‘Snoetje, je kan m’n kloten kussen’

Op de ochtend van de uitwedstrijd van Feyenoord tegen ADO Den Haag belt Jan Boskamp vanuit zijn auto naar Nico Jansen, de voormalig spits die in de jaren zeventig en tachtig zo tekeer ging op de Nederlandse en Belgische voetbalvelden dat de beuker van de Jordaan nog een van zijn sympathiekste bijnamen was. In maart 1977 troffen ze elkaar al op het voetbalveld, toen het Feyenoord van Jansen en het RWDM van Boskamp het in een dubbele ontmoeting tegen elkaar opnamen in de kwartfinale van de UEFA Cup (0-0 in De Kuip, 2-1 voor RWDM in Brussel). De twee leerden elkaar pas echt kennen toen ze een jaar later ploeggenoten werden bij RWDM. Nico Jansen had op dat moment juist een recordschorsing van twaalf wedstrijden aan zijn broek hangen omdat hij in een wedstrijd van Feyenoord tegen FC Amsterdam de onderkaak van zijn tegenstander Ton Kamphues er ongeveer af had geslagen. Toen RWDM-voorzitter Jean-Baptiste L’Ecluse dat te horen kreeg, begon hij volgens de overlevering te glunderen en zei: “Dat beest moeten we hebben.” Dezelfde avond werd Jan Boskamp erop uitgestuurd om Nico Jansen te melden dat hij de volgende dag in België werd verwacht voor de eerste contractbesprekingen. Het was al middernacht toen hij in Rotterdam aanbelde bij de stomverbaasde spits.

Bij RWDM raakten de twee snel bevriend, wat te danken was aan een gedeelde voorliefde voor veel en lekker eten en een afkeer van wollig taalgebruik. De grappen die ze tegen elkaar maakten waren al snel net zo spijkerhard als hun spel.

Ruim 37 jaar na hun kennismaking is het een voorrecht om getuige te zijn van het gesprek over de carkit, waarin de twee proberen een afspraak te maken om over precies een week samen de competitiewedstrijd van Feyenoord tegen Ajax in De Kuip te bezoeken. Echt constructief verloopt de conversatie niet.

Als Nico Jansen opneemt, krijgt hij amper de kans om in zijn aparte mengelmoes van Vlaams en Amsterdams goedemorgen te zeggen.

Snoetje, waar zit je?’ buldert Jan Boskamp. ‘We staan al een halfuur op je wachten!’

‘Hoezo, te wachten?’ zegt Nico Jansen. Hij ligt nog in bed en klinkt verschrikt.

‘ADO tegen Feyenoord! Dat weet je toch, het begint over een uurtje.’

‘Dit meen je toch niet, Jan? We gaan toch zeker volgende week naar De Kuip?’

Boskamp begint nu met elke zin die hij uitspreekt harder te schreeuwen. ‘Snoetje, ben je helemaal achterlijk geworden? ADO speelt straks tegen Feyenoord, dat wordt een wereldpartij.’

‘Jan, ge zijt zo zot als een deur, weet ge dat?’

Dan barst Boskamp in lachen uit. ‘Je kan m’n kloten kussen, Snoetje,’ zegt hij. ‘Luister, als je volgende week naar Rotterdam komt, zorg dan dat je om halfeen bij de Bruine Beer bent.’

‘Bruine Beer?’

‘Zeg Snoetje, ben je doof of hoe zit dat? We moeten toch eerst wat eten voor de wedstrijd.’

‘Ja, ja, natuurlijk.’

‘Zorg dat je op tijd bent, hé!’

‘Allee, geen probleem, Jan.’

‘Tot zondag, Snoetje.’

‘Tot zondag, Jan.’

Als Boskamp na al dat heen en weer geschreeuw heeft opgehangen en de rust is teruggekeerd is zijn auto, verschijnt er een brede lach op zijn gezicht. ‘Voilà,’ zegt hij dan. ‘Ook weer geregeld.’

Jan Boskamp is uitgenodigd om de uitwedstrijd tegen ADO Den Haag te bekijken vanuit een van de skyboxen in het stadion. Ook onder meer Mario Been, Wim Rijsbergen, Peter Houtman en Lex Schoenmaker zijn daar te vinden. Allemaal dragen ze een plastic bandje om hun pols, alsof ze te gast zijn in een Turks all-inresort in plaats van een voetbalstadion. De unit waarin ze zitten heeft ook wel wat weg van de lobby van een hotel, met lederen driezitsbanken in de hoek en grote fotolijsten aan de muur. Achter de bar schenkt een knappe gastvrouw koffie en thee. Ook mogen alle gasten zo veel broodjes en bitterballen eten als ze willen.

Veel meer valt er voor de Feyenoorders ook niet te genieten in het Kyocera Stadion. Het elftal van Giovanni van Bronckhorst heeft een snipperdag opgenomen en oogt lamlendig op het Haagse kunstgras. Voor het eerst sinds acht wedstrijden verliest de ploeg weer eens. Sven van Beek is de schlemiel. Twintig minuten voor tijd belandt de bal via zijn voet in eigen doel. Op de tribune wisselen Jan Boskamp en Wim Rijsbergen hoofdschuddend een veelbetekenende blik.

Op de terugweg uit Den Haag trekt Boskamp in de auto nijdig in één ruk het plastic bandje van zijn arm. Hij had vooraf al geen goed gevoel over de wedstrijd. Dat had alles te maken met het programma van Feyenoord, want de uitwedstrijd in Den Haag is ingeklemd tussen twee thuiswedstrijden tegen Ajax. De eerste, in het bekertoernooi, is vier dagen eerder met 1-0 gewonnen. Goed nieuws, zou je zeggen, ware het niet dat Feyenoord er al jaren bijna een sport van maakt om na een overwinning van dergelijke proporties het opgebouwde krediet zo snel mogelijk te verspelen. Precies zo gaat het ook deze keer.

De voortekenen daarvan zijn al te ontdekken kort nadat Ajaxverdediger Joël Veltman de bekerwedstrijd diep in blessuretijd beslist met een eigen doelpunt. De spelers van Feyenoord lijken dan geen idee te hebben wat ze met hun vreugde aan moeten en beginnen plotseling allemaal een andere kant op te rennen. De uitzinnige supporters buitelen ondertussen op de tribune over elkaar heen en steken schreeuwend hun gebalde vuisten in de lucht. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat Feyenoord zojuist de Europacup heeft veroverd. De ontlading is zo groot dat het helemaal niet zo gek is dat de ploeg vier dagen later in Den Haag nog niet helemaal bij haar positieven is.