Tot zonsondergang

‘Hé.’ Een ruwe hand schudde Glokta uit zijn slaap. Hij rolde zijn hoofd voorzichtig van de wang waarop hij had geslapen en klemde zijn tanden op elkaar toen zijn nek pijnlijk knakte. Komt de dood vandaag vroeg in de ochtend? Hij opende zijn ogen een heel klein stukje. Ah, nog niet helemaal, schijnbaar. Misschien bij het middageten. Vitari staarde op hem neer en haar stekelharen staken zwart af tegen de ochtendzon die door het raam binnenviel.

‘Goed dan, practicus Vitari, als je me echt niet kunt weerstaan. Maar jij zult bovenop moeten, als je het niet erg vindt.’

‘Haha. De Gurkense ambassadeur is er.’

‘De wat?’

‘Een afgevaardigde. Van de keizer zelf, hoor ik.’

Glokta voelde een steek van paniek. ‘Waar?’

‘Hier in de Citadel. Hij praat met de bestuursraad.’

‘Schijt!’ grauwde Glokta, die uit bed krabbelde en de stekende pijn in zijn been negeerde toen hij zijn verminkte linkervoet op de grond liet zakken. ‘Waarom hebben ze me niet gewaarschuwd?’

Vitari keek hem chagrijnig aan. ‘Misschien wilden ze liever zonder u met hem praten. Denkt u dat het dat zou kunnen zijn?’

‘Hoe is hij hier verdomme gekomen?’

‘Met een boot, onder een witte vlag. Vissbruck zegt dat zijn eer hem gebood de man binnen te laten.’

‘Zijn eer!’ spuugde Glokta terwijl hij zijn broek over zijn verdoofde, trillende been probeerde te wurmen. ‘Die vette rotzak! Hoe lang is hij er al?’

‘Lang genoeg om samen met de raad van alles uit te vreten, als dat hun doel is.’

‘Schijt!’ Glokta grimaste terwijl hij zich in zijn hemd perste.

De Gurkense ambassadeur was zonder twijfel een imposante gestalte.

Zijn neus was prominent en gebogen, zijn ogen fonkelden van intelligentie, zijn lange dunne baard was netjes gekamd. Gouddraad in zijn wijde witte mantel en zijn hoge hoofddeksel glinsterde in de felle zon. Hij hield zijn lichaam ongelooflijk recht, zijn lange nek gestrekt, zijn kin hoog, zodat hij altijd neerkeek op alles waarnaar hij zich verwaardigde te kijken. Enorm lang en dun was hij, en bij hem vergeleken leek de ruime, schitterende kamer laag en voddig. Hij zou voor een keizer kunnen doorgaan.

Glokta was zich er maar al te zeer van bewust hoe gebogen en onhandig hij zelf moest overkomen terwijl hij grimassend en zwetend de audiëntiekamer in schuifelde. De miserabele kraai staat tegenover de prachtige pauw. Maar oorlogen worden niet altijd gewonnen door de mooiste. Gelukkig maar voor mij.

De lange tafel was verbazingwekkend verlaten. Alleen Vissbruck, Eider en Korsten dan Vurms zaten in hun stoel, en ze leken geen van allen blij om hem te zien. En terecht, die smeerlappen.

‘Geen gouverneur vandaag?’ blafte hij.

‘Mijn vader voelt zich niet goed,’ mompelde Vurms.

‘Jammer dat je niet kon blijven om hem bij te staan in zijn ziekte. En Kahdia?’ Niemand zei iets. ‘Jullie dachten zeker dat hij niet met hem wilde praten, hè?’ Hij knikte onbeschoft in de richting van de afgezant. ‘Wat fijn voor iedereen dat jullie drieën sterkere magen hebben. Ik ben superieur Glokta en ondanks wat u misschien ook is verteld, ben ik hier de baas. Ik moet me verontschuldigen voor mijn late aankomst, maar niemand had me verteld dat u kwam.’ Hij wierp een dodelijke blik op Vissbruck, maar de generaal had geen belangstelling om die blik te ontmoeten. Ja, inderdaad, stomme idioot. Ik zal dit niet vergeten.

‘Mijn naam is Shabbed al Islik Burai.’ De ambassadeur beheerste de gemeenspraak perfect, en zijn stem was al even krachtig, gezagvol en arrogant als zijn houding. ‘Ik kom als afgevaardigde van de rechtmatige heerser over het hele zuiden, de machtige keizer van het machtige Gurkhul en alle Kantische landen, Uthman-ul-Dosht, geliefd, gevreesd en begunstigd boven alle andere mannen binnen de Cirkel van de Wereld, gezalfd door Gods rechterhand, de Profeet Khalul zelf.’

