Goedkoop

‘U hebt bezoek, meneer,’ mompelde Barnam. Zijn gezicht was om een of andere reden lijkbleek.

‘Dat is duidelijk,’ snauwde Glokta. ‘Dat waren zeker de mensen die aanklopten.’ Hij liet zijn lepel in zijn amper aangeroerde kom soep vallen en likte zuur langs zijn tandvlees. Een opmerkelijk walgelijke uitvlucht van een maaltijd vanavond. Ik mis Shickels kookkunsten, al mis ik haar pogingen om me te vermoorden wat minder. ‘Nou, wie is het dan, man?’

‘Het is… eh… het is…’

Hoofdlector Sult dook door de lage deuropening om zijn onberispelijke witte haren niet langs de dorpel te halen. Ah. Ik snap het. Hij schreed fronsend de smalle eetkamer in, met zijn lip opgekruld alsof hij een open riool in was gestapt. ‘Sta vooral niet op,’ spuugde hij Glokta toe. Dat was ik ook niet van plan.

Barnam slikte. ‘Kan ik wat verfrissingen halen voor Zijne…’

‘Ga weg!’ riep Sult laatdunkend, en de oude dienaar struikelde bijna in zijn haast om bij de deur te komen. De hoofdlector keek hem met vernietigende minachting na. Zijn goede humeur van gisteravond lijkt nu nog maar een vaag herinnerde droom.

‘Stomme boeren,’ siste hij terwijl hij aan Glokta's smalle eettafel aanschoof. ‘Er is weer een opstand geweest in de buurt van Keln, en die klootzak van een Looier stond weer in het middelpunt ervan. Een onpopulaire uitzetting veranderde in een bloedige rel. Heer Finster heeft de stemming helemaal verkeerd ingeschat, drie van zijn wachters kwamen om en hij is in zijn landhuis belegerd door een woedende menigte, die imbeciel. Ze konden gelukkig niet binnenkomen, dus stelden ze zich er tevreden mee het halve dorp plat te branden.’ Hij snoof. ‘Hun eigen dorp, verdomme! Dat doet een idioot als hij kwaad wordt. Hij vernietigt wat er in de buurt staat, al is het zijn eigen huis! De Open Raad wil natuurlijk bloed zien. Boerenbloed, en veel ook. Nu moeten we de Inquisitie daar op gang brengen, een paar leiders opsporen, of een paar stommelingen die we daarvoor kunnen laten doorgaan. We zouden Finster zelf moeten ophangen, die stommeling, maar dat is niet echt een optie.’

Glokta schraapte zijn keel. ‘Ik zal onmiddellijk mijn spullen pakken voor Keln.’ De boeren kietelen. Amper een taak die ik zelf zou kiezen, maar…

‘Nee. Ik heb jou voor iets anders nodig. Dagoska is gevallen.’

Glokta trok zijn wenkbrauw op. Maar dat is niet zo'n grote verrassing. Amper schokkend genoeg, zou je denken, om een figuur als Zijne Eminentie in mijn kleine vertrekken te persen.

‘Schijnbaar zijn de Gurken binnengelaten na een voorafgaande afspraak. Verraad, natuurlijk, maar in zo'n tijd… amper verrassend. De Uniesoldaten zijn afgeslacht, voor zover die er waren, maar veel huurlingen zijn alleen maar gevangengenomen, en de inheemsen zijn min of meer gespaard gebleven.’ Gurkense genade, wie had dat kunnen denken? De wonderen zijn dus toch de wereld nog niet uit.

Sult veegde woest over een stofje op zijn onberispelijke handschoen. ‘Ik heb gehoord dat toen de Gurken doorbraken in de Citadel, generaal Vissbruck zelfmoord pleegde om niet gevangen te worden genomen.’ Wat zeg je me nou? Nooit gedacht dat hij het in zich had. ‘Hij had bevolen dat zijn lijk moest worden verbrand, zodat de vijand geen overblijfselen had om te ontheiligen, en toen sneed hij zichzelf de keel door. Een dapper man. Een moedig gebaar. Hij zal morgen in de Open Raad worden geëerd.’

