De Honderd Woorden

Er was iets vreemds aan de gang, dat stond vast. Kolonel Glokta testte zijn ledematen, maar hij leek zich niet te kunnen bewegen. De zon scheen fel in zijn ogen.

‘Hebben we de Gurken verslagen?’ vroeg hij.

‘Jazeker,’ zei haddish Kahdia, die zich in Glokta's gezichtsveld bewoog. ‘Met Gods hulp hebben we ze aan het zwaard geregen. Geslacht als vee.’ De oude man kauwde weer verder op de afgehakte hand die hij vasthield. Hij had al een paar vingers op.

Glokta tilde zijn arm op om de hand te pakken, maar er was daar niets, alleen een bloedige stomp, afgekauwd bij de pols. ‘Ik zweer u,’ mompelde de kolonel, ‘dat dat mijn hand is die u daar opeet.’

Kahdia glimlachte. ‘En hij is overheerlijk. Mijn complimenten.’

‘Overheerlijk,’ mompelde generaal Vissbruck, die de hand van Kahdia overnam en er een reepje rafelig vlees af zoog. ‘Moet komen door al dat schermen dat u deed toen u jong was.’ Er zat bloed op zijn mollige, glimlachende gezicht.

‘Het schermen, natuurlijk,’ zei Glokta. ‘Ik ben blij dat u ervan geniet.’ Hoewel de hele toestand nogal merkwaardig scheen.

‘Ja, inderdaad, inderdaad!’ riep Vurms. Hij hield de resten van Glokta's voet in zijn hand als een stuk meloen en knabbelde er nuffig aan. ‘We zijn alle vier verrukt! Smaakt naar geroosterd varkensvlees!’

‘Naar goeie kaas!’ riep Vissbruck.

‘Naar zoete honing!’ kirde Kahdia, die wat zout op Glokta's middenrif strooide.

‘Naar zoet geld,’ spinde magister Eiders stem van ergens beneden.

Glokta duwde zich op zijn ellebogen overeind. ‘Maar wat doet u nou daarbeneden?’

Ze keek op en grijnsde naar hem. ‘U hebt mijn ringen meegenomen. Het minste wat u kunt doen is mij ook iets geven.’ Haar tanden zonken in zijn rechterbovenbeen, diep in het vlees als dolkjes, en schepten er een net balletje vlees uit. Hongerig slurpte ze bloed uit de wond en haar tong schoot over zijn huid.

Kolonel Glokta trok zijn wenkbrauwen op. ‘U hebt natuurlijk gelijk. Volkomen gelijk.’ Het deed eigenlijk heel wat minder pijn dan je zou verwachten, maar rechtop zitten was een beetje vermoeiend. Hij liet zich weer op het zand zakken en bleef liggen opkijken naar de blauwe hemel. ‘U hebt allemaal volkomen gelijk.’

Ze was nu bij zijn heup aangekomen. ‘Ah,’ giechelde de kolonel, ‘dat kietelt!’ Wat een genoegen was het, dacht hij, om door zo'n mooie vrouw te worden opgegeten. ‘Een stukje naar links,’ mompelde hij terwijl zijn ogen dichtzakten, ‘een klein stukje naar links…’

Glokta ging met een plotselinge ruk rechtop in bed zitten, terwijl zijn rug zich kromde als een aangespannen boog. Zijn linkerbeen trilde onder het klamme laken, de verschrompelde spieren zaten in knopen van withete krampen. Hij beet met zijn overgebleven tanden op zijn lip om niet te schreeuwen, haalde snuivend adem door zijn neus en verwrong zijn gezicht van verwoede inspanning om de pijn te beheersen.

Net toen het leek alsof zijn been uit elkaar zou barsten, ontspanden de pezen plotseling. Glokta liet zich achterovervallen op het kleffe bed en bleef hijgend liggen. Die stomme klotedromen. Alles aan hem deed pijn, alles aan hem was zwak en trilde, vochtig van het koude zweet. Hij fronste zijn voorhoofd in het donker. Er klonk een vreemd geluid in de kamer. Een ruisend, sissend geluid. Wat is dat? Langzaam, voorzichtig rolde hij om en sleepte zich uit bed, hobbelde naar het raam en keek naar buiten.