‘Fijn voor u. Ik zou wel een buiging willen maken, maar ik heb mijn rug verrekt toen ik uit bed stapte.’

Islik grijnsde tactvol. ‘Een waar strijdersletsel. Ik ben hier om uw overgave te accepteren.’

‘O ja?’ Glokta schoof de dichtstbijzijnde stoel naar achteren en liet zich erin zakken. Verdomd als ik nog een tel langer blijf staan, alleen maar voor die lange sukkel. ‘Ik dacht dat het traditie was om dergelijke aanbiedingen te doen ná de gevechten.’

‘Als er moet worden gevochten, zal het niet lang duren.’ De ambassadeur schreed over de tegels naar het raam. ‘Ik zie vijf legioenen, in strijdformatie op het schiereiland. Twintigduizend speren, en die zijn nog maar een fractie van wat er komt. De troepen van de keizer zijn tallozer dan de zandkorrels in de woestijn. Weerstand aan ons bieden is even futiel als weerstand bieden aan het getij. Dat weet u allemaal.’ Zijn blik zwierf trots langs de schuldige gezichten van de bestuursraad en kwam met doordringende minachting op Glokta tot stilstand. De blik van een man die denkt dat hij al heeft gewonnen. Niemand kan hem echt kwalijk nemen dat hij dat denkt. Misschien is het wel zo.

‘Alleen dwazen of waanzinnigen zouden ervoor kiezen om tegen zo'n overmacht te vechten. Jullie roze mensen hebben hier nooit thuisgehoord. De keizer biedt jullie de kans om het zuiden levend te verlaten. Zet de poorten voor ons open en u zult worden gespaard. U mag vertrekken op uw bootjes en terugvaren naar uw eilandje. Niemand kan beweren dat Uthman-ul-Dosht niet grootmoedig is. God vecht aan onze zijde. Uw zaak is op voorhand verloren.’

‘O, dat weet ik zo net nog niet. We hielden ons best staande in de vorige oorlog. Ik ben ervan overtuigd dat we ons allemaal nog de val van Ulrioch herinneren. Ik in ieder geval wel. De stad brandde als een fakkel. Vooral de tempels.’ Glokta haalde zijn schouders op. ‘God was die dag zeker ergens anders.’

‘Die dag, ja. Maar er waren andere slagen. Ik ben ervan overtuigd dat u zich ook nog een bepaalde strijd herinnert, bij een bepaalde brug, waar een bepaalde jonge officier in onze handen viel.’ De afgevaardigde glimlachte. ‘God is overal.’

Glokta voelde zijn ooglid trillen. Hij weet dat ik dat niet snel zal vergeten. Hij herinnerde zich zijn verbazing toen een Gurkense speer zijn lichaam doorboorde. Verbazing, en teleurstelling, en een intense pijn. Toch niet onkwetsbaar. Hij herinnerde zich dat zijn paard steigerde en hij uit het zadel viel. De pijn werd erger, de verbazing sloeg om in angst. Kruipend tussen de laarzen en de lijken, snakkend naar adem, een mond vol zuur stof en zout bloed. Hij herinnerde zich de helse pijn toen de klingen in zijn been staken. De angst die omsloeg in doodsangst. Hij herinnerde zich dat ze hem schreeuwend en gillend van die brug hadden gesleept. Die avond begonnen ze hun vragen te stellen.

‘Wij hebben gewonnen,’ zei Glokta, maar hij had een droge mond en zijn stem sloeg over. ‘Wij bleken de sterksten.’

‘Dat was toen. De wereld verandert. Met de beslommeringen van uw natie in het noorden zijn jullie aanzienlijk in het nadeel. U hebt de eerste regel van de oorlogvoering gebroken. Vecht nooit tegen twee vijanden tegelijk.’

Zijn logica valt moeilijk te weerleggen. ‘De muren van Dagoska hebben jullie al eerder gefrustreerd,’ zei Glokta, maar zelfs in zijn eigen oren klonk het niet overtuigend. Amper de woorden van een winnaar. Hij voelde de blikken van Vurms, Vissbruck en Eider op zich, en zijn rug begon te jeuken. Ze proberen te besluiten wie de overhand heeft, en ik weet wie ik zou kiezen als ik in hun schoenen stond.

