dat beviel haar niet. De vorige keer dat ze zijn verband had verschoond, had hij haar bedankt, en dat vond ze raar. Ferro hield niet van bedankjes. Er ging meestal iets achter schuil. Het knaagde aan haar om iets te hebben gedaan waarvoor ze een bedankje verdiende. Anderen helpen leidde tot vriendschap. Vriendschap leidde in het beste geval tot teleurstelling.

In het slechtste geval tot verraad.

Luthar zei nu vanuit de kar iets tegen Negenvinger. De Noordman gooide zijn hoofd in zijn nek en brulde van het stompzinnige gelach, waardoor zijn paard schrok en hem bijna op de grond gooide. Bayaz zwaaide tevreden heen en weer in zijn zadel, met blije plooien om zijn mondhoeken terwijl hij Negenvinger zag graaien naar zijn teugels. Ferro tuurde weer over de vlakte.

Ze had het veel prettiger gevonden toen niemand elkaar mocht. Dat was bekend. Dat begreep ze. Vertrouwen, kameraadschap, humor, die dingen lagen voor haar zo ver in het verleden dat ze bijna onbekend waren.

En wie houdt er nou van het onbekende?

Ferro had een hoop doden gezien. Ze had er zelf ook een flink aantal gemaakt. Ze had er een flink aantal met haar eigen handen begraven. De dood was haar vak en haar hobby. Maar ze had nog nooit zo veel lijken bij elkaar gezien. Het besmeurde gras lag ermee bezaaid. Ze gleed uit het zadel en liep tussen de lijken door. Er was niet te zien wie tegen wie had gevochten, of wie wie was.

De doden lijken allemaal op elkaar.

Vooral als ze eenmaal zijn geplunderd; hun pantsers, hun wapens en de helft van hun kleding gepikt. Ze lagen op één plek op een hoge, rommelige stapel, in de lange schaduw van een gebroken pilaar. Een oeroud uitziend ding, gebarsten en gekarteld, verkruimeld steen waar verdord gras uit stak en vlekken van korstmos op zaten. Er zat een grote zwarte vogel bovenop, met zijn vleugels tegen zijn lijf gevouwen, die met zijn kraaloogjes strak naar Ferro tuurde toen ze naderde.

Het lijk van een enorme kerel lag tegen het verweerde steen, met een gebroken staf nog in zijn levenloze handen geklemd en donker bloed en donker vuil onder zijn nagels. Waarschijnlijk had er aan die staf een vlag gehangen, dacht Ferro. Soldaten schenen heel veel om vlaggen te geven. Ze had dat nooit begrepen. Je kunt er niemand mee doden. Je kunt je er niet mee verdedigen. En toch stierven er mannen voor vlaggen.

‘Dom,’ mompelde ze, opkijkend naar de grote vogel op de pilaar.

‘Een slachting,’ zei Negenvinger.

Bayaz gromde en wreef over zijn kin. ‘Maar van wie, door wie?’

Ferro zag Luthar met zijn gezwollen gezicht ongerust over de zijkant van de kar staren. Quai zat net voor hem op de bok, met de leidsels losjes in zijn handen en een uitdrukkingsloos gezicht terwijl hij naar de lijken keek.

Ferro draaide een lijk om en snuffelde eraan. Lichte huid, donkere lippen, nog geen geur. ‘Het is nog niet zo lang geleden gebeurd. Twee dagen, misschien.’

‘Maar geen vliegen?’ Negenvinger keek fronsend naar de lijken. Er zaten een paar vogels op, naar hen te kijken. ‘Alleen maar vogels. En ze eten niet. Vreemd.’

‘Niet echt, vriend!’ Ferro's hoofd kwam met een ruk omhoog. Er beende een man naar hen toe over het slagveld, een lange roze in een gerafelde jas, met een krom stuk hout in zijn hand. Hij had een bos vettig haar en een lange, vervilte baard. Zijn ogen puilden fel en wild uit in een gezicht dat was doorsneden met diepe lijnen. Ferro staarde naar hem en snapte niet hoe hij zo dichtbij had kunnen komen zonder dat ze dat had gemerkt.

De vogels vlogen bij zijn stemgeluid op van de lijken, maar ze vluchtten niet voor hem weg. Ze vlogen naar hem toe, sommige landden op zijn schouders, andere wiekten in wijde kringen om zijn hoofd heen. Ferro reikte naar haar boog en greep een pijl, maar Bayaz stak zijn arm uit. ‘Nee.’

