‘Jan heeft zijn eigen universum gebouwd’
Al jarenlang krijgt de Vlaamse sportverslaggever Filip Joos (VRT/Telenet/De Standaard) een paar keer per week de vraag van wildvreemden hoe het is gesteld met zijn schouder. Vaak gaat die vraag vergezeld van een tikje op die bewuste plek, alsof het vlees daar nog niet beurs genoeg is.
De vraag heeft alles te maken met zijn rol in Extra Time. Joos doet daarin op maandagavonden niet alleen op intelligente en welbespraakte wijze verslag van zijn bevindingen in het voetbal, maar hij fungeerde bovendien jarenlang als een soort boksbal voor Jan Boskamp, zoals collega René van der Gijp die ondankbare taak bij Voetbal Inside steevast op zich neemt. Zelfs nu nog, maanden nadat Boskamp van de VRT is overgestapt naar concurrent VTM, krijgt Joos geregeld schouderklopjes van mensen die in de veronderstelling zijn dat Boskamp nog altijd vaste gast aan tafel is, zoals Mart Smeets in Nederland nog steeds door mensen wordt aangezien als presentator van de zondagse voetbaluitzending van Studio Sport.
In een eetcafé in zijn woonplaats Antwerpen schiet Joos in de lach. ‘Jan was een icoon van ons programma,’ zegt hij. ‘Een icoon, maar ook een clown. Jan heeft talent voor televisie, maar zou nooit door de ballotage van een televisieacademie zijn gekomen. Dan hadden ze gezegd: “Wat kom jij hier doen?” Wat Jan alleen heel goed snapt, is de timing van een televisieprogramma. Die is bij hem ongeëvenaard. Als het gesprek even dreigt in te dommelen, brengt hij weer wat leven door een grap of een tik. Hij weet ondertussen dat hem zelf niks kan overkomen, waardoor hij op zijn gemak zit.’
Hoe ontspannen Jan Boskamp de uitzendingen beleeft, merkte Filip Joos bijvoorbeeld elke keer als hij voorafgaand aan de opnamen samen met hem de studio binnenliep. ‘Zelf vind ik dat altijd een verschrikkelijk moment, met al dat publiek dat op commando begint te applaudisseren. Maar Jan, die geniet daarvan. Hij pikt iemand uit het publiek, roept daar een keer “Schele!” tegen, en het ijs is gebroken. Dat moet je kunnen. Jan kan dat, zonder dat het een aangeleerde truc is. Hij doet me denken aan een interview met Connie Palmen dat ik laatst beluisterde. Zij vertelde dat ze op een psychologiecursus de kreet protective clowning had geleerd. Dat betekent: je komt ergens binnen en zuigt direct de aandacht naar je toe. Op die manier weet je dat je de situatie in de hand hebt. Dat herken ik wel bij Jan.’
Voor zijn eerste herinnering aan Jan Boskamp moet Filip Joos diep in zijn geheugen graven. Hij zal een jaar of twaalf geweest zijn toen hij het met zijn amateurploegje opnam tegen de leeftijdsgenoten van Verbroedering Denderhoutem. ‘Langs de lijn stond iemand te brullen, waarvan mijn vader vertelde dat hij een grote voetballer geweest was,’ zegt Joos. ‘Jan Boskamp trainde in die tijd alle elftallen van Denderhoutem, van het eerste tot de pupillen. De voorzitter van die club was een jeansmagnaat, die heel goedkope spijkerbroeken fabriceerde. Natuurlijk werd er zwart betaald bij die club, maar toen ik Jan daar ooit naar vroeg, deed hij daar een beetje schimmig over. Van die wedstrijd kan ik me weinig meer herinneren, maar gek genoeg weet ik nog wel dat wij wonnen.’
