‘Ik zie ome Fred nog binnenhuppelen’

Als Jan Boskamp die avond na een rit van ruim anderhalf uur thuis in Relegem door de voordeur stapt, ziet hij in zijn hal een metersgrote zwart-witfoto hangen van De Kuip. Hij werd ooit op die plaat gewezen door de Belgische sportpresentator Filip Joos, die er per toeval op was gestuit toen hij door een bijna verteerde krant bladerde. Een speciaalzaak in Rotterdam slaagde erin de foto in te scannen en uit te vergroten, waardoor Boskamp tegenwoordig een uniek exemplaar aan de muur heeft hangen.

De luchtfoto werd gemaakt in 1936, nog voor de officiële opening van De Kuip. Zo is het te verklaren dat er op het veld nog geen witte lijnen of doelpalen zijn te zien, terwijl om het stadion alleen maar weilanden liggen. Het is, kortom, De Kuip in haar puurste vorm.

Gek genoeg is die foto van het stadion zo ongeveer het enige wat bij Jan Boskamp thuis aan Feyenoord herinnert. Verder heeft hij alleen nog een foto uit zijn eigen Feyenoord­periode­ – destijds nog gespeld als ‘Feijenoord’ – in een kleine lijst staan op het bureau in zijn museum, de kamer waar hij alle boeken en dvd’s over de Tweede Wereldoorlog verzameld heeft en waar verder stapels in plastic verpakte JAKO-shirts liggen. In dat lijstje zit geen juich- of actieplaat, maar een groepsfoto in zwart-wit waarop de moeders staan van de spelers van Feyenoord in het seizoen 1970-1971. Die foto werd een week na de winst van de wereldbeker in 1970 geschoten in het Rotterdamse café-restaurant Mont Blanc voor een speciale reportage in De Telegraaf. Te zien zijn dertien vrouwen met stijve kapsels en lange japons, die allemaal een portret van hun zoon in hun handen hebben. De moeder van Jan Boskamp zit helemaal vooraan op de grond in een jurk met bloemetjesmotief, ingeklemd tussen de moeders van Coen Moulijn, Willem van Hanegem en Joop van Daele. Op haar knie rust een lijst waarin de krachtige kop van haar zoon is te zien.

Thuis bij Boskamp hoef je verder niet te zoeken naar een shirtje, beker of sjaaltje uit de tijd dat hij zelf voetbalde. Hij vond alleen toevallig laatst nog een vaantje van de winst van de wereldbeker, verder heeft hij alles weggegeven.

Soms is het alsof het Feyenoord dat Jan Boskamp tegenwoordig als supporter volgt, voor hem een ander Feyenoord is dan de club waar hij zelf ooit voor speelde. Het zijn voor hem twee verschillende grootheden, die niet direct iets met elkaar te maken hebben. Als supporter vond hij het bijvoorbeeld fantastisch dat de Europacup in 1970 werd gewonnen, maar als speler lag hij er niet wakker van dat hij uitgerekend dat jaar ontbrak bij Feyenoord omdat hij was verhuurd aan Holland Sport. Sterker nog, toen de spelers van Feyenoord na de gewonnen finale in Milaan als helden werden onthaald op de Coolsingel, stond Jan Boskamp ongeveer het hardst te juichen van iedereen. Pas veel later bedacht hij dat hij eigenlijk zelf op het balkon van het stadhuis had moeten staan om de cup met de grote oren tonen.

Zo is het misschien te verklaren waarom hij er ook achteraf gezien geen spijt van heeft dat hij in 1974 vertrok bij Feyenoord, ook al was het voor die tijd niet eens in hem opgekomen om ooit voor een andere club te spelen. Alles veranderde alleen op het moment dat hij overhoop kwam te liggen met trainer Wiel Coerver. Uitgerekend in de aanloop naar de belangrijke uitwedstrijd tegen VfB Stuttgart in de halve finale van de UEFA-cup verloor Jan Boskamp van de ene op de andere dag zijn plaats in het elftal.

