Heldenonthaal

Het regende toen superieur Glokta Adua weer in hobbelde. Een gemene, ijle, lelijke regen, gedragen op een harde aanlandige wind, die het verraderlijke hout van de loopplank, de knarsende planken van de steiger en de keien van de kade allemaal zo glibberig maakte als leugenaars. Hij likte langs zijn tandvlees, wreef over zijn pijnlijke bovenbeen, keek grimassend langs de grijze kustlijn. Een paar nors uitziende bewakers leunden tien passen verderop tegen een vervallen pakhuis. Een stel havenarbeiders was verwikkeld in een bitter dispuut over een stapel kratten. Een rillende bedelaar vlakbij zette een paar passen in Glokta's richting, bedacht zich en sloop weer weg.

Geen menigte juichende burgers? Geen tapijt van bloemblaadjes? Geen erehaag van getrokken zwaarden? Geen groep zwijmelende maagden? Het was niet bepaald een verrassing. Hij had bij zijn vorige terugkeer uit het zuiden ook niets van dat alles gezien. Menigten juichen maar zelden al te luid voor de verslagenen, hoe moedig ze ook hebben gevochten, hoe groot hun offers ook waren, hoe klein de kans ook was. Maagden mogen dan zwijmelen over goedkope, waardeloze overwinningen, maar ze blozen nog niet eens voor ‘ik heb mijn best gedaan’. En de hoofdlector ook niet, vrees ik.

Een bijzonder agressieve golf sloeg tegen de zeemuur en wierp een wolk van koude waternevel over Glokta's rug. Hij zwalkte naar voren terwijl er koud water van zijn koude handen droop, struikelde en viel bijna, wankelde hijgend over de kade en greep zich vast aan de slijmerige muur van een vervallen schuur aan de overkant. Hij keek op en zag de twee wachters naar hem staren.

‘Is er iets?’ grauwde hij, en ze draaiden hem de rug toe, mompelend terwijl ze hun kraag optrokken tegen de wind. Glokta trok zijn jas ook strakker om zich heen, voelde de jaspanden aan zijn natte benen kleven. Een paar maanden in de zon en je hebt het gevoel dat je het nooit meer koud zult hebben. Wat vergeten we toch snel. Hij keek fronsend langs de verlaten steigers. Wat vergeten we toch allemaal snel.

‘Fij, wee fuis.’ Vorst keek blij terwijl hij met Glokta's kist in zijn handen van de loopplank stapte.

‘Je bent niet zo dol op de warmte, hè?’

De practicus schudde zijn grote hoofd, half grijnzend in de winterse neerslag, zijn witte haren stekelig van het vocht. Severard kwam achter hem aan, turend naar de grijze wolken. Hij bleef even staan aan het einde van de plank, en toen stapte hij de stenen van de kade op.

‘Fijn om terug te zijn,’ zei hij.

Ik wou dat ik zijn enthousiasme kon delen, maar ik kan me nog niet helemaal ontspannen. ‘Zijne Eminentie wil me spreken, en te oordelen naar de toestand die we in Dagoska hebben achtergelaten, denk ik dat het zeer waarschijnlijk is dat de bespreking… niet zo goed zal gaan.’ Dat is bijzonder mild uitgedrukt. ‘Jullie kunnen beter een paar dagen uit het zicht blijven.’

‘Uit het zicht? Ik ben van plan een week lang in een hoerenhuis te blijven.’

‘Heel verstandig. En Severard, voor het geval we elkaar niet meer zien, succes.’

De ogen van de practicus glinsterden. ‘Altijd.’ Glokta zag hem door de regen naar de meer verlopen delen van de stad sukkelen. Gewoon een normale dag voor practicus Severard. Denkt nooit verder dan een uur vooruit. Wat een geschenk.

‘Uw land is klote, en het weer hier is klote,’ gromde Vitari in haar zangerige accent. ‘Ik moet met Sult praten.’

‘Ach, ik ook!’ riep Glokta overdreven blijmoedig. ‘Wat een heerlijk toeval!’ Hij bood haar zijn vergroeide elleboog aan. ‘Nu kunnen we samen op bezoek gaan bij Zijne Eminentie!’

Ze staarde hem aan. ‘Best.’

Maar jullie zullen nog een uurtje op mijn hoofd moeten wachten. ‘Ik moet alleen eerst nog even ergens langs.’