Het leek wel alsof de stad buiten was verdwenen. Een grijs gordijn was neergedaald en sneed hem af van de buitenwereld. Regen. Het spetterde op het kozijn in dikke druppels die uiteenbarstten in een fijne nevel, die in een koude mist de kamer in zweefde, het tapijt onder het raam en de gordijnen doorweekte en heerlijk aanvoelde op Glokta's klamme huid. Regen. Hij was vergeten dat er zoiets bestond.

Hij zag een flits van bliksem in de verte. De spitsen van de Grote Tempel staken even zwart af in de sissende duisternis en toen werd het weer donker, wat gepaard ging met een langdurig, boos gerommel van de verre donder. Glokta stak zijn arm door het raam en voelde het water koud op zijn huid kletteren. Een vreemd, niet vertrouwd gevoel.

‘Ongelooflijk,’ mompelde hij in zichzelf.

‘De eerste regen is gekomen.’ Glokta verslikte zich bijna toen hij zich omdraaide, struikelde, naar de natte stenen van de vensterbank graaide. Het was pikkedonker in zijn kamer, dus hij kon niet bepalen waar de stem vandaan kwam. Heb ik het me alleen maar ingebeeld? Droom ik nog? ‘Een subliem moment. Alsof de wereld weer leeft.’ Glokta's hart verkrampte in zijn borst. Een mannenstem, laag en diep. De stem van degene die Davoust heeft vermoord? Die mij nu gaat vermoorden?

De kamer werd verlicht door een volgende bliksemflits. De spreker zat in kleermakerszit op de vloer. Een vreemde zwarte man met lang haar. Tussen mij en de deur in. Ik kan niet om hem heen, zelfs als ik een aanzienlijk betere hardloper was geweest. Het licht was meteen weer weg, maar het nabeeld bleef nog even op Glokta's netvliezen hangen. Toen kwam de knal van de donder die de hemel spleet en weerkaatste door de duisternis van de grote kamer. Niemand zou mijn wanhopige kreten om hulp horen, zelfs als het al iemand iets kon schelen.

‘Wie ben jij, verdomme?’ Glokta's stem sloeg over.

‘Yulwei is de naam. Je hoeft niet te schrikken.’

‘Niet schrikken? Moet dat een geintje zijn?’

‘Als ik je had willen vermoorden, dan was je in je slaap heengegaan. Ik zou echter wel een lijk hebben achtergelaten.’

‘Wat een troost.’ Glokta dacht koortsachtig na over welke voorwerpen er binnen handbereik stonden. Ik red het misschien wel naar de siertheepot op tafel. Hij lachte bijna. En wat moet ik daar dan mee? Hem een kopje thee aanbieden? Niets om mee te vechten, zelfs als ik een aanzienlijk effectievere vechter was geweest. ‘Hoe ben je binnengekomen?’

‘Ik heb mijn methoden. Dezelfde methoden die ik heb gebruikt om de grote woestijn te doorkruisen, onopgemerkt over de drukke weg vanuit Shaffa te komen en door het Gurkense leger de stad in te komen.’

‘En dan te bedenken dat je gewoon had kunnen aankloppen.’

‘Aankloppen is geen garantie voor een ontvangst.’ Glokta's ogen spanden zich in het schemerduister in, maar hij zag niets anders dan de vage grijze omtrekken van meubels, de gebogen grijze vlakken van andere vensters. De regen kletterde op het kozijn achter hem, siste zachtjes op de daken van de stad beneden. Net toen hij zich begon af te vragen of zijn droom nu voorbij was, klonk de stem weer. ‘Ik heb de Gurken in de gaten gehouden, zoals ik al vele jaren doe. Dat is de aan mij toegewezen taak. Mijn straf, voor mijn aandeel in de kloof die mijn orde heeft gespleten.’

‘Je orde?’

‘De Orde van Magiërs. Ik ben de vierde van Juvens’ twaalf leerlingen.’

Een magiër. Ik had het kunnen weten. Net als die kale ouwe bemoeial van een Bayaz, en van hem heb ik niks dan verwarring gekregen. Alsof ik al niet genoeg zorgen heb dankzij politiek en verraad, krijg ik er nu ook nog mythen en bijgeloof bij. Maar het ziet ernaar uit dat ik deze nacht toch nog overleef.

‘Een magiër, hè? Vergeef me als ik niet in juichen uitbarst. De keren dat ik met jullie orde te maken heb gehad, waren in het beste geval tijdverspilling.’

‘Misschien kan ik dan onze reputatie herstellen. Ik kom met informatie.’

‘Gratis?’