‘Zie je dit?’ De lange roze wees naar de gebroken pilaar, en de vogel vloog eraf en landde op zijn vinger. ‘Een honderdmijlzuil! Honderd mijl naar Aulcus!’ Hij liet zijn arm zakken en de vogel sprong op zijn schouder, naast de andere, en bleef daar rustig zitten. ‘Jullie staan op de grens van het dode land! Er komen hier geen dieren die daar niet toe gedwongen worden!’

‘Wat is dit, broeder?’ riep Bayaz, en Ferro stopte ongelukkig haar pijl weg. Nog een magiër. Ze had het kunnen raden. Telkens als je twee van die ouwe idioten bij elkaar zette, werd er een heleboel gekletst, werden er een hoop woorden gemaakt.

En dat betekende een heleboel leugens.

‘De grote Bayaz!’ riep de andere man terwijl hij naderbij kwam. ‘De Eerste van Magiërs! Ik had gehoord dat je kwam, van de vogels in de lucht, de vissen in het water, de beesten van de aarde, en nu zie ik het met mijn eigen ogen, maar toch kan ik het amper geloven. Is het echt? Dat die gezegende voeten deze bloedige grond beroeren?’

Hij zette zijn staf op de grond, en de grote zwarte vogel klauterde van zijn schouder en greep de punt ervan met zijn klauwen, fladderend met zijn vleugels tot hij zijn evenwicht had gevonden. Ferro zette een behoedzame stap achteruit en legde haar hand op haar mes. Ze was niet van plan zich door zo'n beest onder te laten schijten.

‘Zacharus,’ zei Bayaz, die stijfjes uit het zadel gleed, hoewel Ferro vond dat er weinig vreugde in zijn stem klonk. ‘Je ziet er gezond uit, broeder.’

‘Ik zie er moe uit. Ik zie er moe uit, en vuil, en kwaad, want dat is wat ik ben. Je bent lastig te vinden, Bayaz. Ik heb de hele vlakte afgespeurd.’

‘We hebben ons verscholen gehouden. Khaluls bondgenoten zoeken ons ook.’ Bayaz' blik schoot over de slachting. ‘Is dit jouw werk?’

‘Van mijn beschermeling, de jonge Goltus. Hij is fel als een leeuw, zeg ik je, en net zo'n goeie keizer als de grote mannen van weleer! Hij heeft zijn grootste rivaal gevangengenomen, zijn broer Scario, en hij heeft hem genade betoond.’ Zacharus snoof. ‘Niet mijn advies, maar de jongeren doen wat ze willen. Dit waren de laatsten van Scario's mannen. Degenen die zich niet wilden overgeven.’ Hij wapperde achteloos met zijn hand naar de lijken, en de vogels op zijn schouders fladderden mee.

‘Genade heeft grenzen,’ merkte Bayaz op.

‘Ze wilden het dode land niet in vluchten, dus probeerden ze hier stand te houden, en hier stierven ze, in de schaduw van de honderdmijlzuilen. Goltus heeft het vaandel van het Derde Legioen van hen afgepakt. Het vaandel waaronder Stolicus zelf ten strijde trok. Een relikwie uit de Oude Tijd! Net zoals jij en ik zijn, broeder.’

Bayaz leek niet onder de indruk. ‘Een oud vod. Het heeft die kerels weinig geholpen. Een stuk mottenvoer meedragen maakt een man nog geen Stolicus.’

‘Misschien niet. Eerlijk gezegd is het ding ook behoorlijk verkleurd. De edelstenen zijn er lang geleden al uit geplukt en verkocht voor wapens.’

‘Edelstenen zijn tegenwoordig een luxe, maar iedereen heeft wapens nodig. Waar is je jonge keizer nu?’

‘Al terug op weg naar het oosten, zonder zelfs maar de tijd te nemen om de doden te verbranden. Hij is op weg naar Darmium, om de stad te belegeren en die waanzinnige Cabrian aan de muren op te hangen. Misschien kan het dan vrede worden.’

Bayaz snoof vreugdeloos. ‘Weet je zelfs maar hoe dat voelt, vrede?’

‘Je zou ervan staan te kijken wat ik nog weet.’ En Zacharus’ uitpuilende ogen staarden op Bayaz neer. ‘Maar hoe staat het in de rest van de wereld? Hoe is het met Yulwei?’