De punt van zijn stok bonsde tegen de deur. Geen antwoord. Verdomme. Glokta's rug deed vreselijk pijn en hij moest even zitten. Hij klopte nog eens, wat luider nu. De scharnieren piepten toen de deur een stukje openzwaaide. Niet op slot. Hij fronste zijn voorhoofd en duwde hem helemaal open. De deurpost was aan de binnenkant kapot, het slot gebroken. Opengebroken. Hij hinkte over de drempel de gang in. Leeg en ijzig koud. Geen meubelstuk te zien. Bijna alsof ze is verhuisd. Maar waarom? Glokta's ooglid trilde. Hij had amper aan Ardee gedacht, al die tijd in het zuiden. Er waren zo veel andere, dringender zaken. Mijn enige vriend had me deze ene taak gegeven. Als haar iets is overkomen

Glokta wees naar de trap, Vitari knikte en sloop stilletjes naar boven, bukte zich en haalde een glinsterend mes uit haar laars. Hij wees de gang door en Vorst liep verder het huis in, in de schaduwen bij de muur gedrukt. De deur van de woonkamer stond op een kier, en Glokta schuifelde ernaartoe en duwde hem open.

Ardee zat voor het raam, met haar rug naar hem toe: witte jurk, donker haar, precies zoals hij zich haar herinnerde. Hij zag haar hoofd een beetje bewegen toen de scharnieren van de deur piepten. Ze leeft dus nog. Maar de kamer was merkwaardig veranderd. Behalve de ene stoel waar zij in zat, stond er helemaal niets. Kale, witgepleisterde muren, kale houten planken, vensters zonder gordijnen.

‘Er is niks meer over, verdomme!’ blafte ze met een brekende, hese stem.

Dat is duidelijk. Glokta fronste zijn voorhoofd en stapte naar binnen.

‘Er is niks meer, zei ik!’ Ze stond op, nog steeds met haar rug naar hem toe. ‘Of komen jullie nu toch nog die ene stoel halen?’ Ze draaide zich om, greep de rugleuning van de stoel vast, tilde hem op en smeet het meubelstuk met een brul naar hem toe. De stoel sloeg tegen de muur naast de deur en stukken hout en pleisterwerk vlogen in het rond. Een stoelpoot zoefde langs Glokta's gezicht en belandde kletterend in de hoek, de rest tuimelde op de vloer in een massa stof en versplinterde houtjes.

‘Dank je,’ mompelde Glokta, ‘maar ik blijf wel staan.’

‘Jij!’ Hij zag haar ogen groot worden van verbazing achter haar warrige haren. Haar gezicht was magerder en bleker dan hij zich herinnerde. Haar jurk was gekreukeld en veel te dun voor de koude kamer. Ze probeerde hem met trillende handen glad te strijken, plukte tevergeefs aan haar vette haren. Ze lachte snuivend. ‘Ik vrees dat ik niet bepaald voorbereid ben op bezoek.’

Glokta hoorde Vorst door de gang benen, zag hem met gebalde vuisten in de deuropening opdoemen. Hij stak zijn vinger op. ‘Het is al goed. Wacht maar buiten.’ De albino schoof de schaduwen weer in en Glokta hobbelde over de krakende vloerplanken de lege zitkamer in. ‘Wat is er gebeurd?’

Ardees mond vertrok. ‘Schijnbaar was mijn vader toch niet zo welvarend als iedereen dacht. Hij had schulden. Kort nadat mijn broer naar Angland vertrok, kwamen ze innen.’

‘Wie?’

‘Een man die Braakland heette. Hij nam al mijn geld mee, maar het was niet genoeg. Ze namen het servies mee, de sieraden van mijn moeder, hoe weinig het ook was. Ze gaven me zes weken om de rest bij elkaar te sprokkelen. Ik heb mijn bediende ontslagen. Ik heb alles verkocht wat ik kon, maar ze wilden nog steeds meer. Toen kwamen ze terug. Drie dagen geleden. Ze namen alles mee. Braakland zei dat ik geluk had dat ik de jurk die ik aanhad mocht houden.’

‘Ik begrijp het.’

