Kloteschoenen
Nooit kwam een televisieprogramma dichter op de huid van de trainer Jan Boskamp dan het sociale experiment FC Nerds, dat in 2008 werd uitgezonden op de Belgische televisie en tegenwoordig is terug te zien op YouTube. In het programma werd een groep van boekenwurmen en computerfreaks drie maanden getraind door de voormalige trainer van Anderlecht met als uiteindelijke doel een wedstrijd tegen een ploeg van Belgische oud-internationals.
Hoewel de hoofdpersoon zijn deelname aan het programma op de eerste plaats zag als een grote grap en de makers van FC Nerds dankzij slimme montage en een losse omgang met de televisiewetten soms een loopje leken te nemen met de werkelijkheid, geven de acht afleveringen waarin Jan Boskamp kwam opdraven ook een bijzondere inkijk in zijn manier van werken als trainer, en dan met name in de benadering van zijn spelers.
Goedbeschouwd was FC Nerds de moeilijkste klus die Jan Boskamp ooit als trainer had. Waar hij bijvoorbeeld bij Anderlecht kon werken met de beste voetballers van België, kreeg hij voor het programma zestien spelers toegewezen van wie de meesten nog geen drie stappen met een bal konden zetten zonder erover te struikelen. Een van hen, Sonny Bertels, kwam verkleed als Darth Vader uit Star Wars naar de eerste training. Een ander, Steve Meert, had net zo’n buik over zijn broekrand hangen als zijn trainer en moest bij het eerste de beste sprintje dat hij moest trekken vroegtijdig opgeven omdat hij last kreeg van steken in zijn borststreek. Hij stond nog na te hijgen langs de rand van het veld, toen Boskamp hem bij zich riep. ‘Ik wil niet dat je hier zo neervalt en dat we je kunnen wegdragen,’ zei de trainer toen en hij gaf een tikje op de buik van zijn speler. ‘Je lijkt een beetje op mij qua gewicht. In twee, drie maanden moeten er dertig kilootjes af. Maar daar veeg jij je ballen aan af, denk ik, of niet?’
Wellicht de meest in het oog springende speler was Steve Sollie, een jongen met een puntige hanenkam, een grondige afkeer van sport in het algemeen en een kledingstijl die hij zelf omschreef als cybergothic. Hij droeg op de eerste training schoenen met zolen die tien centimeter dik waren. ‘He Punky,’ schalde er daarom kort na de warming-up over het trainingsveld. ‘De opdracht was dat je alles met links zou spelen, maar jij doet alles met rechts. Dat komt door die kloteschoenen van je. Die wegen 500 kilo.’
Het kost de nerds een paar weken om te wennen aan de wijze van communiceren van hun trainer. In de eerste aflevering is het zelfs de vraag of de spelers ooit iets zullen aannemen van de man die binnen een halfuur al de helft van zijn troepen een belediging naar het hoofd heeft geslingerd. Na zijn eerste training zegt Punky daarom met lijzige stem: ‘Die taal van hem… Ik dacht direct: my god, het gaat even duren voor ik zijn humor begrijp.’
En: ‘Hij zei ook “eikel” tegen mij, toen was ik al direct in alle staten.’
Andersom lukt het Jan Boskamp maar moeilijk om zich te verplaatsen in de belevingswereld van zijn spelers. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer Steve Sollie zijn trainer duidelijk wil maken dat er meer is in het leven dan voetbal en hem meeneemt naar een theater in Antwerpen om mee te doen aan een dans van een travestiegroep. Plotseling heeft Boskamp dan zo veel last van zijn rug en zijn heup dat hij vanaf de kant moet blijven toekijken. Punky verzucht dan over zijn trainer: ‘Pak hem zijn voetbal af en die is niks meer.’
FC Nerds verliest hun allereerste oefenwedstrijd tegen een damesteam met ruime cijfers, maar boekt in de weken die ze daarna samen trainen grote progressie. Hoe het precies zo is gekomen wordt niet helemaal duidelijk, maar in de slotwedstrijd tegen de Belgische oud-internationals is zowaar een soort patroon te ontdekken in het spel van de nerds, terwijl de spelers allemaal voor elkaar én voor hun trainer door het vuur gaan. Zelfs de jongens die bij hun eerste stappen op een voetbalveld nog op hun tenen over het gras dartelden en zo de indruk wekten dat ze zich in een mijnenveld begaven, maken dan opeens slidings van een paar meter lang.
Een paar dagen voor de wedstrijd is de volledige ploeg al bij elkaar gekomen om terug te blikken op de voorbije weken. In een geïmproviseerde televisiestudio krijgt Jan Boskamp de vraag op welke wijze hij zijn stempel heeft kunnen drukken op de ploeg. Dan begint hij diep te zuchten en zegt: ‘Ik word altijd doodziek van die vraag. Deze jongens doen het zelf.’
Pas na lang aandringen voegt hij daaraan toe: ‘Het sterkste punt van onze groep is dat we met onszelf kunnen lachen. Vooral de dagen die ik met ze heb gewerkt, zijn ze ontzettend naar elkaar gegroeid. Ze kunnen ontzettend veel van elkaar hebben. De jongens hebben een heel goede instelling, ook op die manier kan je van voetballen genieten. Dat heeft niks met de trainer te maken.’