‘Deze keer. De Gurken zijn in beweging. Vijf van hun gouden vaandels gaan vanavond naar het schiereiland, onder dekking van de storm. Twintigduizend speren en grote aanvalsmachines. Nog vijf vaandels wachten achter de heuvels, en dat is nog niet alles. De wegen van Shaffa naar Ul-Khatif, van Ul-Khatif naar Daleppa, en van Daleppa naar de zee wemelen allemaal van de soldaten. De keizer zet al zijn troepen in. Het hele zuiden is in beweging. Militairen uit Kadir en Dawah, woeste ruiters uit Yashtavit, felle wilden uit de oerwouden van Shamir, waar mannen zij aan zij vechten met vrouwen. Ze komen allemaal naar het noorden. Ze komen hierheen om voor de keizer te vechten.’

‘Zo veel, alleen om Dagoska te veroveren?’

‘En nog meer. De keizer heeft een marine. Honderd grote zeilschepen.’

‘De Gurken zijn geen zeelui. De Unie heeft de zee in handen.’

‘De wereld verandert, en jij moet mee veranderen, of anders terzijde worden geschoven. Deze oorlog wordt niet zoals de vorige. Khalul stuurt eindelijk zijn eigen soldaten. Een leger dat in vele lange jaren is opgebouwd. De poorten van het grote tempelfort in Sarkant gaan open, hoog in de kale bergen. Ik heb het gezien. Mamun komt naar buiten, driemaal gezegend en driemaal vervloekt, het voortbrengsel van de woestijn, eerste leerling van Khalul. Samen hebben ze de Tweede Wet geschonden, het vlees van mensen gegeten. De Honderd Woorden komen erachteraan, allemaal Eters, discipelen van de Profeet, gedurende lange jaren gevoed en gefokt voor de strijd, adepten in de disciplines van wapens en de Hoge Kunst. De wereld heeft niet meer zo'n groot gevaar gekend sinds de Oude Tijd, toen Glustrod de Overzijde aanraakte en de poorten naar de wereld hieronder wilde opengooien.’

En blablabla. Jammer. Net nog klonk hij verrassend logisch voor een magiër. ‘Wil je me informatie geven? Laat die kinderverhaaltjes dan zitten en vertel me wat er met Davoust is gebeurd.’

‘Er is hier een Eter. Ik ruik het. Een schaduwfiguur. Een schepsel met als enige taak het vernietigen van de tegenstanders van de Profeet.’ En ik voorop? ‘Je voorganger heeft deze vertrekken nooit verlaten. De Eter heeft hem vermoord om de verrader die binnen de stad werkzaam is te beschermen.’

Ja. Nu spreek je mijn taal. ‘Wie is die verrader?’ Glokta's stem klonk schril, scherp, gretig, zelfs in zijn eigen oren.

‘Ik ben geen waarzegger, kreupele, en als ik je het antwoord kon geven, zou je me dan geloven? Mensen moeten in hun eigen tempo leren.’

‘Bah!’ blafte Glokta. ‘Je bent al net als Bayaz. Je praat en je praat, en je zegt niks. Eters? Stomme ouwe verhalen en onzin!’

‘Verhalen? Heeft Bayaz je niet meegenomen naar het Huis van de Maker?’ Glokta slikte en omklemde met zijn trillende hand stevig de vochtige stenen onder het raam. ‘En toch twijfel je nog aan me? Je bent traag van begrip, kreupele. Heb ik niet gezien dat de slaven naar Sarkant marcheren, meegesleurd uit elk land dat de Gurken veroveren? Heb ik de eindeloze rijen niet gezien die tegen de bergen op worden gedreven? Om Khalul en zijn discipelen te voeden, om hun kracht nog groter te maken. Een misdaad tegen God! Een schending van de Tweede Wet, geschreven in vuur door Euz zelf! Je twijfelt aan me, en misschien is het wijs van je, maar bij het eerste licht zul je zien dat de Gurken er zijn. Je zult vijf vaandels tellen, en je zult weten dat ik de waarheid heb gesproken.’

‘Wie is de verrader?’ siste Glokta. ‘Vertel op, raadselachtige klootzak!’ Stilte, op het spetteren van de regen, het klateren van het water, het ruisen van de wind in de gordijnen bij het raam na. Een bliksemschicht verlichtte plotseling het hele vertrek.

Er was niemand. Yulwei was weg.