Toen hij later toevallig op het trainingsveld opving dat Coerver zei dat ‘die Boskamp niet goed bezig was’, besloot hij te vertrekken. ‘Ik wist dat Feyenoord de club was waar ik thuishoorde, maar als iemand mij in de maling neemt, ga ik erop af. Dat kan je navragen aan Wim Jansen. Die moest me tegenhouden, anders had ik Coerver bij zijn strot gepakt.’

De ruzie met Coerver zorgde er zelfs voor dat Boskamp nauwelijks wist te genieten van de winst van de UEFA-cup in zijn laatste seizoen. Hoewel hij in de return van de finale tegen Tottenham Hotspur nog tien minuten als invaller in de ploeg kwam, liet hij de ereronde na afloop aan zich voorbijgaan. ‘Deze triomf doet me niks,’ vertelde hij na afloop aan een verslaggever van Het Vrije Volk. ‘Ik beleef er geen vreugde aan. Ik wil niet zeggen dat de periode-Feyenoord voor me afgesloten is, maar wel de periode-Coerver.’

Boskamp werd voor 450.000 gulden verkocht aan RWDM in België, maar had zijn intrek nog niet genomen in zijn nieuwe appartement of hij had al heimwee naar Sportcomplex Varkenoord naast De Kuip. Wiel Coerver had zijn clubliefde niet kapot weten te krijgen.

De basis voor die liefde werd al gelegd jaren voordat hij zelf in het rood-wit speelde. Op vierjarige leeftijd werd Jan Boskamp voor het eerst door zijn vader meegenomen naar De Kuip. ‘Hij was suppoost en stond altijd met zo’n gekke pet op naar de wedstrijd te kijken. Voor de wedstrijd gingen we kroketten eten. Als Feyenoord dan verloor, gooide ik dat er na de wedstrijd allemaal weer uit. Ik was daar letterlijk ziek van.’

Het was niet alleen het voetbal dat indruk op hem maakte, maar vooral het immense stadion en de overweldigende sfeer. 65.000 mensen die ‘helemaal mesjogge’ werden als Feyenoord scoorde. Achteraf denkt hij dat juist die periode toen hij klein was hem voorgoed Feyenoorder heeft gemaakt. ‘In die zin was die periode meer bepalend dan de tijd dat ik zelf voor Feyenoord speelde.’

Zijn helden heetten Cor van der Gijp, Coen Moulijn en Pauke Meijers. ‘Van der Gijp kon koppen, dat was niet te geloven. Hij was ook zo gemeen. Ik had heel veel respect voor de mannen in die ploeg, zonder dat ik nou helemaal idolaat was van hen. Ik vond het prachtig om te zien hoe ze voor de club leefden en hoeveel plezier ze hadden in het veld.’

Natuurlijk droomde Jan Boskamp ervan om ooit voor Feyenoord te spelen. Maar toen Fred Blankemeijer voor het eerst bij hem op de stoep stond, wimpelde hij diens verzoek beleefd af. Weliswaar trainde Jan Boskamp twee weken mee bij de club van zijn dromen, maar toen hem eenmaal werd gevraagd om zich definitief te laten overschrijven, weigerde hij. ‘Ik wilde liever bij mijn vriendjes blijven. Ik wilde de jongens met wie ik was opgegroeid niet in de steek laten.’ Bovendien vormden zij geen onaardig elftal bij de amateurs van HOV. De ploeg tikte bijvoorbeeld de C1 van Feyenoord eens helemaal van de mat.

Een jaar later kwam de haast onvermijdelijke overgang er alsnog. Weer was het Blankemeijer die op een dag voor zijn neus stond. Het toenmalige lid van de jeugdcommissie van Feyenoord had er lucht van gekregen dat de middenvelder een testwedstrijd zou spelen voor Sparta en zocht hem kort erna op in Schiedam. Daar was Boskamp soms wel twaalf uur per dag aan het werk op de markt. ‘Ik zie ome Fred daar nog binnenhuppelen,’ vertelt hij nu. ‘Hij zei: “Dat is veel te zwaar werk voor jou.” Toen ben ik direct naar Feyenoord gegaan.’