‘Die observeert, zoals altijd.’

‘En onze andere broeder, de schande van onze familie, de grote profeet Khalul?’

Bayaz' gezicht betrok. ‘Hij wordt sterker. Hij komt in beweging. Hij voelt dat zijn tijd daar is.’

‘En jij wilt hem natuurlijk tegenhouden?’

‘Wat moet ik anders?’

‘Hmm. Khalul was in het zuiden, is het laatste wat ik heb gehoord, maar jij reist naar het westen. Ben je de weg kwijt, broeder? Er is daar niks, behalve de ruïnes van het verleden.’

‘Er ligt macht in het verleden.’

‘Macht? Ha! Jij verandert ook nooit. Vreemd gezelschap heb je daar, Bayaz. De jonge Malacus Quai ken ik natuurlijk. Hoe gaat het, verhalenverteller?’ riep hij naar de leerling. ‘Hoe gaat het, kletskont? Hoe behandelt mijn broeder je?’

Quai bleef voorovergebogen op zijn kar zitten. ‘Goed genoeg.’

‘Goed genoeg? Is dat alles? Dan heb je dus in ieder geval geleerd je mond te houden. Hoe heb je hem dat bijgebracht, Bayaz? Ik heb het hem nooit kunnen leren.’

Bayaz keek fronsend op naar Quai. ‘Het was niet echt nodig.’

‘Zo. En wat zei Juvens ook alweer? De beste lessen zijn die die je jezelf leert.’ Zacharus richtte zijn uitpuilende ogen op Ferro, en de ogen van de vogels volgden zijn blik, allemaal tegelijk. ‘Dat is een aparte.’

‘Ze heeft het bloed.’

‘Je hebt nog iemand nodig die met de geesten kan praten.’

‘Dat kan hij.’ Bayaz knikte in de richting van Negenvinger. De grote roze had aan zijn zadel zitten prutsen, maar nu keek hij onthutst op.

‘Hij?’ Zacharus fronste. Veel woede, dacht Ferro, maar ook wat bedroefdheid en wat angst. De vogels op zijn schouders, en zijn hoofd, en de punt van zijn staf, stonden rechtop en spreidden hun vleugels, en ze fladderden en krasten. ‘Luister naar me, broeder, voordat het te laat is. Geef deze onzin op. Ik zal aan je zijde staan tegen Khalul. Ik zal naast jou en Yulwei staan. Wij drie samen, zoals in de Oude Tijd, zoals tegen de Maker. De magiërs verenigd. Ik zal je helpen.’

Er viel een lange stilte, waarin harde lijnen over Bayaz' gezicht trokken. ‘Jij wilt me helpen? Had je lang geleden je hulp maar aangeboden, na de val van de Maker, toen ik je erom smeekte. Dan hadden we Khaluls waanzin misschien een halt kunnen toeroepen voordat het wortelde. Nu wemelt het in het hele zuiden van de Eters, die de wereld als hun speeltuin zien, die de oprechte woorden van onze meester openlijk bespotten! Wij drieën zullen niet genoeg zijn, denk ik. En dan? Wil jij Cawneil weglokken bij haar boeken? Wil jij Leru zoeken, onder wat voor steen ze dan ook zit in de hele, wijde Cirkel van de Wereld? Wil jij Karnault terugbrengen van over de grote oceaan, of Anselmi en Gebroken Tand uit het land van de doden? De magiërs verenigd, hè?’ Bayaz' lip krulde snerend op. ‘Die tijd ligt achter ons, broeder. Dat schip is uitgezeild, lang geleden al, het komt nooit meer terug, en wij zijn niet aan boord!’

‘Ik begrijp het!’ siste Zacharus, en zijn rooddoorlopen ogen puilden nog meer uit. ‘En als je vindt wat je zoekt, wat dan? Denk je echt dat je het kunt beheersen? Durf je je in te beelden dat jij kunt wat Glustrod, en Kanedias, en Juvens zelf niet konden?’

‘Ik heb geleerd van hun fouten.’

‘Dat denk ik toch niet! Je wilt de ene misdaad bestraffen met een nog ergere!’