Wat heerlijk voor hem. Een afgrijselijke, eervolle dood is veruit te prefereren boven een lang leven in de vergetelheid, natuurlijk. ‘Natuurlijk,’ zei Glokta zachtjes. ‘Een dapper man.’

‘Dat is nog niet alles. Op de hielen van dat nieuws arriveerde er een afgevaardigde. Een vertegenwoordiger van de keizer van Gurkhul.’

‘Een vertegenwoordiger?’

‘Inderdaad. Kennelijk wil hij… vrede.’ De hoofdlector sprak het woord met grote minachting uit.

‘Vrede?’

‘Deze kamer lijkt me nogal klein voor een echo.’

‘Natuurlijk, Eminentie, maar…’

‘Waarom niet? Ze hebben wat ze willen. Ze hebben Dagoska, en verder kunnen ze niet.’

‘Nee, hoofdlector.’ Behalve misschien over de zee

‘Vrede. Het steekt me om iets weg te geven, maar Dagoska was ons nooit veel waard. Kostte ons meer dan we eraan verdienden. Niks meer dan een trofee voor de koning. Ik durf wel te zeggen dat we zonder die waardeloze rots beter af zijn.’

Glokta boog zijn hoofd. ‘Absoluut, Eminentie.’ Hoewel je je wel gaat afvragen waarom we de moeite namen ervoor te vechten.

‘Helaas ben jij hierdoor nergens meer superieur over.’ De hoofdlector keek bijna vrolijk. Dus ik word weer een simpele inquisiteur, hè? Ik neem aan dat ik dan ook niet meer welkom zal zijn bij de belangrijkste sociale bijeenkomsten… ‘Maar ik heb besloten je de titel te laten houden. Als superieur van Adua.’

Glokta was even met stomheid geslagen. Een aanzienlijke promotie, maar… ‘Maar Eminentie, dat is toch superieur Goyles rol?’

‘Dat klopt. En dat blijft het ook.’

‘Dan…’

‘Jullie delen de verantwoordelijkheid. Goyle is de meer ervaren man, dus hij is de senior partner en blijft het hoofd van de afdeling. Voor jou zal ik een paar taken moeten vinden die op jouw specifieke talenten aansluiten. Ik hoop dat een beetje gezonde concurrentie het beste in jullie beiden naar boven brengt.’

Het zal waarschijnlijk eindigen met de dood van een van ons beiden, en we kunnen allemaal wel raden wie de favoriet is. Sult glimlachte dunnetjes, alsof hij precies wist wat Glokta dacht. ‘Of misschien zal het simpelweg bewijzen dat een van jullie superieur is aan de andere.’ Hij blafte een vreugdeloze lach om zijn eigen grapje, en Glokta liet een waterige, tandeloze grijns zien.

‘Intussen moet jij dat met die afgevaardigde maar afhandelen. Je schijnt te weten hoe je met die Kantics om moet gaan, hoewel je deze misschien beter niet kunt onthoofden, althans voorlopig.’ De hoofdlector glimlachte nog eens fijntjes. ‘Als hij meer in de zin heeft dan vrede, wil ik dat jij daarachter komt. Als we meer van hem kunnen loskrijgen dan vrede alleen, dan moet je daar natuurlijk ook achter zien te komen. Het kan geen kwaad als we hieruit komen zonder dat het lijkt alsof we een pak slaag hebben gekregen.’

Hij stond onhandig op en perste zich langs de tafel, al die tijd fronsend alsof de kleine ruimte een opzettelijke belediging van zijn waardigheid was. ‘En alsjeblieft, Glokta, ga op zoek naar een beter onderkomen. Een superieur van Adua die zo woont? Het is een schande!’

Glokta boog nederig zijn hoofd, wat een onplezierig getintel tot aan zijn stuitje veroorzaakte. ‘Natuurlijk, Eminentie.’

