Een van hen

Ardee glimlachte naar hem, en Jezal glimlachte terug. Hij grijnsde als een idioot. Hij kon er niets aan doen. Hij was zo blij dat hij terug was waar hij het leven snapte. Nu hoefden ze nooit meer zonder elkaar te leven. Hij wilde haar alleen maar vertellen hoeveel hij van haar hield. Hoeveel hij haar had gemist. Hij deed zijn mond open, maar ze drukte haar vinger op zijn lippen. Stevig.

‘Sst.’

Ze kuste hem. Eerst zachtjes, toen harder.

‘Uh,’ zei hij.

Haar tanden knabbelden aan zijn lip. Eerst speels.

‘Ah,’ zei hij.

Ze beten harder, en nog harder.

‘Au!’ zei hij.

Ze zoog aan zijn gezicht, haar tanden scheurden zijn huid, schraapten over zijn botten. Hij probeerde te schreeuwen, maar er kwam niets naar buiten. Het was donker, zijn hoofd tolde. Hij voelde een afgrijselijk getrek, een ondraaglijk geruk aan zijn mond.

‘Hebbes,’ zei een stem. De verschrikkelijke druk nam af.

‘Hoe erg is het?’

‘Niet zo erg als het eruitziet.’

‘Het ziet er heel erg uit.’

‘Kop dicht en hou die fakkel hoger.’

‘Wat is dat?’

‘Wat?’

‘Dat daar, wat uitsteekt.’

‘Zijn kaak, stommeling, wat denk jij dan?’

‘Ik denk dat ik moet kotsen. Genezen is niet een van mijn…’

‘Hou je smoel dicht en hou die fakkel hoger! We moeten het terugduwen!’ Jezal voelde iets hard op zijn gezicht drukken. Er klonk gekraak, en een ondraaglijke lans van pijn stak door zijn kaak en in zijn nek, als niets wat hij ooit eerder had gevoeld. Hij viel flauw.

‘Ik hou dit vast, jij duwt daar.’

‘Waar, hier?’

‘Trek zijn tanden er niet uit!’

‘Hij viel er vanzelf uit!’

‘Stomme roze klootzak!’

‘Wat gebeurt er?’ vroeg Jezal. Maar alles wat naar buiten kwam, was een soort gegorgel. Zijn hoofd bonsde, pulseerde, spleet open van pijn.

‘Hij komt bij!’

‘Hecht jij dan maar, dan hou ik hem vast.’ Hij voelde druk op zijn schouders, op zijn borst, die hem stevig neerhield. Zijn arm deed pijn. Vreselijke pijn. Hij probeerde te schoppen, maar zijn been vlamde en hij kon het niet bewegen.

‘Heb je hem?’

‘Ja, ik heb hem. Hecht nou maar!’

Iets prikte in zijn gezicht. Hij had niet gedacht dat de pijn nog erger kon worden. Hij had zich vergist.

‘Ga van me af!’ brulde hij, maar alles wat hij hoorde was: ‘Gugh.’

Hij worstelde, probeerde zich vrij te kronkelen, maar hij zat stevig vast en zijn arm ging er alleen maar meer pijn van doen. De steken in zijn gezicht werden erger. Zijn bovenlip, zijn onderlip, zijn kin, zijn wang. Hij schreeuwde en schreeuwde en schreeuwde, maar hij hoorde niets. Het enige wat hij hoorde was een zacht gepiep. Toen hij ervan overtuigd was dat zijn hoofd zou ontploffen, werd de pijn plotseling minder.

‘Klaar.’

De houdgreep verslapte en hij ontspande zich, slap als een doek, machteloos. Iets draaide zijn hoofd. ‘Dat is mooi gehecht. Dat is heel mooi. Ik wou dat jij er was geweest toen ik deze opliep. Dan had ik mijn fraaie uiterlijk misschien nog.’

‘Wat voor fraai uiterlijk, roze?’

‘Huh. Begin maar met zijn arm. En dan moet dat been nog worden gezet en zo.’

‘Waar heb je dat schild gelaten?’

‘Nee,’ kreunde Jezal, ‘alsjeblieft…’ Niks anders dan een klik in zijn keel.

Hij zag nu iets, wazige vormen in het schemerlicht. Een gezicht zakte naar hem toe, een lelijk gezicht. Gebogen, gebroken neus, gescheurde huid vol littekens. Er was een donker gezicht er vlak achter, een gezicht met een lange, vurige streep van wenkbrauw naar kin. Hij deed zijn ogen dicht. Zelfs het licht deed pijn.

‘Goed gehecht.’ Een hand klopte op zijn wang. ‘Nu ben je een van ons, jongen.’

Jezal lag daar terwijl zijn gezicht een massa van helse pijn was, en het afgrijzen kroop langzaam door zijn hele lijf.

‘Een van ons.’