Ze haalde beverig adem. ‘Sinds die tijd zit ik hier, te overpeinzen hoe een jonge vrouw zonder vrienden aan een beetje geld kan komen.’ Ze pinde hem vast met haar blik. ‘Ik heb maar één manier kunnen bedenken. Ik denk dat als ik de moed had gehad, ik het al zou hebben gedaan.’

Glokta zoog op zijn tandvlees. ‘Gelukkig dan maar voor ons allebei dat je een lafaard bent.’ Hij schudde zijn jas van één schouder, moest kronkelen en met zijn arm zwaaien om uit de mouw te komen. Zodra hij dat eindelijk voor elkaar had, moest hij zijn stok overpakken met zijn andere hand zodat hij het kledingstuk eindelijk uit kon trekken. Verdomme. Ik kan niet eens elegant een grootmoedig gebaar maken. Eindelijk stak hij de jas naar haar uit, ietwat wankelend op zijn slechte been.

‘Weet je zeker dat jij hem niet harder nodig hebt dan ik?’

‘Pak aan. Dan hoef ik dat rotding in ieder geval niet weer aan zien te krijgen.’

Dat ontlokte haar een halve glimlach. ‘Dank je,’ mompelde ze terwijl ze zijn jas om haar schouders legde. ‘Ik heb nog geprobeerd je te vinden, maar ik wist niet… waar je was…’

‘Dat spijt me, maar ik ben er nu. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Je komt vanavond bij mij logeren. Mijn huis is niet zo groot, maar we vinden er wel iets op.’ Er zal immers meer dan genoeg ruimte zijn als ik in de haven drijf.

‘En daarna?’

‘Daarna ga je weer naar huis. Morgen is dit huis weer zoals het was.’ Ze staarde hem aan. ‘Hoe dan?’

‘O, daar zorg ik voor. Maar eerst brengen we je naar een plek waar het warmer is.’ Superieur Glokta, vriend voor de vriendlozen.

Ze sloot haar ogen en hij hoorde haar snuivend ademhalen door haar neus. Ze wankelde een beetje, alsof ze amper nog de kracht had om te blijven staan. Vreemd is dat, zolang de ontberingen aanhouden, kunnen we ze wel aan. Zodra de crisis voorbij is, is alle kracht in één klap verdwenen. Glokta stak zijn hand uit, raakte bijna haar schouder aan om haar te ondersteunen, maar op het laatste moment schoten haar ogen open en rechtte ze haar rug weer, en hij trok zijn hand terug.

Superieur Glokta, redder van jonge vrouwen in nood. Hij begeleidde haar de gang in naar de kapotte voordeur. ‘Ik moet heel even mijn practici spreken.’

‘Natuurlijk.’ Ardee keek naar hem op, haar grote, donkere ogen omrand met een ongerust roze. ‘En dank je. Wat ze ook zeggen, je bent een goed mens.’

Glokta moest een plotselinge neiging om te giechelen onderdrukken. Een goed mens? Ik denk niet dat Salem Ruis het daarmee eens is. Of Gofred Hornlach, of magister Kault, of Korsten dan Vurms, generaal Vissbruck, inquisiteur Harker, of alle honderd anderen die in de strafkolonies van Angland of in Dagoska zitten te wachten tot ze doodgaan. En toch vindt Ardee West me een goed mens. Een vreemd gevoel, en niet onplezierig. Het voelt bijna alsof ik weer mens ben. Wat jammer dat het pas zo laat komt.

Hij wenkte Vorst terwijl Ardee in zijn zwarte jas naar buiten stapte. ‘Ik heb een klusje voor je, oude vriend. Nog één laatste klus.’ Glokta sloeg op de brede schouder van de albino en kneep erin. ‘Ken jij een geldverstrekker die Braakland heet?’

Vorst knikte langzaam.

‘Zoek hem op en doe hem pijn. Breng hem hierheen en maak hem duidelijk wie hij heeft beledigd. Alles moet worden hersteld, en beter dan het was, zeg hem dat. Geef hem één dag. Eén dag en dan zoek je hem op, waar hij ook is, en begin je te snijden. Hoor je me? Doe me dat plezier.’

Vorst knikte weer, en zijn roze ogen glinsterden in de schemerige gang.

‘Sult wacht op ons,’ mompelde Vitari, die vanaf de trap op hen neerkeek, met haar armen losjes over elkaar geslagen en haar gehandschoende handen slap over de leuning.