De afgevaardigde van de keizer was een gedrongen man met een dichte, zwarte baard, een wit keppeltje op zijn hoofd en een witte mantel met borduursel van gouddraad. Hij stond op en maakte een nederige buiging toen Glokta over de drempel hobbelde. Zo aards en nederig als de vorige afgevaardigde met wie ik te maken had verheven en arrogant was. Een ander soort man, denk ik, voor een ander doel.

‘Ah. Superieur Glokta. Ik had het moeten weten.’ Zijn stem klonk diep en warm en zijn beheersing van de gemeenspraak was, hoe voorspelbaar, uitstekend. ‘Veel mensen aan onze kant van de zee waren erg teleurgesteld toen uw lijk niet onder de doden werd gevonden in de Citadel van Dagoska.’

‘Ik hoop dat u ze mijn diepste verontschuldigingen wilt overbrengen.’

‘Dat zal ik doen. Mijn naam is Tulkis, en ik ben raadsman van Uthman-ul-Dosht, de keizer van Gurkhul.’ De afgevaardigde grijnsde een halvemaan van sterke witte tanden bloot in zijn zwarte baard. ‘Ik hoop dat ik het er bij u beter van afbreng dan de vorige afgevaardigde die mijn volk naar u toe stuurde.’

Glokta keek hiervan op. Gevoel voor humor? Zeer onverwacht. ‘Ik denk dat dat afhangt van de toon die u aanslaat.’

‘Natuurlijk. Shabbed al Islik Burai was altijd nogal… confronterend. Bovendien was zijn loyaliteit… verdeeld.’ Tulkis’ grijns werd breder. ‘Hij was een overtuigd gelovige. Een zeer religieus man. Een man die wellicht dichter bij de Kerk stond dan bij de Staat. Ik eer God natuurlijk,’ hij legde zijn vingers even tegen zijn voorhoofd, ‘en ik eer de grote, heilige Profeet Khalul,’ hij raakte zijn hoofd weer aan, ‘maar ik dien…’ Nu schoof zijn blik omhoog naar Glokta. ‘Ik dien alleen de keizer.’

Interessant. ‘Ik dacht dat in uw natie Kerk en Staat met één stem spraken.’

‘Dat is vaak zo geweest, maar er zijn lieden onder ons die vinden dat priesters zich bezig moeten houden met bidden en het regeren moeten overlaten aan de keizer en zijn adviseurs.’

‘Ik begrijp het. En wat wil de keizer ons vertellen?’

‘De moeilijkheden tijdens het veroveren van Dagoska hebben ons volk geschokt. De priesters hadden hen ervan overtuigd dat de campagne gemakkelijk zou gaan, want God stond aan onze zijde, onze zaak was rechtvaardig enzovoort. God is natuurlijk groot,’ hij keek op naar het plafond, ‘maar hij is geen vervanging voor goede voorbereiding. De keizer wil vrede.’

Glokta zweeg een tijdje. ‘De grote Uthman-ul-Dosht? De machtige? De genadeloze? Wil vrede?’

De afgevaardigde was niet beledigd. ‘U begrijpt vast wel dat een reputatie van meedogenloosheid zijn nut heeft. Een groot heerser, vooral over een zo groot en gevarieerd land als Gurkhul, moet bovenal worden gevreesd. Hij zou graag willen dat hij ook geliefd was, maar dat is een luxe. Angst is essentieel. Wat u mogelijk ook hebt gehoord, Uthman is geen man van vrede, maar ook niet van oorlog. Hij is een man van… wat zou uw woord ervoor zijn? Noodzaak. Hij is een man van het juiste middel op het juiste moment.’

‘Heel verstandig,’ mompelde Glokta.

‘Vrede, dus. Genade. Compromissen. Dat zijn de middelen die zijn doelen passen, zelfs als ze de doelen van… anderen niet passen.’ Hij raakte zijn voorhoofd aan. ‘En dus stuurt hij mij, om te kijken of ze u ook passen.’