Het Gurkense leger rukte langzaam op in vijf enorme eskaders, twee voorop, drie erachter, die de hele hals van land bedekten, van zee tot zee. Ze marcheerden in perfecte formatie op de maat van het diepe geroffel van grote trommels, rij na stramme rij, en het geluid van hun stampende laarzen klonk als de verre donder van de afgelopen nacht. Nu al had de zon alle sporen van de regen weggezogen, en het zonlicht fonkelde als een spiegel op duizenden helmen, duizenden schilden, duizenden zwaarden, glinsterende pijlpunten, metalen pantsers. Een woud van glanzende speren kwam onhoudbaar naar voren. Een genadeloze, onvermoeibare, onweerstaanbare getijdengolf van mannen.

Uniesoldaten stonden verspreid boven op de landwallen, hurkten achter de kantelen, stuntelden met hun vlakbogen en tuurden nerveus naar het leger. Glokta voelde hun angst. En wie kan het ze kwalijk nemen? We zijn vast al met tien tegen één in de minderheid. Er klonken geen trommels hierboven in de wind, geen geschreeuwde bevelen, geen haastige voorbereidingen. Alleen maar stilte.

‘En daar komen ze,’ mijmerde Nicomo Cosca, die grijnzend naar het tafereel keek. Alleen hij scheen geen last te hebben van angst. Hij heeft ofwel stalen zenuwen, of een loden verbeelding. Zich bewusteloos zuipen in een bierkeet of wachten op de dood, voor hem lijkt het allemaal wel hetzelfde. Hij stond met één voet op de borstwering, zijn onderarmen gekruist over zijn knie en een halfvolle fles bungelend in zijn hand. Het strijdtenue van de huurling leek veel op zijn drinktenue. Dezelfde lubberende laarzen, dezelfde versleten broek. Zijn enige maatregel tegen de gevaren van het strijdperk was een zwarte borstplaat die aan de vooren achterzijde was bedekt met gouden krulwerk. Ook die had betere tijden gezien, want het email was gebarsten en de popnagels waren verroest. Maar ooit moet het nogal een meesterwerk zijn geweest.

‘Dat is een mooi pantser.’

‘Wat, dit?’ Cosca keek naar zijn borstplaat. ‘Vroeger, misschien, maar het is met de jaren veel gebruikt. Meer dan eens een nachtje in de regen blijven liggen. Een geschenk van groothertogin Sefeline van Ospiria, in ruil voor het verslaan van het leger van Sipani in de vijfmaandse oorlog. Er hoorde een belofte van eeuwige vriendschap bij.’

‘Fijn om vrienden te hebben.’

‘Niet echt. Diezelfde avond nog probeerde ze me te laten vermoorden. Mijn overwinningen hadden me veel te populair gemaakt bij Sefelines onderdanen. Ze was bang dat ik zou proberen de macht te grijpen. Gif, in mijn wijn.’ Cosca nam een grote slok uit zijn fles. ‘Mijn favoriete maîtresse stierf eraan. Ik was gedwongen te vluchten, met weinig meer dan deze stomme borstplaat, en ging werken voor de prins van Sipani. Die ouwe betaalde lang niet zo goed, maar ik kon tenminste zijn leger aanvoeren tegen de hertogin en heb de voldoening gehad dat ik haar op haar beurt vergiftigd heb zien worden.’ Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Haar gezicht werd blauw. Knalblauw, geloof het of niet. Word nooit te populair, dat is mijn advies.’

Glokta snoof. ‘Te veel populariteit is niet bepaald mijn dringendste zorg.’

Vissbruck schraapte luidruchtig zijn keel, kennelijk ontstemd omdat hij werd genegeerd. Hij gebaarde naar de eindeloze rijen soldaten die over de landengte marcheerden. ‘Superieur, de Gurken komen eraan.’ Echt waar? ‘Heb ik uw toestemming om de greppel te laten vollopen?’

O ja, jouw moment van glorie. ‘Goed.’

Vissbruck beende met een air van de allergrootste eigendunk naar de borstwering. Hij stak langzaam zijn arm op en bracht die toen in een hakkende beweging omlaag. Ergens beneden, uit het zicht, knalden zwepen en begonnen spannen muilezels aan touwen te trekken. De klaaglijke krijs van hout onder druk bereikte hen op de borstwering, toen een gekraak en gerommel doordat de dammen meegaven, en vervolgens een woest gebulder toen het grote gewicht van het zoute water doorbrak en van beide kanten met kwade witte schuimkoppen de diepe greppel in stroomde. Water botste net onder hen op water, glinsterende nevel werd tot ver boven de borstwering de lucht in geslingerd. Even later was het nieuwe lint van de zee rustig. De greppel was een kanaal geworden, de stad was een eiland geworden.

