Prins Ladisla's krijgslist

‘U zou hier echt minder vaak moeten komen, kolonel West.’ Piek zette zijn hamer even neer, het oranje licht van de oven spiegelde in zijn ogen en glansde fel op zijn gesmolten gezicht. ‘Straks gaan de mensen nog kletsen.’

West grijnsde nerveus. ‘Het is de enige warme plek in het hele kamp.’ Dat was inderdaad zo, maar dat was bij lange na niet de echte reden. Het was de enige plek in het hele kamp waar niemand hem kwam zoeken. Mannen die honger hadden, mannen die het koud hadden, mannen die geen water hadden, of geen wapen, of geen idee waar ze mee bezig waren. Mannen die waren doodgegaan van de kou of een ziekte en moesten worden begraven. Zelfs de doden konden niet zonder West. Iedereen had hem nodig, dag en nacht. Iedereen behalve Piek en zijn dochter, en de rest van de gevangenen. Alleen zij leken zichzelf te redden, en dus was hun werkplaats zijn toevluchtsoord geworden. Een lawaaiig, druk en rokerig toevluchtsoord, dat wel, maar toch een fijne plek. Hij gaf er oneindig de voorkeur aan boven het gezelschap van de prins en zijn staf. Hier bij de criminelen was het… eerlijker.

‘U staat in de weg, kolonel. Alweer.’ Cathil drong langs hem heen met een witheet meslemmet in een tang in haar gehandschoende hand. Ze stak die zorgvuldig in het water, draaide hem heen en weer terwijl de stoom sissend rondom haar opsteeg. West zag haar snelle en geoefende bewegingen, de druppeltjes vocht op haar pezige arm, haar nek, haar haren donker en piekerig van het zweet. Amper te geloven dat hij haar ooit voor een jongen had aangezien. Ze kon even goed met metaal omgaan als de mannen, maar de vorm van haar gezicht, niet te vergeten haar borstpartij, de rondingen van haar achterwerk, allemaal onmiskenbaar vrouwelijk…

Ze keek over haar schouder en zag hem kijken. ‘Moet u geen leger leiden?’

‘Ze kunnen wel tien minuten zonder me.’

Ze haalde het koude, zwarte lemmet uit het water en smeet het kletterend op de stapel bij de wetsteen. ‘Zeker weten?’

Misschien had ze daar wel gelijk in. West haalde diep adem, zuchtte, draaide zich met enige tegenzin om en liep de deur van de schuur uit en het kamp in.

De winterlucht beet in zijn wangen na de warmte van de smidse en hij trok de kraag van zijn jas op en sloeg zijn armen tegen zijn lichaam terwijl hij over het hoofdpad van het kamp ploeterde. Het was hier 's avonds doodstil, nu hij de lawaaiige werkplaats achter zich had gelaten. Hij hoorde de half bevroren modder aan zijn laarzen zuigen, zijn ademhaling door zijn keel raspen, het zachte vloeken van een soldaat die grommend ergens door het donker zijn weg zocht. Hij bleef even staan en keek op. De lucht was perfect helder, de sterren felle speldenprikjes die als fonkelend stof waren uitgespreid over het zwart.

‘Mooi,’ mompelde hij in zichzelf.

‘Je went eraan.’

Het was Drieboom, die samen met Hondman tussen de tenten door liep. Zijn gezicht was in schaduwen gehuld, allemaal donkere vlakken en witte hoeken, als een klif in het maanlicht, maar West kon zien dat hij slecht nieuws had. De oude Noordman was in de beste tijden al niet bepaald een lolbroek, maar nu was zijn frons bijzonder grimmig.

‘Goeiedag,’ zei West in het noords.

‘Vind je? Bethod is binnen vijf dagen marcheren van je kamp.’

De kou leek plotseling dwars door Wests jas heen te snijden, en hij huiverde. ‘Vijf dagen?’

‘Als hij is blijven zitten sinds wij hem zagen, en dat is niet waarschijnlijk. Bethod was nooit het type dat bleef zitten. Als hij naar het zuiden marcheert, kan hij op drie dagen afstand zijn, of nog minder.’

‘Met hoeveel man is hij?’

De Hondman likte langs zijn lippen en zijn adem wolkte om zijn magere gezicht in de koude lucht. ‘Ik zou zeggen tienduizend, maar hij heeft er misschien meer achtergelaten.’

West kreeg het nog kouder. ‘Tienduizend? Zo veel?’

‘Ongeveer, ja. Vooral onderworpenen.’