‘Natuurlijk.’ Glokta grimaste terwijl hij naar de open deur hobbelde. En we willen Zijne Eminentie niet laten wachten.

Klik, plof, pijn. Dat was het ritme van Glokta's voortbewegen. Eerst de vastberaden tik van zijn rechterhak, dan de plof van zijn wandelstok, dan het eindeloze geschuif van zijn linkervoet, met de vertrouwde, stekende pijn in zijn enkel, knie, kont en rug. Klik, plof, pijn.

Hij was van de haven naar Ardees huis, naar de Agriont, naar het Huis van Vragen en helemaal hier naar boven gelopen. Gestrompeld. In mijn eentje. Zonder hulp. Nu deed elke stap hem helse pijn. Hij grimaste bij elke beweging. Hij gromde, zweette en vloekte. Maar ik mag hangen als ik langzamer ga lopen.

‘U houdt er niet van om de zaken makkelijker te maken, hè?’ mompelde Vitari.

‘Waarom ook?’ snauwde hij. ‘Je kunt jezelf troosten met de gedachte dat dit gesprek waarschijnlijk ons laatste zal zijn.’

‘Waarom gaat u dan? Waarom vlucht u niet?’

Glokta snoof. ‘Voor het geval je het niet had opgemerkt, ik ben een uitzonderlijk slechte hardloper. Bovendien ben ik nieuwsgierig.’ Benieuwd waarom Zijne Eminentie me daar niet samen met de rest heeft laten verrekken.

‘Uw nieuwsgierigheid kan wel eens uw dood worden.’

‘Als de hoofdlector me dood wil hebben, zal het me weinig baten om de andere kant op te strompelen. Ik zie het liever staande onder ogen.’ Hij grimaste bij een plotselinge spiersamentrekking in zijn been. ‘Of misschien zittend. Hoe dan ook, in eigen persoon, met mijn ogen open.’

‘Het is uw keus.’

‘Dat klopt.’ Mijn laatste.

Ze kwamen bij Sults wachtkamer aan. Hij moest toegeven dat hij er nogal van stond te kijken dat hij zo ver was gekomen. Hij had van elke zwartgemaskerde practicus die ze in het gebouw waren tegengekomen verwacht dat die hem zou grijpen. Hij had verwacht dat iedere in het zwart gehulde inquisiteur zou wijzen en roepen om zijn onmiddellijke arrestatie. En toch ben ik hier weer. De zware schrijftafel, de zware stoelen, de potige practici aan weerszijden van de deur, het was allemaal hetzelfde.

‘Ik ben…’

‘Superieur Glokta, natuurlijk.’ De secretaris van de hoofdlector boog respectvol zijn hoofd. ‘U mag meteen naar binnen. Zijne Eminentie verwacht u.’ Er scheen licht vanuit het kantoor van de hoofdlector de smalle voorkamer in.

‘Ik wacht hier wel.’ Vitari liet zich in een stoel vallen en zwaaide haar vochtige laarzen over elkaar.

‘Ik zou maar niet te lang blijven wachten.’ Mijn laatste woorden, misschien? Glokta vloekte inwendig terwijl hij naar de deur schuifelde. Dan had ik eigenlijk iets memorabelers moeten verzinnen. Hij stopte even op de drempel, haalde diep adem en hobbelde verder.

Dezelfde ruime, ronde kamer. Dezelfde donkere meubels, dezelfde donkere schilderijen aan de lichte muren, hetzelfde grote venster met uitzicht op de universiteit en het Huis van de Maker erachter. Geen moordenaars verstopt onder de tafel, geen mannen met bijlen achter de deur. Alleen Sult zelf, die aan zijn schrijftafel zat met een pen in zijn hand, waarvan de punt rustig en gelijkmatig over een papier voor hem kraste.

‘Superieur Glokta!’ Sult kwam overeind en schreed sierlijk over de gepolijste vloer naar hem toe, met flapperende witte jaspanden. ‘Ik ben zo blij dat je veilig terug bent!’ Het had er alle schijn van dat de hoofdlector blij was om hem te zien, en Glokta fronste zijn voorhoofd. Hij was op bijna alles voorbereid geweest, behalve dit.