‘Misschien hebben sommigen van jullie meer vertrouwen in die muren dan anderen. Ik zal bij zonsondergang terugkeren voor uw antwoord. Het aanbod van de keizer is alleen vandaag geldig en zal nooit worden herhaald. Hij is genadig, maar zijn genade heeft grenzen. U hebt tot zonsondergang.’ En hij schreed de kamer uit.

Glokta wachtte tot de deur was dichtgevallen voordat hij langzaam zijn stoel naar de anderen omdraaide. ‘Wat moest dat voorstellen, verdomme?’ grauwde hij Vissbruck toe.

‘Eh…’ De generaal trok aan zijn bezwete kraag. ‘Het was mijn plicht, als soldaat, om een ongewapende afgevaardigde van de vijand toe te laten om zijn voorwaarden te horen…’

‘Zonder mij op de hoogte te stellen?’

‘We wisten dat u niet zou willen luisteren!’ snauwde Vurms. ‘Maar hij spreekt de waarheid! Ondanks al ons werk zijn we enorm in de minderheid, en we hoeven geen versterking te verwachten zolang de oorlog in Angland zich voortsleept. We zijn niets meer dan een doorn in de voet van een enorme, vijandige natie. Het is misschien beter als we onderhandelen nu we nog een positie van enige kracht hebben. U kunt erop rekenen dat we geen andere voorwaarden behalve een slachtpartij meer krijgen zodra de stad is gevallen!’

Dat is waar, maar de hoofdlector zal het er niet mee eens zijn. Onderhandelen over capitulatie is niet bepaald de taak waarvoor ik ben aangewezen. ‘U bent ongebruikelijk stil, magister Eider.’

‘Ik voel me niet gekwalificeerd om over de militaire aspecten van zo'n beslissing mee te praten. Maar ik vind dat zijn voorwaarden grootmoedig zijn. Eén ding is zeker. Als we zijn aanbod weigeren en de Gurken de stad met geweld innemen, zal het een afschuwelijke slachting worden.’ Ze keek op naar Glokta. ‘Dan hebben ze geen genade.’

Maar al te waar. Ik ben een expert in Gurkense genade. ‘Dus jullie zijn alle drie voor capitulatie?’ Ze keken elkaar aan en zeiden niets. ‘Is het niet bij jullie opgekomen dat zodra we ons overgeven, zij zich misschien niet aan de afspraak houden?’

‘Dat was bij me opgekomen,’ zei Vissbruck, ‘maar ze hebben zich voorheen wel aan hun afspraken gehouden, en enige hoop…’ hij keek naar het tafelblad, ‘is beter dan geen hoop.’ Je hebt meer vertrouwen in onze vijand dan in mij, kennelijk. Niet echt verrassend. Mijn eigen vertrouwen zou ook groter kunnen zijn.

Glokta veegde wat traanvocht onder zijn oog weg. ‘Ik begrijp het. Dan neem ik aan dat ik zijn aanbod in overweging moet nemen. We zien elkaar weer als onze Gurkense vriend terugkeert. Bij zonsondergang.’ Hij zwaaide zijn lichaam naar achteren en grimaste terwijl hij zich uit zijn stoel hees.

‘U neemt het in overweging?’ siste Vitari in zijn oor terwijl hij door de gang van de audiëntiekamer weghinkte. ‘U neemt het verdomme in overweging?’

‘Inderdaad,’ snauwde Glokta. ‘Ík neem hier de beslissingen.’

‘Of u laat die wormen ze vóór u nemen!’

‘We hebben ieder onze taak. Ik vertel jou niet hoe je je rapportjes voor de hoofdlector moet schrijven. Hoe ik met die wormen omga, gaat jou niet aan.’

‘Gaat het mij niet aan?’ Vitari greep Glokta's arm vast, en hij wankelde op zijn zwakke been. Ze was een stuk sterker dan ze eruitzag, een heel stuk sterker. ‘Ik had tegen Sult gezegd dat u het wel aankon!’ grauwde ze in zijn gezicht. ‘Als we de stad kwijtraken zonder zelfs maar te vechten, kost ons dat allebei de kop! En mijn kop is míjn zorg, kreupele!’