Hun eerste echte ontmoeting volgde vele jaren later. Filip Joos had inmiddels zijn droom om profvoetballer te worden overboord gezet, maar timmerde aan de weg als sportjournalist. In die hoedanigheid had hij een afspraak gemaakt met Jan Boskamp om bij hem thuis een interview voor de televisie te komen opnemen. Het interview moest om zeven uur ’s ochtends gedaan worden, omdat Boskamp die dag naar Barcelona zou vertrekken, natuurlijk om een wedstrijd te kijken. ‘We hebben dat interview bij het ochtendkrieken in de tuin gedaan, de zon was al op. Toen dat klaar was, moesten wij nog al onze spullen opruimen, maar Jan had geen tijd meer om daarop te wachten. Ik kende hem toen nog niet zo goed, maar hij gaf ons de sleutels en zei: “Sluiten jullie maar af.” Zo liet hij zijn huis achter aan vier wildvreemden en stapte zelf de deur uit met in zijn hand alleen een plastic tasje. Ik vond dat ongelooflijk, helemaal omdat we in die tijd in België net de discussie hadden over de Louis Vuittontasjes die je bij de Rode Duivels zag. In de ogen van veel mensen was dat het kwaad waardoor die ploeg niet presteerde – terwijl we achteraf natuurlijk weten dat het niet aan die tasjes heeft gelegen. In het heetst van die gekke strijd stapte Jan Boskamp met zijn plastic tasje de deur uit op weg naar het vliegveld. Dat beeld zal ik nooit vergeten.’
Sinds die memorabele ontmoeting bij Boskamp thuis hebben de twee een goede band, die vooral is gestoeld op een gedeelde, bijna maniakale liefde voor voetbal. Bovendien voelden ze elkaar al snel goed aan in de uitzending. Joos wist op een gegeven moment precies met welke opmerkingen hij zijn buurman uit de tent kon lokken; vaak was een subtiele sneer naar de prestaties van Feyenoord al genoeg. Die voorzetjes kopte Boskamp altijd dankbaar in met een mokerslag op zijn schouder.
Filip Joos staart nu door het raam naar buiten en
wrijft onbewust over de plek waar hij die klappen incasseerde. Het
is rustig op straat. Binnen klinkt er geroezemoes, alle tafels
zitten vol. De Antwerpenaars lunchen met ganzenlever, steak tartaar
en dikke frieten. Joos houdt het bij een broodje zalm en een
bruiswater met citroen. Een slok. Dan: ‘Als Jan vijf echte vrienden
heeft, dan hoor ik daar niet bij. Maar als Jan duizend vrienden
heeft, dan ben ik er daar een van. Ik denk dat veel mensen in zijn
omgeving dat gevoel herkennen. Er zijn heel veel mensen die Jan
heel graag zien, maar je kunt je afvragen hoeveel mensen hem écht
kennen. Heel cru gesteld kun je de vraag stellen of je hem na tien
jaar beter kent dan na twee minuten. Jan laat zich niet in het
diepste van zijn ziel kijken. Je hoeft niet aan hem te vragen:
“Jan, wat gaat er door je heen?” Je moet bij hem wel lekker
mannelijk blijven, we gaan niet flauw doen. Dat zie je bij veel
mensen uit zijn generatie. Hij is groot geworden in een sfeertje
van: ik trap jou en jij trapt mij.’
Hij zwijgt even en vervolgt: ‘Jan is enorm joviaal, je krijgt bij
hem altijd een kans. Hij heeft daarbij lak aan status. Ik ben Jan
ooit gaan bezoeken in het ziekenhuis in Antwerpen nadat hij was
geopereerd aan zijn knie. Dat was een statige kliniek met
topdoktoren, waar je als gewone sterveling niet zomaar binnenkomt.