‘Nou nou. De machtige Uthman-ul-Dosht komt met genade en biedt vrede. Het zijn vreemde tijden, hè, Tulkis? Hebben de Gurken geleerd van hun vijanden te houden? Of gewoon om ze te vrezen?’

‘Je hoeft niet van je vijand te houden, of hem zelfs maar te vrezen, om vrede te wensen. Je hoeft alleen maar van jezelf te houden.’

‘Is dat zo?’

‘Ja. Ik heb twee zoons verloren in de oorlogen tussen onze volkeren. Eentje bij Ulrioch tijdens de vorige oorlog. Hij was priester en is verbrand in de tempel daar. De andere is onlangs gesneuveld tijdens het beleg van Dagoska. Hij leidde de aanval toen de eerste bres werd geslagen.’

Glokta fronste zijn voorhoofd en strekte zijn nek. Een hagel van vlakboogschichten. Kleine gestalten, vallend in het puin. ‘Dat was een moedige aanval.’

‘De oorlog is het zwaarst voor de moedigen.’

‘Dat is waar. Mijn deelneming met uw verlies.’ Hoewel ik geen bijzonder verdriet voel.

‘Ik dank u voor uw oprechte condoleance. Het heeft God behaagd me nog drie zoons te schenken, maar de leegte die wordt achtergelaten door de twee verloren kinderen zal nooit worden gevuld. Het is bijna alsof je een deel van je eigen vlees kwijt bent. Daarom heb ik het gevoel dat ik iets begrijp van wat u hebt verloren in diezelfde oorlogen. Dat spijt me ook voor u.’

‘Heel vriendelijk.’

‘We zijn leiders. Oorlog is wat er gebeurt als we falen. Of als we tot falen worden gedwongen door overhaaste, domme mensen. Een overwinning is beter dan een nederlaag, maar… niet veel beter. Daarom biedt de keizer u vrede aan, in de hoop dat dit een blijvend einde kan brengen aan de vijandelijkheden tussen onze grote naties. We hebben geen werkelijke belangstelling om de zee over te steken en oorlog te voeren, en u hebt geen werkelijke belangstelling voor een paar stukjes land op het Kantische continent. Dus bieden we vrede aan.’

‘En dat is alles wat u aanbiedt?’

‘Alles?’

‘Wat moeten onze mensen ervan denken, als we Dagoska aan u overgeven nadat we het zo duur hebben gekocht tijdens de vorige oorlog?’

‘Laten we realistisch blijven. Uw bemoeienissen in het noorden stellen u aanzienlijk in het nadeel. Dagoska is verloren, en ik raad u aan het uit uw hoofd te zetten.’ Tulkis scheen er even over na te denken. ‘Maar ik zou kunnen regelen dat er een dozijn kisten wordt afgeleverd, als vergoeding, van mijn keizer aan uw koning. Kisten van geurig ebbenhout, bedekt met bladgoud, gedragen door buigende slaven, voorafgegaan door nederige regeringsfunctionarissen van de keizer.’

‘En wat zou er in die kisten zitten?’

‘Niets.’ Ze staarden elkaar aan. ‘Behalve trots. U zou zelf kunnen bepalen wat u zou vertellen dat erin zat. Een fortuin in Gurkens goud, in Kantische edelstenen, in wierook van voorbij de woestijn. Meer dan de waarde van Dagoska zelf. Misschien zou dat uw volk sussen.’

Glokta ademde scherp in en blies weer uit. ‘Vrede. En lege kisten.’ Zijn linkerbeen was in slaap gevallen onder de tafel en hij grimaste toen hij het bewoog, siste langs zijn tandvlees terwijl hij zich uit zijn stoel hees. ‘Ik zal uw aanbod overbrengen aan mijn superieuren.’

Hij draaide zich net om toen Tulkis zijn hand uitstak. Glokta keek er even naar. Ach, wat kan het voor kwaad? Hij drukte de hand.

‘Ik hoop dat u hen zult kunnen overtuigen,’ zei de Gurkense afgevaardigde.

Ik ook.