Bayaz' dunne lippen en holle wangen werden nog scherper. Geen bedroefdheid, geen angst, maar heel veel woede. ‘Deze oorlog ben ík niet begonnen, bróéder! Heb ík de Tweede Wet geschonden? Heb ík het halve zuiden tot slaven gemaakt omwille van mijn ijdelheid?’

‘Nee, maar we hadden er ieder ons aandeel in, en jij meer dan de meesten. Vreemd, dat ik me dingen herinner die jij weglaat. Hoe je ruziede met Khalul. Hoe vastbesloten Juvens was om jullie te scheiden. Hoe jij op zoek ging naar de Maker, hem overhaalde om zijn geheimen te delen.’ Zacharus lachte, een hard gekakel, en zijn vogels krasten met hem mee. ‘Ik denk dat hij nooit van plan was om zijn dochter met je te delen, hè, Bayaz? De dochter van de Maker? Tolomei? Is er nog ruimte in je geheugen voor haar?’

Bayaz' ogen glinsterden kil. ‘Misschien is het mijn schuld,’ fluisterde hij. ‘Maar de oplossing komt ook van mij…’

‘Denk je dat Euz de Eerste Wet in een opwelling heeft uitgesproken? Denk je dat Juvens dat ding naar de rand van de wereld heeft gebracht omdat het véílig was? Het is… het is kwaadaardig!’

‘Kwaadaardig?’ Bayaz snoof minachtend. ‘Een woord voor kinderen. Een woord dat de onwetenden gebruiken tegen degenen die het niet met hen eens zijn. Ik dacht dat we dergelijke concepten eeuwen geleden al waren ontgroeid.’

‘Maar de risico's…’

‘Ik ben vastbesloten.’ Bayaz' stem was ijzer, en goed geslepen. ‘Ik heb er lange jaren over nagedacht. Je hebt je zegje gedaan, Zacharus, maar je draagt geen andere oplossingen aan. Probeer me maar tegen te houden als het moet. En ga anders aan de kant.’

‘Dan is er niets veranderd.’ De oude man draaide zich om en keek naar Ferro, met een trillend, gerimpeld gelaat, en de donkere ogen van zijn vogels keken mee. ‘En jij, duivelsbloed? Weet je wat hij je wil laten aanraken? Begrijp je wat hij wil dat je draagt? Heb je enig idee van de gevaren?’ Een klein vogeltje sprong van zijn schouder op en vloog in kwetterende kringetjes om Ferro's hoofd. ‘Je kunt maar beter vluchten, en nooit meer stilstaan! Jullie allemaal!’

Ferro's lip krulde op. Ze sloeg de vogel uit de lucht, die op de grond belandde en tsjilpend weghipte tussen de lijken. De andere krasten, sisten en snerpten boos, maar ze negeerde ze. ‘Jij kent me niet, ouwe stomme roze met je vuile baard. Doe niet alsof je me begrijpt, of weet wat ik weet, of wat me is aangeboden. Waarom zou ik het woord van de ene ouwe leugenaar verkiezen boven dat van de andere? Neem je vogels mee en bemoei je niet met onze zaken, dan hebben we geen ruzie. De rest is verspilde adem.’

Zacharus en zijn vogels knipperden met hun ogen. Hij fronste, opende zijn mond, en deed die zwijgend weer dicht toen Ferro in het zadel sprong en haar paard naar het westen wendde. Ze hoorde dat de anderen volgden, het gebons van hoeven, Quai die de leidsels van de kar liet knallen, en toen de stem van Bayaz. ‘Luister naar de vogels in de lucht, de vissen in het water, de beesten van de aarde. Weldra zul je horen dat het afgelopen is met Khalul, dat zijn Eters zijn teruggekeerd naar het stof, dat de fouten uit het verleden zijn begraven, zoals lang geleden al had moeten gebeuren.’

‘Ik hoop het, maar ik vrees dat het nieuws slechter zal zijn.’ Ferro keek over haar schouder en zag de oude nog één keer naar haar staren. ‘De fouten uit het verleden zijn niet zo eenvoudig te begraven. Ik hoop echt dat je zult falen.’

‘Kijk om je heen, oude vriend.’ De Eerste van Magiërs glimlachte terwijl hij in het zadel klom. ‘Alles wat jij hoopt leidt tot niks.’

En dus reden ze in stilte weg bij de lijken, langs de gebroken honderdmijlzuil, het dode land op. Naar de ruïnes van het verleden. Naar Aulcus.

Onder een betrekkende hemel.