Sult stak zijn hand uit en de steen in zijn ambtsring fonkelde purper. Glokta grimaste terwijl hij zich langzaam bukte om die te kussen. ‘Ik dien en gehoorzaam, Eminentie.’ Hij rechtte met moeite zijn rug. Geen mes in mijn nek? Maar Sult schreed alweer naar de kast en grijnsde breed.

‘Ga toch zitten! Je hoeft niet te wachten tot ik het aanbied!’

Sinds wanneer? Glokta schuifelde grommend naar een stoel en nam maar heel kort de tijd om de zitting te controleren op giftige punten. De hoofdlector had inmiddels de kast opengetrokken en rommelde erin rond. Haalt hij er een geladen vlakboog uit om me door mijn keel te schieten? Maar alles wat eruit kwam, waren twee glazen. ‘Het lijkt erop dat felicitaties op hun plaats zijn,’ zei hij over zijn schouder.

Glokta knipperde met zijn ogen. ‘Pardon?’

‘Gefeliciteerd. Uitstekend werk.’ Sult grijnsde naar hem terwijl hij bevallig de glazen op de ronde tafel schoof en rinkelend de stop uit de karaf trok. Wat moet ik zeggen? Wat moet ik zeggen?

‘Uwe Eminentie… Dagoska… Ik moet openhartig zijn. Het stond op het punt te vallen toen ik vertrok. Heel binnenkort nu zal de stad worden bestormd…’

‘Natuurlijk.’ Sult veegde het allemaal van tafel met een gebaar van zijn witgehandschoende hand. ‘Er heeft nooit ook maar de geringste kans bestaan dat we het konden behouden. Het beste waar ik op hoopte was dat je de Gurken zou laten boeten! En dat heb je gedaan, hè, Glokta? Dat heb je gedaan!’

‘Dus… u bent… tevreden?’ Hij durfde het woord amper uit te spreken.

‘Ik ben verrukt! Als ik het verhaal zelf had geschreven, had het niet beter kunnen uitpakken! De incompetentie van de gouverneur, het verraad van zijn zoon, het toonde allemaal aan hoe weinig je tijdens een crisis kunt rekenen op de gebruikelijke autoriteiten. Eiders verraad heeft de dubbelhartigheid van de kooplieden blootgelegd, hun dubieuze connecties, hun verrotte moraal! Het Specerijengilde is nu ook opgeheven, samen met dat van de manufacturiers; wij hebben hun handelsrechten nu in handen. Allebei verwezen naar de latrine van de geschiedenis, en de macht van de kooplieden gebroken! Alleen de Koninklijke Inquisitie bleef onverzettelijk in het aangezicht van de meest onverzettelijke vijand van de Unie. Je had Marovia's gezicht moeten zien toen ik de bekentenissen aan de Open Raad overhandigde!’ Sult vulde Glokta's glas tot aan de rand.

‘Zeer vriendelijk, Eminentie,’ mompelde hij terwijl hij er een slokje van nam. Uitstekende wijn, zoals altijd.

‘En toen stond hij op in de Gesloten Raad, in het bijzijn van de koning zelf, moet je weten, en verklaarde tegenover iedereen dat jij het geen week zou uithouden zodra de Gurken aanvielen!’ De hoofdlector proestte van het lachen. ‘Je had er eigenlijk bij moeten zijn. Ik zei hem dat ik vertrouwen in je had, dat je het langer zou uithouden. Alle vertrouwen.’ Inderdaad een overtuigende steunbetuiging.

Sult sloeg met zijn witte handschoen op de tafel. ‘Twee maanden, Glokta! Twee maanden! Met elke dag die verstreek stond hij meer voor gek en leek ik meer de held… wij, bedoel ik,’ corrigeerde hij zichzelf, ‘wij stonden erop als helden, en ik hoefde alleen maar te glimlachen! Je kon bijna zien hoe ze dag na dag hun stoelen een stukje verder bij Marovia weg en naar mij toe schoven! Vorige week hebben ze gestemd voor extra bevoegdheden voor de Inquisitie. Negen tegen drie. Negen tegen drie! Volgende week gaan we nog verder! Hoe heb je het in vredesnaam gered?’ Hij keek Glokta verwachtingsvol aan.