Vijftien jaar eerder kreeg Jan Boskamp na zijn eerste titel met Anderlecht ook vooral waardering voor het feit dat hij het plezier terug had gebracht in de ploeg. Verdediger Graeme Rutjes, die tussen 1990 en 1996 voor Anderlecht speelde en van 2011 tot 2014 lid was van de raad van commissarissen van Feyenoord, was een van de spelers die zich daarover kort na de komst van Boskamp al lovend uitliet. Nu, twintig jaar na zijn laatste wedstrijd voor Anderlecht, zegt Rutjes door de telefoon: ‘Jan zorgde er op de eerste plaats voor dat de sfeer goed was, en daarmee volgden de resultaten. Onder Luka Peruzović waren de trainingen eentonig en moesten we veel rennen. Jan bracht het voetbal terug op de training en zorgde voor plezier. Hij is heel ontboezemend in de manier waarop hij spelers benadert, voor iedereen toegankelijk en snel handtastelijk door een klap op je schouder te geven. Hij had een goede band met de mensen in zijn staf en met zijn spelers, maar tussen hem en de mensen van boven heeft het wel een paar keer gedonderd. Bij een topclub als Anderlecht verwacht de leiding een bepaalde manier van spelen, maar Jan is niet iemand die zich daar dan direct aan conformeert.’ Zo was Jan Boskamp waarschijnlijk de enige trainer uit de geschiedenis van Anderlecht die niet de moeite nam om zich te douchen of om te kleden als hij op audiëntie moest komen bij de voorzitter. In plaats daarvan stapte hij vanaf het trainingsveld zo in trainingspak en op badslippers het statige kantoor van Constant Vanden Stock binnen. ‘Hij bleef in die zin een eigenwijze Rotterdammer, die zich niets aantrekt van wat er van bovenaf tegen hem gezegd werd,’ zegt Rutjes. ‘Jan had in mijn beleving een soort haat-liefdeverhouding met de clubleiding. Ik hoor hem nog zeggen: “Jezus, moet ik weer naar boven…”’
Rutjes ontdekte dat er bij de trainer Jan Boskamp een duidelijk onderscheid bestond tussen de bepalende en de dienende spelers. Die truc had hij afgekeken van Ernst Happel, die bij Feyenoord altijd zijn respect toonde voor spelers in de laatste categorie, maar ook duidelijk liet merken dat bepalende spelers als Willem van Hanegem, Rinus Israël en Coen Moulijn een streepje voor hadden. Precies zo ging Boskamp, die zelf volgens de maatstaven van Happel juist een dienende speler was, jaren later te werk toen hij trainer werd. Wanneer bij Anderlecht bijvoorbeeld Luc Nilis wekenlang geen pepernoot raakte, liet Boskamp hem net zo lang staan totdat hij zijn vorm terug had. De aanvaller betaalde het vertrouwen in de maanden die volgden terug met handenvol doelpunten. De oud-spits van PSV noemt Boskamp tegenwoordig een van de belangrijkste trainers uit zijn carrière.
‘Zelf was ik een dienende speler en dat ik wist ik ook,’ zegt Rutjes, die door Boskamp als slimste jongen uit de selectie werd gezien. ‘Je had alleen een probleem als je een dienende speler was maar zelf dacht dat je bepalend was, zoals Danny Boffin. Jan kon er niet goed tegen als spelers in dat opzicht hun rol niet kenden.’
Rutjes vierde in zes jaar bij Anderlecht in totaal vier kampioenschappen. De eerste werd in 1991 geboekt onder Aad de Mos, waarna Jan Boskamp vanaf 1993 zijn ploeg naar drie titels op rij leidde. Gevraagd naar het aandeel van zijn trainer in die prestaties zegt de voormalige verdediger: ‘Het is niet zo dat we dankzij Jan Boskamp drie keer kampioen zijn geworden, maar zeker ook niet ondanks hem. Ik vond Jan een goede trainer die oog voor het spel had, maar Aad de Mos vond ik tactisch sterker, vooral in de analyse van oorzaak en gevolg. Jan hoorde je vaak schelden en roepen, maar de oplossing kon hij niet geven. Hij ziet het voetbal goed, maar kon niet altijd onder woorden brengen wat hij wilde. Aan de andere kant: Luka Peruzović kreeg het bij ons niet aan de praat, Jan Boskamp lukte dat wel. Het draait in die zin altijd om een mix tussen trainer en spelers. Jan bracht in een paar maanden bezetenheid en gedrevenheid in de ploeg en daardoor zijn we in zijn eerste seizoen kampioen geworden.’
Kort voor het veiligstellen van die eerste titel, kreeg ook Jan Boskamp zelf de vraag hoe groot zijn aandeel was in de wederopstanding van Anderlecht.
‘Wat er is veranderd sinds ik het voor het zeggen heb?’ sprak de trainer toen.
‘Niets.’