Alles is geregeld

Zaterdagmiddag op het terras van het Van der Valkhotel in Ridderkerk. Straks zal Jan Boskamp zijn Nissan Juke richting De Kuip sturen voor de eerste competitiewedstrijd van Feyenoord van het seizoen tegen FC Utrecht, maar eerst moet er een stevige bodem gelegd worden voor een avond voetbal kijken. Daarom heeft hij net met veel genoegen een kom tomatensoep leeggeslurpt en is hij nu in afwachting van een visschotel als hoofdgerecht. Ondertussen staart hij al een tijdje zwijgend naar twee pagina’s van een vergeelde VI uit 1993 die voor hem op tafel ligt. Daarop staat een schitterende foto afgedrukt die van hem werd gemaakt door de inmiddels overleden fotograaf Robert Collette. Op de foto is de toenmalige trainer van Anderlecht te zien met een kenmerkende grijns op zijn gezicht en zijn handen diep weggestopt in een beige overjas. Onder die jas draagt hij een kraakwit overhemd met een zwarte stropdas om zijn nek gestrikt. Het fotobijschrift is treffend: ‘Jan Boskamp verkleed als heer in Brussel.’

Het is goed mogelijk dat het de eerste keer is dat Boskamp deze pagina’s onder ogen krijgt. Hij heeft tijdens zijn hele carrière nooit de behoefte gevoeld om de interviews die hij gaf direct na verschijning driftig in een plakboek te lijmen. Sterker nog, vaak nam hij niet eens de moeite om de artikelen die over hem werden geschreven voor publicatie na te lezen. ‘Ik weet toch wat ik heb gezegd?’ verklaarde hij dan.

De foto bij het interview dat nu voor zijn neus ligt, werd gemaakt op een verlaten pleintje van de Belgische hoofdstad. De toen 44-jarige Boskamp was op dat moment nog maar drie weken in dienst bij Anderlecht. Die periode was niet lang genoeg geweest om zijn verbazing over die aanstelling te laten verdampen. Op de dag dat hij werd gepresenteerd had zijn vrouw Jenny voor de eerste en enige keer in zijn carrière het angstzweet in zijn overhemd geroken, voordat ze dat ’s avonds in de was stopte.

‘Ik kan me alleen maar zo veel mogelijk aanpassen aan de regels van het huis, daarom zit ik hier nu ook met een stropdas,’ vertelde Boskamp aan verslaggever Bert Nederlof. ‘Maar ik kan mezelf echt niet veranderen. Ik blijf bijvoorbeeld op zaterdagmorgen naar jeugdelftalletjes kijken, al is het bij Kick en Kruk. En ’s middags ga ik soms naar café-elftallen kijken. Dat vind ik gewoon leuk. Die mensen vinden het raar dat de trainer van Anderlecht daar nog komt, maar ik ben nog gewoon dezelfde Boskamp die maar één hobby heeft: voetbal.’

In het grote interview met de kop ‘Jan Boskamp, voor het geluk geboren’, spat de levensvreugde van elke pagina. Het gaat over de merkwaardige omgangsvormen in zijn periode bij Feyenoord (‘Als ik een pegel kreeg, gaf ik ’m gewoon twee keer zo hard terug’), zijn bijzondere band met Ernst Happel (‘Hij liet me vaak vlak voor tijd invallen, want dan kreeg ik toch de hele premie’) en tot slot over zijn overstap als trainer van Kortrijk naar Anderlecht (‘Ik zeg je eerlijk dat ik zelfs nog nooit gedróómd had om bij Anderlecht te werken’).

Jan Boskamp besluit het interview optimistisch: ‘Ik heb in mijn hele leven nog niet één echte tegenslag gehad. Ik heb bij schitterende clubs gespeeld, een heerlijk vrouwtje en drie schitterende gasten thuis, m’n ouders en schoonouders zijn nog gezond en ik heb het mooiste vak dat er bestaat. Wat wil je nou nog meer?’

Terwijl de ober nog maar eens een vers glas cassis voor zijn neus plaatst, laat Jan Boskamp ruim twintig jaar en minstens zoveel kilo’s verder zijn ogen over de pagina’s glijden. Zachtjes leest hij de kop van het verhaal op: ‘“Voor het geluk geboren”.’

Hij hoeft niet lang na te denken over de vraag of hij er nog steeds zo over denkt. ‘Natuurlijk,’ zegt hij. ‘Ik zou niet weten wat ik zelf heb gedaan voor de dingen die ik heb bereikt. Het begon al toen ik een jaar of dertien was en van school ging. Ik wilde niet leren, dus moest ik gaan werken. Toen had ik het geluk dat ome Fred Blankemeijer me kwam halen. Ik heb in principe alles aan hem te danken. Na Feyenoord ging ik naar België, waar ik bij de familie L’Ecluse van RWDM terechtkon. Toen ik voetbalde vond ik het al leuk om met jeugd te werken, zo ben ik in het trainerswereldje terechtgekomen en vrij snel daarna zat ik bij de beste ploeg van België. Ik ben 25 jaar trainer geweest, daarna kreeg ik het aanbod om bij de televisie te gaan zitten klooien. Het voelt alsof het me allemaal maar is overkomen, ik ben overal binnengerold. Ik geef maar een voorbeeld: als Johan Derksen me niet op een dag had gevraagd om wat op televisie te vertellen over Merab Jordania, dan was ik waarschijnlijk nooit bij VI terecht gekomen. Als zulke mensen je niet zien, dan houdt het op. Ik zeg dus gewoon dat ik geluk heb gehad.’