Ik hoorde zijn stem al toen ik op de gang stond omdat hij aan het
bellen was, wat volgens mij niet mag in het ziekenhuis. In die gang
stond vlak voor zijn kamer een deur open. Toen ik daar naar binnen
keek, zag ik daar Gennaro Gattuso liggen, de Italiaanse
international. Hij moet dat gebrul van Jan gehoord hebben, want dat
geluid kwam door alle muren heen. Toen ik bij Jan binnenkwam, zei
ik: “Weet je dat Gattuso hiernaast ligt?” Jan trok zijn schouders
op en zei: “Nou en?” Hij trok zich daar niks van aan. Het maakte
hem niet uit dat je daar niet mag bellen – terwijl ik zou denken:
gaat dat wel goed met al die apparaten die hier staan? – en trok
zich er ook niks van aan dat Gattuso op de kamer naast hem wakker
lag door zijn gebrul. Jan heeft wat dat betreft lak aan de hele
wereld. Hij heeft zijn eigen universum geschapen. Het gekke is dat
mensen die lak hebben aan de hele wereld vaak ook mensen zijn die
naast hun schoenen lopen, en dat is bij Jan juist helemaal niet het
geval. Dat is een zeer zeldzame combinatie. Dat heeft uiteindelijk
te maken met lief-zijn. Jan is in de basis een heel lief mens,
ondanks de reputatie die hij op het veld had. Als voetballer was
hij een tank. Hij kende de wetten van de straat, het was oog om
oog, tand om tand. Als trainer vertrouwde hij ook op de lessen die
hij had geleerd op straat. Ik denk dat Jan een groep enorm kon
bespelen, zonder dat hij daar een studie voor had gevolgd of hulp
kreeg van een psycholoog. Het was puur levenservaring. Doordat hij
van de straat is, weet en hoort hij ook alles. Soms wist hij mij
precies te vertellen wie er allemaal hadden geboden op de
televisierechten voor het voetbal, terwijl ik van niets wist. Dat
komt doordat hij zoveel mensen kent.
Dat Jan van de straat is, wil niet zeggen dat hij over lijken gaat. Integendeel. Bij Jan in de buurt zijn er geen lijken. Veel mensen die iets bereiken in het leven, hebben onderweg slachtoffers gemaakt, maar Jan zelden of nooit. Je zag het ook in onze uitzendingen: Jan laat zich niet makkelijk kwetsen en kwetst zelf nooit. Ja, soms had Jan bij ons in de uitzending iets gezegd wat ze bij Anderlecht niet zo leuk vonden. Als manager Herman van Holsbeeck dan de eerstvolgende keer langskwam, proefde je in het begin toch wat wrevel bij zo’n man. Maar als die dan naar Jan ging om te vragen of hij dat nu echt allemaal meende, begon Herman heel snel als vanzelf weer te lachen, want niemand kan boos worden op Jan. En tien minuten later hoorde ik Herman dan alweer vragen of Jan misschien nog een goede jeugdspeler had zien lopen waar zij iets aan konden hebben. Zo werkt het bij Jan Boskamp altijd. Het zegt genoeg dat hij bij alle clubs waar hij heeft gewerkt zo binnen kan lopen. En als hij naar de technisch directeur van Chelsea belt, dan neemt die ook op.
Voor sommige collega’s van mij was het een schok toen hij vertrok bij de VRT, maar ik heb altijd geweten dat dit moment zou komen. Loyaliteit is voor Jan een rekbaar begrip, zonder dat ik dat negatief bedoel. Ik wil er alleen mee zeggen dat Jan die loyaliteit naar heel veel mensen heeft. Hij was loyaal ten opzichte van iedereen bij ons programma, maar hij is ook een voetballer in hart en nieren. Jan zorgt goed voor zichzelf en voor zijn kleinkinderen, die zijn oogappels zijn, terwijl ook de mensen om hem heen altijd een graantje mogen meepikken. Dat betekent dat het belangrijk voor hem is wie er met het beste voorstel komt. Dat wordt nog eens versterkt door de wereld waarin hij werkt. Hij ziet en hoort ook de bedragen rondgaan in het voetbal en weet dat hij ongelooflijk binnen was geweest als hij nu gevoetbald had. Tegelijkertijd hecht Jan helemaal niet aan luxe of uiterlijk vertoon. Dat is een aparte combinatie die je niet vaak ziet.’
Filip Joos valt nu stil en zakt achterover in zijn stoel, alsof hij zijn relaas ook even op zichzelf moet laten inwerken. Dan schudt hij zijn hoofd. ‘Ik ken niemand zoals Jan, je kunt hem met niemand vergelijken. Hij is zó moeilijk vast te pinnen.’
Weer een stilte. Hij denkt even na. Dan, een lach op zijn gezicht. ‘Ja,’ zegt hij, ‘eigenlijk is Jan echt een raar mens.’