Ik heb mezelf verkocht aan de bank die de manufacturiers van fondsen had voorzien, en die middelen toen gebruikt om de minst betrouwbare huurling ter wereld om te kopen. Daarna heb ik een weerloze afgevaardigde die onder een witte vlag aankwam vermoord en een jonge bediende gemarteld tot haar lichaam een klomp gehakt was. O, en ik heb de grootste verraadster van het stel laten lopen. Het was zonder twijfel een heldhaftige aangelegenheid. Hoe heb ik het gered? ‘Vroeg opstaan,’ mompelde hij.

Sults oog trilde even, maar Glokta zag het. Een spoortje ergernis, misschien? Een spoortje wantrouwen? Maar het was snel verdwenen. ‘Vroeg opstaan. Natuurlijk.’ Hij hief zijn glas. ‘De op één na grootste deugd. Meteen na meedogenloosheid. Ik mag je stijl wel, Glokta, dat heb ik altijd gezegd.’

O ja? Maar Glokta boog nederig het hoofd.

‘Practicus Vitari's rapporten waren vol lof. Ik heb vooral genoten van de manier waarop je dat met de Gurkense afgevaardigde hebt afgehandeld. Dat moet de grijns wel van het gezicht van de keizer hebben geveegd, al was het maar voor even, dat arrogante zwijn.’ Dus ze heeft zich inderdaad aan de afspraak gehouden? Interessant. ‘Ja, alles verloopt prima. Behalve die stomme lastige boeren, en Angland natuurlijk. Jammer van Ladisla.’

‘Van Ladisla?’ vroeg Glokta niet-begrijpend.

Sult keek hem zuur aan. ‘Had je dat niet gehoord? Weer zo'n briljant idee van hoogrechter Marovia. Hij kreeg het in zijn kop om de kroonprins populairder te maken door hem het bevel te geven over troepen in het noorden. Ergens uit de weg, waar hij niet in gevaar zou komen en we hem konden bejubelen als hij terugkwam. Het was eigenlijk helemaal niet zo'n slecht idee, behalve dat uit de weg in de weg werd en hij zichzelf rechtstreeks het graf in heeft geholpen.’

‘En zijn leger ook?’

‘Een paar duizend soldaten, maar vooral die rotzooi die de edelen hadden gestuurd als rekruten. Niet veel belangrijks. Ostenhorm is nog in onze handen, en het was niet mijn idee, dus al met al is er geen kwaad geschied. Onder ons gezegd en gezwegen, het is waarschijnlijk beter zo, want Ladisla was onuitstaanbaar. Ik heb hem meerdere keren moeten redden van een of ander schandaal. Kon nooit zijn broek aanhouden, die halve zachte. Raynault lijkt me een ander soort man. Nuchter, verstandig. Doet tenminste wat hem gezegd wordt. Beter voor iedereen. Als hij tenminste blijft leven, natuurlijk, anders zitten we pas echt in de problemen.’ Sult nam nog een slok wijn en liet die tevreden in zijn mond rollen.

Glokta schraapte zijn keel. Nu hij in een goeie bui is… ‘Er was nog één ding dat ik met u wilde bespreken, Eminentie. De Gurkense agent die we in de stad vonden. Ze was…’ Hoe beschrijf ik dit zonder te klinken als een gek?

Maar Sult was hem weer voor. ‘Ik weet het. Een Eter.’ Wéét jij dat? Zelfs dit? De hoofdlector ging achteroverzitten en schudde zijn hoofd. ‘Een occulte gruwel. Een verhaal recht uit een verhalenboek. Het vlees van mensen eten. Kennelijk is het een praktijk die veel voorkomt in het barbaarse zuiden. Maar maak jij je daar maar niet druk over. Ik krijg al advies.’

‘Wie geeft er nu advies over dit soort dingen?’

De hoofdlector toonde slechts zijn gladde glimlach. ‘Je zult wel moe zijn. Het weer daar kan erg uitputtend zijn. Al die hitte en dat stof, zelfs in de winter. Neem maar vrij. Je verdient het. Ik laat je wel halen als er nieuwe ontwikkelingen zijn.’ Sult pakte zijn pen op en keek weer naar zijn papieren, zodat Glokta niets anders restte dan met een blik van stomme verbazing op zijn gezicht naar de deur te schuifelen.

‘U ziet er bijna uit alsof u nog leeft,’ mompelde Vitari toen hij de wachtkamer in hobbelde.