Toch kende het geluk van Jan Boskamp zijn grenzen. Dat ontdekte hij pas echt begin jaren negentig, toen bij zijn vrouw Jenny borstkanker werd geconstateerd. In 2001 overleed ze, nog maar 53 jaar oud.

Jenny was zijn jeugdliefde. Jan Boskamp leerde haar kennen toen hij nog maar kort bij Feyenoord zat. Het klikte meteen, vooral omdat Jenny net als Jan nooit de behoefte voelde om zaken onnodig ingewikkeld te maken. Hoewel het na het eerste halfjaar even uit was, kwamen ze kort daarna weer bij elkaar. Vanaf dat moment ging het snel. Toen Jan vijftien was gingen ze voor het eerst samen op vakantie, met achttien woonden ze samen en weer een paar jaar later waren ze al getrouwd.

Jenny hield van lezen, reizen en musea bezoeken, maar de meeste tijd besteedde ze aan de zorg voor hun drie kinderen. Ze wist dat ze in het huishouden weinig aan Jan had. ‘Hij kan geen ei bakken, hij kan geen koffie zetten, maar hij kan wel heel goed naar het restaurant gaan,’ zei Jenny ooit over Jan in een reportage die op de Belgische televisie werd uitgezonden. Wel wist ze dat ze altijd op hem kon rekenen op de momenten dat het erop aankwam. De laatste weken van haar leven was hij bijvoorbeeld vrijwel constant bij haar in het ziekenhuis.

Lange tijd geloofde Jan Boskamp in een goede afloop. Op het laatst was dat tegen beter weten in. Jenny had haar einde al besproken met haar drie zoons. Die vroegen hun vader uiteindelijk om de onvermijdelijke beslissing te nemen.

Het gemis is voor Jan Boskamp niet bepaald zijn favoriete onderwerp om over te praten. In de jaren nadat Jenny overleed kon hij dat zelfs helemaal niet. Dan stonden direct de tranen in zijn ogen. In die periode wilde hij ook vooral niet thuis zijn. Daarom verbleef hij jaren achtereen vrijwel constant in het buitenland. Eerst als trainer van Al-Wasl in Dubai, daarna reisde hij de hele wereld over om wedstrijden, toernooien en als hij het echt niet meer wist zelfs trainingen te bekijken. Alles om de confrontatie met zijn verdriet maar te ontlopen.

Het was vooral een vlucht, erkent hij nu. ‘Het heeft wel drie, vier jaar geduurd voordat ik heb geleerd te accepteren wat er is gebeurd. Ik heb het weggestopt. Mensen zeggen dat zoiets slijt, maar bij mij slijt het helemaal niet. Tegenwoordig kan ik het alleen een beetje verdringen.’

Hoe diep het verdriet nog altijd zit, merkte hij pas echt in de zomer van 2014, toen hij tijdens het maaien van het gras in de tuin plotseling door zijn hoeven zakte. Hij wist nog op eigen kracht de badkamer te bereiken, waar hij uiteindelijk languit op zijn rug lag te happen naar adem en verging van de pijn op zijn borst. Toch had zich al een opmerkelijke rust meester gemaakt van Jan Boskamp op het moment dat de ambulance met gierende banden de straat in reed. ‘Mijn vader zei vroeger al: “Het enige wat zeker is in het leven, is dat we hier niet blijven”,’ zegt hij nu. ‘Ik had gewoon aanvaard dat ik de pijp uit ging. Dat komt doordat ik één persoon nog steeds verschrikkelijk mis. Ik weet dat ik daarmee een heleboel mensen tekortdoe, zoals mijn kinderen en kleinkinderen, maar voor mij gaat er niets boven Jenny. Ik denk er nog steeds zo over: als het toen voorbij was geweest, had ik er geen probleem mee gehad.’

Kort nadat hij in het ziekenhuis met succes werd geopereerd aan zijn hart, riep Jan Boskamp de dokter bij zich. Hij herinnerde zich op dat moment hoe Jenny met name in haar laatste periode had geknokt voor haar leven. ‘Ik zei tegen de dokter: “Zo gaat het bij mij niet hè, ik wil geen plant worden. Dan heb ik liever dat het klaar is.”’ Hij staart voor zich uit, naar niks of niemand in het bijzonder, en zegt: ‘Alles is dus geregeld.’

Hoewel zijn visschotel al is gearriveerd, ligt het bestek nu al een tijdje onaangeroerd naast zijn bord. Pas als hij even later de eerste happen heeft genomen, begint hij voor het eerst weer voorzichtig te grijnzen. ‘Maar je hoeft niet bang te zijn dat ik van een brug afspring,’ zegt hij dan. ‘Dat plezier gun ik niemand. Maar als het morgen voorbij is, dan is dat zo.’