‘Onderworpenen? Lichte infanterie?’

‘Licht, maar niet zoals die troep die jij hier hebt.’ Drieboom keek naar de haveloze tenten, de klunzig aangelegde kampvuren die bijna uitgingen. ‘Bethods onderworpenen zijn lenig en bebloed van hun gevechten, en zo taai als hout van het marcheren. Die smeerlappen kunnen de hele dag rennen en dan aan het eind ervan nog vechten als het nodig is. Boogschutters, speerdragers, allemaal ervaren lui.’

‘En er is geen gebrek aan Karels en zo,’ mompelde de Hondman.

‘Dat klopt, met sterke maliën en goeie wapens, en ook meer dan genoeg paarden. Er zijn vast ook Benaamde Mannen bij. Bethod heeft alleen de besten meegebracht, en een paar scherpe strijdleiders. En nog wat vreemd volk uit het oosten, wilde mannen van voorbij de Crinna. Hij moet een paar jongens ten noorden vanhier hebben achtergelaten, zodat jullie vrienden die kunnen najagen, en zijn beste vechters hebben meegenomen naar het zuiden om tegen jullie zwaksten te vechten.’ De oude strijder staarde grimmig vanonder zijn dikke wenkbrauwen naar het droevige kamp. ‘Niet rottig bedoeld, maar ik geef jullie geen schijn van kans als het op een strijd aankomt.’

De slechtste van alle uitkomsten. West slikte. ‘Hoe snel zou zo'n leger zich kunnen verplaatsen?’

‘Snel. Hun verkenners kunnen hier overmorgen al zijn. De rest een dag later. Als ze een rechtstreekse route volgen, tenminste, en het is moeilijk te zeggen of ze dat doen. Ik zie Bethod er wel voor aan om te proberen de rivier verder stroomafwaarts over te steken en om ons heen te komen.’

‘Om ons heen?’ Ze waren amper toegerust voor een voorspelbare vijand. ‘Hoe weet hij dat we hier zitten?’

‘Bethod heeft altijd een gave gehad voor het inschatten van zijn vijanden. Heeft er een neus voor. En hij heeft altijd verdomd veel geluk. Neemt graag risico's. Niks belangrijker in een oorlog dan een heleboel mazzel.’

West keek met knipperende ogen om zich heen. Tienduizend keiharde noordse vechters die over hun bouwvallige kamp zouden walsen. Onvoorspelbare Noordmannen met veel mazzel. Hij stelde zich voor hoe het zou zijn om de slecht gedisciplineerde rekruten zover te krijgen dat ze gelederen vormden, tot hun enkels in de blubber. Het zou een slachtpartij worden. Een volgend Zwartbron. Maar ze waren nu tenminste gewaarschuwd. Drie dagen om hun verdediging voor te bereiden, of beter nog, om aan hun aftocht te beginnen.

‘We moeten meteen met de prins gaan praten,’ zei hij.

Zachte muziek en warm licht spoelden de koude nachtlucht in toen West de tentflap opzij rukte. Hij dook er met tegenzin door, op de hielen gevolgd door de twee Noordmannen.

‘Alle doden…’ mompelde Drieboom, die met open mond om zich heen keek.

West was vergeten hoe bizar het onderkomen van de prins moest overkomen op een nieuwkomer, vooral op iemand die geen luxe kende. Het was niet zozeer een tent als een paviljoen van purperen doeken, zeker tien passen hoog, vol Styriaanse wandkleden en Kantische karpetten. De meubels zouden beter in een paleis passen dan in een kamp. Enorme bewerkte dressoirs en vergulde kisten bevatten de eindeloze garderobe van de prins, genoeg om een leger van fatjes te kleden. Er stond een gigantisch hemelbed, op zichzelf al groter dan de meeste tenten in het kamp. Een glanzend gewreven tafel in de hoek kreunde onder het gewicht van stapels delicatessen, zilveren en gouden borden twinkelden in het kaarslicht. Je kon je amper voorstellen dat een paar honderd passen verderop mannen op elkaar gepakt in de kou honger zaten te lijden.

Kroonprins Ladisla zelf hing onderuitgezakt in een enorme stoel van donker hout, een troon zou je kunnen zeggen, die met zijde was bekleed. In zijn ene hand bungelde een leeg glas, terwijl zijn andere hand heen en weer zwaaide op de muziek van een kwartet vaardige musici, die in de andere hoek stonden te plukken, tokkelen en blazen op hun glanzende instrumenten. Rondom Zijne Hoogheid stonden vier leden van zijn staf, onberispelijk gekleed en modieus verveeld, onder hen de jonge heer Smund, die in de afgelopen weken misschien wel Wests minst favoriete persoon op de hele wereld was geworden.