Dat is waar. Of zo dichtbij als ik ooit kom. ‘Sult was… tevreden.’ Hij kon het nog steeds amper geloven. Die woorden klonken heel vreemd bij elkaar.

‘Dat mag ik hopen, na alle veren die ik u in de reet heb gestoken.’

‘Huh.’ Glokta keek haar fronsend aan. ‘Schijnbaar ben ik je een verontschuldiging schuldig.’

‘Hou maar. Die is me geen moer waard. Vertrouw me de volgende keer maar gewoon.’

‘Een eerlijke eis,’ gaf hij toe terwijl hij haar zijdelings aankeek. Vergeet het maar.

De kamer stond vol prachtige meubels. Bijna overvol. Dik gepolsterde stoelen, een antieke tafel, een gewreven kast, allemaal erg weelderig voor de kleine zitkamer. Een reusachtig schilderij van de Heren van de Unie die eer bewezen aan Harod de Grote bedekte een hele muur. Een dik Kantisch tapijt was uitgerold over de planken, bijna te groot voor de vloer. Een gezellig vuurtje knapperde in de open haard tussen twee antieke vazen, en de kamer was knus, aangenaam en warm. Wat kan een dag toch een verschil maken, met de juiste aanmoediging.

‘Mooi,’ zei Glokta terwijl hij om zich heen keek. ‘Heel mooi.’

‘Natuurlijk,’ mompelde Braakland met respectvol geneigd hoofd en zijn hoed half geplet tussen zijn handen. ‘Natuurlijk, superieur, ik heb al het mogelijke gedaan. De meeste meubels had ik… had ik al verkocht, en dus heb ik die vervangen door betere, de beste die ik kon vinden. De rest van het huis is net zo. Ik hoop dat… Ik hoop dat het toereikend is?’

‘Dat hoop ik ook. Is het toereikend?’

Ardee keek boos naar Braakland. ‘Het voldoet wel.’

‘Uitstekend,’ zei de geldverstrekker nerveus, even snel naar Vorst kijkend en toen weer naar zijn laarzen. ‘Uitstekend! Aanvaardt u toch mijn allernederigste verontschuldigingen! Ik had natuurlijk geen idee, absoluut geen idee, superieur, dat u op enigerlei wijze hierbij betrokken was! Natuurlijk zou ik nooit… Het spijt me werkelijk vreselijk.’

‘Maar eigenlijk moet je niet aan mij je verontschuldigingen aanbieden, hè?’

‘Nee, nee, natuurlijk.’ Hij wendde zich langzaam naar Ardee. ‘Vrouwe, aanvaardt u toch alstublieft mijn allernederigste verontschuldigingen.’

Ardee loerde met opgetrokken lip naar hem en zei niets.

‘Misschien als je smeekt,’ opperde Glokta. ‘Op je knieën. Dat werkt misschien.’

Braakland liet zich zonder aarzelen op zijn knieën vallen. Hij wrong zijn handen. ‘Vrouwe, alstublieft…’

‘Lager,’ zei Glokta.

‘Natuurlijk,’ mompelde hij terwijl hij zich op handen en knieën liet zakken. ‘Mijn verontschuldigingen, vrouwe. Mijn nederige verontschuldigingen. Als u het over uw hart zou kunnen verkrijgen, dan smeek ik u…’ Hij stak voorzichtig zijn hand uit en raakte de zoom van haar jurk aan, en zij stapte met een ruk achteruit, haalde haar voet uit en schopte hem fel in zijn gezicht.

‘Gah!’ piepte de geldverstrekker, die op zijn zij rolde. Er borrelde donker bloed uit zijn neus over het nieuwe tapijt. Glokta voelde dat zijn wenkbrauwen omhoogkwamen. Dat was onverwacht.

‘Pak aan, klootzak!’ De volgende schop raakte zijn mond, en zijn hoofd sloeg achterover en bloedspatten belandden op de muur. Ardees schoen ramde in zijn maag en hij klapte dubbel.

‘Jij,’ grauwde ze, ‘jij…’ Ze schopte hem nog eens en nog eens, en Braakland rilde en gromde en zuchtte, opgerold tot een bal. Vorst zette een stap bij de muur vandaan, maar Glokta stak zijn vinger op.

‘Laat maar,’ mompelde hij, ‘ik geloof dat ze het wel aankan.’