‘De greppel staat onder water!’ verkondigde generaal Vissbruck.

‘Dat zien we,’ zei Glokta. ‘Gefeliciteerd.’ Laten we hopen dat de Gurken geen goeie zwemmers bij zich hebben. Ze hebben in ieder geval meer dan genoeg mensen om uit te kiezen.

Vijf lange palen wuifden zachtjes heen en weer boven de stampende massa soldaten, en er glinsterden Gurkense symbolen op in puur goud. Symbolen van gevochten veldslagen en gewonnen oorlogen. De vaandels van vijf legioenen, gloeiend in de genadeloze zon. Vijf legioenen. Precies zoals die oude man zei. Komen er dan ook nog schepen? Glokta draaide zijn hoofd en keek uit over de Benedenstad. De lange steigers staken in de baai uit als de stekels van een stekelvarken, en er lagen nog een heleboel schepen aan. Schepen die onze voedselvoorraden hierheen brengen en de laatste paar nerveuze kooplieden wegvoeren. Daar stonden geen muren. Helemaal weinig verdedigingswerken. We dachten niet dat die nodig waren. De Unie heeft altijd geregeerd op zee. Als er schepen komen

‘Hebben we nog voldoende voorraden hout en steen?’

De generaal knikte vurig, een en al gretigheid. Eindelijk gewend aan de wijzigingen in de hiërarchie, schijnbaar. ‘Grote voorraden, superieur, precies zoals u had bevolen.’

‘Ik wil dat er een muur achter de havens en langs de kust wordt gebouwd. Even sterk en even hoog als deze, en zo snel mogelijk. Onze verdediging daar is zwak. De Gurken zullen die vroeg of laat beproeven.’

De generaal keek bedenkelijk naar het zwermende leger van soldaten dat over het schiereiland marcheerde, keek omlaag naar de rustige haven en weer terug. ‘Maar de dreiging van de landzijde is toch zeker wat… dringender? De Gurken zijn slechte zeelui, en ze hebben hoe dan ook geen noemenswaardige vloot…’

‘De wereld verandert, generaal. De wereld verandert.’

‘Natuurlijk.’ Vissbruck draaide zich om en sprak met zijn assistenten.

Glokta schuifelde naar de kantelen en ging naast Cosca staan. ‘Hoeveel Gurkense soldaten, denk je?’

De Styriaan krabde aan de schurftige uitslag in zijn nek. ‘Ik tel vijf vaandels. Vijf legioenen van de keizer en nog heel wat meer. Verkenners, werkvolk, rekruten vanuit het zuiden. Hoeveel soldaten…’ Hij tuurde op naar de zon en zijn lippen bewogen prevelend alsof zijn hoofd vol ingewikkelde sommen zat. ‘Een verdomde hoop.’ Hij kantelde zijn hoofd achterover en zoog de laatste druppels uit zijn fles, toen smakte hij met zijn lippen, haalde zijn arm naar achteren en smeet de fles naar de Gurken. Hij blikkerde even in de zon, daarna brak hij op het harde zand aan de overkant van het kanaal. ‘Ziet u die karren achteraan?’

Glokta keek door zijn kijkglas. Er leek inderdaad een schimmige karavaan van grote karren achter de massa soldaten aan te komen, amper zichtbaar in de trillende lucht en de stofwolken die door de stampende laarzen werden opgeworpen. Soldaten hebben natuurlijk voedsel en spullen nodig, maar aan de andere kant… Hier en daar zag hij lange palen opsteken, als spinnenpoten. ‘Aanvalsmachines,’ mompelde Glokta in zichzelf. Allemaal precies zoals Yulwei zei. ‘Ze menen het.’

‘Ah, maar u ook.’ Cosca ging voor een van de kantelen staan en begon aan zijn riem te prutsen. Even later hoorde Glokta een straal pis tegen de voet van de muur spetteren, ver beneden hen. De huurling keek grijnzend over zijn schouder, en zijn haren wapperden in de zilte wind. ‘Iedereen meent het zo ernstig. Ik moet magister Eider spreken. Ik denk dat ik binnenkort mijn gevechtsgeld krijg.’

‘Ik denk het ook.’ Glokta liet langzaam het kijkglas zakken. ‘En je zult het ook moeten verdienen.’