‘Geen paniek,’ gromde Glokta. ‘Ik wil ook niet drijvend bij de haven eindigen, maar dit is een gevoelig evenwicht. Laat ze maar denken dat ze hun zin krijgen, dan doet niemand overhaaste dingen. Niet voordat ik er klaar voor ben. Begrijp me goed, practicus, dit is de eerste en laatste keer dat ik verantwoording aan jou afleg. Haal nu je klauw van me af.’

Ze liet niet los, maar haar vingers verstrakten en knepen hard als een bankschroef in Glokta's vlees. Haar ogen werden spleetjes en woedende lijntjes verschenen door de sproeten bij haar ooghoeken. Heb ik haar verkeerd beoordeeld? Staat ze op het punt me de keel af te snijden? Hij grijnsde bijna bij die gedachte. Maar Severard koos dat moment uit om uit de schaduwen verderop langs de schemerige gang te stappen.

‘Kijk jullie toch eens,’ zei hij terwijl hij naar hen toe kwam. ‘Ik sta er altijd weer van te kijken hoe liefde soms op de meest onwaarschijnlijke plekken en tussen de meest onwaarschijnlijke stellen opbloeit. Een roos die zich omhoogdringt door de rotsige grond.’ Hij drukte zijn handen tegen zijn borst. ‘Hartverwarmend.’

‘Hebben we hem?’

‘Natuurlijk. Zodra hij de audiëntiekamer uit stapte.’

Vitari's hand was slap geworden, en Glokta veegde hem weg en begon naar de kerkers te schuifelen. ‘Waarom kom je niet met ons mee?’ riep hij over zijn schouder, al moest hij zich inhouden om niet over de blauwe plek op zijn arm te wrijven. ‘Dit kun je in je volgende rapport aan Sult schrijven.’

Shabbed al Islik Burai zag er stukken minder koninklijk uit nu hij zat. Vooral in een gehavende, gevlekte stoel in een benauwde, hete kerker onder de Citadel.

‘Is dit nu niet beter, om op gelijk niveau te praten? Nogal onbehaaglijk, als je zo boven me uittorent.’ Islik wendde spotlachend zijn blik af, alsof praten met Glokta een taak was die ver beneden zijn waardigheid lag. Een rijk man, lastiggevallen door bedelaars op straat, maar van die illusie zullen we hem snel ontdoen.

‘We weten dat er een verrader in de stad is. In de bestuursraad zelf. Waarschijnlijk een van die drie waardigheidsbekleders die je net je ultimatumpje gaf. Jij gaat me vertellen wie.’ Geen antwoord. ‘Ik ben genadig,’ verklaarde Glokta, hooghartig wuivend met zijn hand net zoals de ambassadeur even daarvoor zelf nog had gedaan, ‘maar mijn genade heeft grenzen. Vertel op.’

‘Ik ben hier onder een witte vlag, op een missie van de keizer zelf! Een ongewapend afgevaardigde iets aandoen is uitdrukkelijk tegen de regels van de oorlog!’

‘Witte vlag? Regels van de oorlog?’ Glokta grinnikte. Severard grinnikte. Vitari grinnikte. Vorst zweeg. ‘Hebben ze die nog wel? Bewaar die onzin maar voor kinderen als Vissbruck, want zo spelen volwassenen het spelletje niet. Wie is de verrader?’

‘Ik heb medelijden met je, kreupele! Als de stad valt…’

Bespaar me je medelijden. Dat zul je voor jezelf nodig hebben. Vorsts vuist maakte nauwelijks geluid toen die in de maag van de ambassadeur wegzonk. Zijn ogen puilden uit, zijn mond hing open, hij hoestte droog, ergens op het randje van kotsen, probeerde te ademen en hoestte opnieuw.

‘Vreemd, hè,’ overpeinsde Glokta terwijl hij de man naar adem zag snakken. ‘Grote mannen, kleine mannen, magere mannen, dikke mannen, slimme mannen, domme mannen, ze reageren allemaal hetzelfde op een vuist in hun maag. Het ene moment denk je dat je de machtigste man van de wereld bent, het volgende moment kun je niet eens ademhalen. Sommige soorten van macht zijn alleen maar kunstjes van de geest. Jouw volk heeft me dat geleerd, onder het paleis van de keizer. Er waren daar geen regels van de oorlog, kan ik je verzekeren. Je weet alles van een bepaalde strijd, en een bepaalde brug, en een bepaalde jonge officier, dus weet je dat ik in jouw schoenen heb gestaan. Er is echter één verschil. Ik was machteloos, maar jij kunt deze nare toestand op elk gewenst moment laten ophouden. Je hoeft me alleen maar te vertellen wie de verrader is, en je leven zal worden gespaard.’