‘Het siert u bijzonder,’ pochte Smund luidkeels tegen de prins. ‘De ontberingen van een kamp delen is altijd een uitstekende manier geweest om het respect te winnen van de gewone soldaat…’

‘Ah, kolonel West!’ kirde Ladisla, ‘en twee van zijn noordse verkenners! Wat een genoegen! Neem iets te eten!’ Hij maakte een slap, dronken gebaar naar de tafel.

‘Dank u, hoogheid, maar ik heb al gegeten. Ik heb nieuws van het allergrootste…’

‘Of wat wijn! Jullie moeten allemaal wijn nemen, het is een uitstekend jaar! Waar is die fles gebleven?’ Hij graaide onder zijn stoel.

De Hondman was al naar de tafel gelopen en boog zich eroverheen, snuffelend aan het eten als… een hond. Hij griste met zijn vuile vingers een dikke plak rundvlees van een bord, vouwde die zorgvuldig op en propte hem in één keer in zijn mond, terwijl Smund met een van minachting opgekrulde lip toekeek. Het zou gênant zijn geweest, onder normale omstandigheden, maar West had grotere zorgen.

‘Bethod is op nog maar vijf dagen marcheren bij ons vandaan!’ schreeuwde hij bijna. ‘Met het grootste deel van zijn leger!’

Een van de musici liet bijna zijn strijkstok vallen en speelde een krijsende, dissonante noot. Ladisla's hoofd kwam met een ruk omhoog en hij gleed bijna van zijn zetel. Zelfs Smund en zijn kompanen werden uit hun sufheid opgeschrikt.

‘Vijf dagen,’ mompelde de prins, met een stem die hees klonk van opwinding, ‘weet je dat zeker?’

‘Misschien niet meer dan drie.’

‘Met hoeveel man zijn ze?’

‘Misschien wel tienduizend, en allemaal veteranen…’

‘Uitstekend!’ Ladisla sloeg op zijn stoelleuning alsof die het gezicht van een Noordman was. ‘Gelijke kansen!’

West slikte. ‘Misschien qua aantallen wel, hoogheid, maar niet in kwaliteit.’

‘Kom nou, kolonel West,’ dramde Smund. ‘Eén goeie kerel uit de Unie is er tien van hun soort waard.’ Hij staarde langs zijn neus naar Drieboom.

‘Zwartbron heeft bewezen dat die notie een fantasie is, zelfs al waren onze mannen goed gevoed, goed getraind en goed uitgerust. Alleen de Koninklijke Lijfwacht voldoet aan die criteria! We kunnen maar beter onze verdediging gaan voorbereiden, en maatregelen treffen om ons terug te trekken als het moet.’

Smund snoof minachtend. ‘In een oorlog is niets gevaarlijker,’ verklaarde hij hooghartig, ‘dan te veel voorzichtigheid.’

‘Behalve te weinig!’ gromde West, die zijn woede al achter zijn ogen voelde kloppen.

Maar prins Ladisla viel hen in de rede. ‘Heren, genoeg!’ Hij sprong op uit zijn stoel, met ogen die glazig waren van dronken enthousiasme. ‘Ik heb al een besluit genomen over mijn strategie! We steken de rivier over en onderscheppen die wilden! Denken ze dat ze ons gaan verrassen? Ha!’ Hij zwiepte met zijn wijnglas door de lucht. ‘We zullen hun een verrassing bezorgen die ze niet gauw zullen vergeten! We drijven ze terug over de grens! Net zoals maarschalk Burrs bedoeling was!’

‘Maar, hoogheid,’ stamelde West, die zich een pietsje misselijk voelde, ‘de maarschalk heeft expliciet bevolen dat we achter de rivier blijven…’

Ladisla maakte een rukkende beweging met zijn hoofd, alsof hij last had van een vlieg. ‘Het gaat om de geest van zijn bevel, kolonel, niet om de letter! Hij kan moeilijk klagen als wij het gevecht naar onze vijand toe brengen!’

‘Die kerels zijn stomme idioten,’ rommelde Drieboom, gelukkig in de noordse taal.

‘Wat zei hij?’ vroeg de prins.

‘Eh… hij is het met me eens dat we hier moeten blijven, hoogheid, en maarschalk Burr bericht moeten sturen om hulp te vragen.’