De schoppen werden trager. Glokta hoorde Ardee hijgen. Haar hak groef in Braaklands ribben, haar schoenpunt belandde weer krakend op zijn neus. Als ze zich ooit verveelt, heeft ze misschien wel een stralende toekomst als practicus voor zich. Ze vertrok haar mond, boog zich voorover en spuugde hem op zijn wang. Ze schopte hem nog een keer zwakjes, wankelde achteruit tegen de kast en leunde tegen het gewreven hout, voorovergebogen hijgend.

‘Blij?’ vroeg Glokta.

Ze keek naar hem op door haar verwarde haren. ‘Niet echt.’

‘Word je blijer als je hem nog wat meer schopt?’

Haar wenkbrauwen trokken naar elkaar toe terwijl ze op Braakland neerkeek, die hijgend op het tapijt lag. Ze zette een stap naar voren en schopte hem nog een keer hard tegen zijn borst, wankelde achteruit en veegde wat snot onder haar neus vandaan. Ze streek haar haren uit haar gezicht. ‘Zo.’

‘Mooi. Wegwezen,’ siste Glokta. ‘Eruit, worm!’

‘Natuurlijk,’ kwijlde Braakland met bloedige lippen, en hij kroop naar de deur terwijl Vorst de hele weg boven hem uittorende. ‘Natuurlijk! Dank u! Hartelijk dank!’ De voordeur sloeg dicht.

Ardee liet zich in een stoel vallen, zette haar ellebogen op haar knieën en liet haar voorhoofd op haar handen steunen. Glokta zag dat die handen een beetje trilden. Het kan echt heel vermoeiend zijn, iemand pijn doen. Ik kan het weten. Vooral als je het niet gewend bent. ‘Ik zou me maar niet al te rot voelen,’ zei hij. ‘Hij heeft het vast verdiend.’

Ze keek met harde ogen op. ‘Doe ik ook niet. Hij verdient wel erger.’

Dat was ook onverwacht. ‘Wil je dat hij erger krijgt?’

Ze slikte en ging langzaam rechtop zitten. ‘Nee.’

‘Jij mag het zeggen.’ Maar het is fijn om de optie te hebben. ‘Je kunt je misschien beter even verkleden.’

Ze keek omlaag. Ze zat tot aan haar knieën onder de bloedspetters van Braakland. ‘Ik heb niks anders…’

Er is boven een kamer vol nieuwe kleding. Daar heb ik voor gezorgd. Ik zal ook wat betrouwbare bedienden voor je regelen.

‘Die heb ik niet nodig.’

‘Jawel. Ik wil niet dat je hier alleen bent.’

Ze haalde hopeloos haar schouders op. ‘Ik kan ze niet betalen.’

‘Maak je niet druk. Dat regel ik.’ Allemaal met de complimenten van de zeer goedgeefse Valint en Balk. ‘Maak je maar nergens zorgen over. Ik heb je broer een belofte gedaan, en die ben ik van plan gestand te doen. Het spijt me dat het zover heeft moeten komen. Ik had een hoop te regelen… in het zuiden. Heb je trouwens al van hem gehoord?’

Ardee keek scherp op en haar mond zakte een stukje open. ‘Weet je het niet?’

‘Wat?’

Ze slikte en staarde naar de vloer. ‘Collem was bij prins Ladisla, bij die veldslag waar iedereen het over heeft. Er zijn gevangenen genomen en voor losgeld weer vrijgelaten, maar hij was daar niet bij. Ze nemen aan…’ Ze zweeg even en staarde naar het bloed op haar jurk. ‘Ze nemen aan dat hij is gesneuveld.’

‘Gesneuveld?’ Glokta's ooglid trilde. Zijn knieën voelden plotseling slap. Hij zette een wankele stap achteruit en zonk in een stoel. Zijn handen trilden nu ook, en hij verstrengelde ze stevig. Sterfgevallen. Ze komen iedere dag voor. Ik heb er zelf recent nog duizenden veroorzaakt, zonder er veel bij na te denken. Ik heb stapels met lijken gezien en mijn schouders opgehaald. Waarom is dit zo moeilijk te accepteren? En toch was het zo.

‘Gesneuveld?’ fluisterde hij.

Ze knikte langzaam en sloeg haar handen voor haar gezicht.