Islik kon weer ademen. Hoewel een groot deel van zijn arrogantie is verdwenen, en ik vermoed voorgoed. ‘Ik weet niets over een verrader!’

‘O nee? Je meester de keizer stuurt je hierheen om te onderhandelen zonder je alle feiten te geven? Onwaarschijnlijk. Maar als dat waar is, dan heb ik eigenlijk helemaal niks aan je, hè?’

Islik slikte. ‘Ik weet niets over een verrader.’

‘We zullen zien.’

Vorsts grote witte vuist dreunde in zijn gezicht. Hij zou opzij zijn gevallen als de andere vuist van de albino zijn hoofd niet had tegengehouden voor hij viel, zijn neus had geplet en hem over de rugleuning van de stoel had gesmeten. Vorst en Severard sleurden hem samen weer overeind, zetten de stoel op zijn poten en dumpten de hijgende man erin. Vitari keek met over elkaar geslagen armen toe.

‘Allemaal heel pijnlijk,’ zei Glokta, ‘maar pijn kun je van je afzetten, als je weet dat het niet lang zal duren. Als het niet langer kan duren dan, zeg, tot na zonsondergang. Als je een man echt snel wilt breken, moet je dreigen dat je hem iets zult ontnemen. Dat je hem iets zult aandoen wat nooit meer geneest. Ik kan het weten.’

‘Gah!’ piepte de ambassadeur, die kronkelde op zijn stoel. Severard veegde zijn mes af aan de witte mantel van de man en smeet vervolgens zijn oor op tafel. Het lag op het hout: een verloren en bloedig halvemaantje van vlees. Glokta staarde ernaar. In een bloedhete cel net als deze, gedurende lange maanden, hebben de dienaren van de keizer mij veranderd in deze walgelijke, mismaakte bespotting van een man. Ik had kunnen hopen dat de kans om hetzelfde bij een van hen te doen, de kans om wraak te nemen, oog om oog, me een of ander glimmertje van genoegen zou opleveren. En toch voelde hij niets. Niets dan mijn eigen pijn. Hij grimaste toen hij zijn been strekte en de knie voelde knakken, zoog sissend lucht langs zijn tandvlees. Dus waarom doe ik dit dan?

Glokta zuchtte. ‘Hierna doen we een teen. Dan een vinger, een oog, een hand, je neus enzovoort, snap je? Het zal minstens een uur duren voordat ze je gaan missen, en wij werken snel.’ Glokta knikte in de richting van het afgesneden oor. ‘Tegen die tijd kan daar al een hele stapel vlees van jou liggen. Ik blijf snijden tot je niets meer bent dan een tong en een zak ingewanden, als dat ervoor nodig is, maar je gáát me vertellen wie de verrader is, dat beloof ik je. Nou? Weet je al iets?’

De ambassadeur staarde hem snuivend aan terwijl donker bloed uit zijn koninklijke neus over zijn kin en langs de zijkant van zijn hoofd droop. Sprakeloos van schrik, of nadenkend over zijn volgende zet? Het maakt niet uit. ‘Ik begin me te vervelen. Begin bij zijn handen, Vorst.’ De albino greep zijn pols vast.

‘Wacht!’ jammerde de ambassadeur. ‘God sta me bij, wacht! Het was Vurms! Korsten dan Vurms, de zoon van de gouverneur!’

Vurms. Dat is bijna te voor de hand liggend. Aan de andere kant, de meest voor de hand liggende antwoorden zijn vaak de juiste. Die etterbak zou zijn eigen vader nog verkopen als hij dacht dat hij er een koper voor kon vinden…

‘En de vrouw, Eider!’

Glokta fronste bedenkelijk. ‘Eider? Weet je dat zeker?’

‘Het was haar plan! Het was allemaal haar plan!’ Glokta zoog luidruchtig op zijn tandvlees. Het smaakte zuur. Een vreselijke teleurstelling, of een vreselijk gevoel dat ik het altijd wel heb geweten? Ze is de enige met de hersens, of het lef, of de middelen voor verraad. Jammer. Maar we weten wel beter dan te hopen op een gelukkig einde.

‘Eider en Vurms,’ mompelde Glokta. ‘Vurms en Eider. Ons stinkende mysterietje nadert zijn ontknoping.’ Hij keek naar Vorst. ‘Je weet wat je moet doen.’