‘Is dat zo? En ik dacht dat die Noordmannen allemaal vuur en azijn waren! Nou, kolonel West, je mag hem vertellen dat ik vastbesloten ben om aan te vallen, en ik laat me niet ompraten! We zullen die zogenaamde koning van de Noordmannen eens laten zien dat hij geen monopolie op de overwinning heeft!’

‘Uitstekend!’ schreeuwde Smund, die met zijn voet op het dikke tapijt stampte. ‘Schitterend!’ De rest van de staf van de prins liet hun onnozele instemming blijken.

‘Schop ze terug over de grens!’

‘Leer ze een lesje!’

‘Prachtig! Geweldig! Is er nog wijn?’

West balde gefrustreerd zijn vuisten. Hij moest nog één poging doen, hoe beschamend en zinloos ook. Hij liet zich op één knie vallen, verstrengelde zijn handen, richtte zijn blik op de prins en legde alle overtuiging die hij in zich had in zijn stem. ‘Hoogheid, ik vraag u, ik smeek u om u te bedenken. De levens van iedereen hier in het kamp hangen af van uw beslissing.’

De prins grijnsde. ‘Dat is de last van het bevelvoerderschap, mijn vriend! Ik besef dat je motieven eerzaam zijn, maar ik moet me aansluiten bij heer Smund. Doortastendheid is het beste beleid in een oorlog, en doortastend zal mijn strategie zijn! Dankzij zijn doortastendheid smeedde Harod de Grote de Unie, dankzij zijn doortastendheid veroverde koning Casamir ooit Angland! We krijgen die Noordmannen wel, wacht maar af. Geef de bevelen, kolonel! We marcheren bij zonsopgang!’

West had Casamirs campagnes grondig bestudeerd. Doortastendheid was één tiende van zijn succes geweest, de rest had bestaan uit een nauwgezette planning, een goede verzorging van zijn manschappen, aandacht voor elk detail. Doortastendheid zonder de rest zou waarschijnlijk fataal zijn, maar hij zag wel in dat het geen zin had om dat te zeggen. Hij zou de prins alleen maar boos maken en het beetje invloed dat hij nog had verspelen. Hij voelde zich als een man die zijn eigen huis ziet afbranden. Verdoofd, misselijk, volkomen machteloos. Hij kon niets anders doen dan de bevelen geven en zijn best doen om te zorgen dat alles zo goed mogelijk verliep.

‘Natuurlijk, hoogheid,’ wist hij mompelend uit te brengen.

‘Natuurlijk!’ De prins glimlachte breed. ‘Dan zijn we het allemaal eens! Uitstekend! Kappen met dat gepingel!’ schreeuwde hij de musici toe. ‘We hebben iets krachtigers nodig! Iets met bloed erin!’ Het kwartet schakelde moeiteloos over op een vrolijk marsthema. West draaide zich met van moedeloosheid zware ledematen om en sjokte de tent uit, de koude nacht in.

Drieboom kwam meteen achter hem aan. ‘Alle doden, ik snap jullie volk niet! Waar ik vandaan kom, moet een man het recht verdienen om te leiden! Zijn mannen volgen hem omdat ze zijn kwaliteiten kennen, en ze respecteren hem omdat hij hun ontberingen met hen deelt! Zelfs Bethod heeft voor zijn positie gewerkt!’ Hij beende heen en weer voor de tent en zwaaide met zijn grote handen. ‘Hier kiezen jullie degenen die het minst weten uit als leider, en jullie zoeken de grootste stommeling van het stel uit als commandant!’

West wist niets te zeggen. Hij kon het moeilijk ontkennen.

‘Die rukker marcheert het hele stel recht naar hun graf, verdomme! Allemaal terug naar de modder, maar ik mag hangen als ik meega, of mijn jongens. Ik heb geen zin meer om te boeten voor de fouten van andere lui, en ik heb al genoeg verloren door die klootzak van een Bethod! Kom mee, Hondman. Dit schip vol idioten mag zonder ons zinken!’ Hij draaide zich om en liep stampend weg.

De Hondman haalde zijn schouders op. ‘Het is niet alleen maar slecht.’ Hij kwam op een samenzweerderige afstand staan, reikte diep in zijn zak en haalde er iets uit. West staarde naar een hele, gepocheerde zalm, ongetwijfeld gepikt van de tafel van de prins. De Noordman grijnsde. ‘Ik heb een vis!’ En hij volgde zijn hoofdman en liet West achter op de bitter koude helling terwijl Ladisla's marsmuziek door de koude lucht achter hem zweefde.