‘Zijn vingers jeuken, honderd procent’
Een paar dagen na de uitwedstrijd tegen ADO Den Haag lijkt Nico Jansen nog altijd niet helemaal bekomen van het laatste telefoongesprek dat hij met Jan Boskamp heeft gevoerd. In het restaurant van een hotel in Antwerpen schudt de oud-spits zijn hoofd. ‘Jan is een man naar mijn hart, maar altijd deelt hij er een paar uit of zit met mijn kloten te spelen,’ zegt hij grijnzend. ‘Als ik Jan nu hier ter plekke zou opbellen, zou hij zeggen: “Hoe zit het, klootzak, ik heb je al honderd keer geprobeerd te bereiken.” Terwijl hij dan helemaal niet naar mij gebeld heeft. Ik vind dat geen probleem, want ik weet hoe het werkt bij Jan. Zo is zijn karakter.’
De voormalige stormram, die niet alleen hetzelfde postuur heeft als zijn vriend maar ook opvallend vaak dezelfde scheldwoorden in zijn zinnen stopt, kijkt door het raam naar buiten, waar pal voor de deur zijn zwarte Mercedes staat te blinken in de herfstzon. De auto is niet alleen zijn vervoersmiddel, maar ook zijn werkplek. Na jaren als onder meer horecabaas, uitsmijter en antiekhandelaar is Nico Jansen tegenwoordig gelukkig als privéchauffeur van een van de grootste ondernemers van België. Volgens zijn visitekaartje zou hij zijn baas zodoende alleen kriskras door het land hoeven te rijden, maar in praktijk is hij daarnaast personal assistant, bodyguard en manusje-van-alles. De Amsterdammer doet zijn werk altijd strak in het pak, met een vlinderdas geknoopt onder het hoofd waarmee hij bijna net zo hard kon koppen als zijn benen konden schieten. Achter het stuur van zijn peperdure Mercedes hanteert hij dezelfde stijl als vroeger op het voetbalveld. Toen hij in de straten van Antwerpen een keer net op tijd ontdekte dat een man op een motor hem klem wilde rijden en sterk de indruk wekte dat hij het op zijn auto had voorzien, bedacht hij zich geen moment en besloot vol gas te geven. Man en motor vlogen toen drie meter door de lucht, zoals vroeger de verdedigers in het vijandelijke strafschopgebied dat deden wanneer Nico Jansen op het doel afstormde.
Hij zakt achterover in zijn stoel en zegt: ‘Voor mij was het een eer dat Jan mij in 1978 kwam halen. Ik keek tegen hem op. Door mannen zoals hij, Wim Jansen en Willem van Hanegem was ik voor Feyenoord geworden, ook al kom ik uit Amsterdam. Aan die kop van Jan zag je dat hij een karakterspeler was. Ik hield van zijn stijl. Jan was een vechter, net als ik. Dat was ook de reden dat hij mij naar RWDM haalde, ook al was ik afgekeurd door dokter Martens vanwege twee kapotte knieën. In Nederland zeiden ze: “Die Jansen kan niet meer lopen”, maar Jan pakte mij op mijn karakter. Als dat niet was gebeurd, was ik waarschijnlijk veel eerder gestopt met voetbal. Uiteindelijk heb ik in vijf jaar bij RWDM één wedstrijd gemist.’
De Leuvense chirurg Martens liet in die periode soms röntgenfoto’s van de knie van Jansen aan zijn studenten zien en vroeg ze de leeftijd van de eigenaar schatten. Hun antwoorden varieerden dan tussen de vijftig en zeventig jaar. Pas kort geleden heeft Nico Jansen zich twee nieuwe kunstknieën aan laten meten. Voor het eerst in veertig jaar gaat hij daardoor nu bijna pijnvrij door het leven. Doordat zijn benen nu eindelijk recht staan in plaats van in een X-vorm, is hij bovendien plotseling drie centimeter langer dan voorheen.
Hij lacht veel deze middag, terugdenkend aan de periode waarin hij Jan Boskamp leerde kennen. ‘Onze vriendschap is in België heel snel gegroeid. We waren allebei keihard en oersterk. Jan was alleen veel meer prof dan ik. Hij ging nooit wat drinken met ons, was na de wedstrijd altijd direct weg. Ik was meer een avonturier. Tijdens een voorbereidingstoernooi in Rotterdam lag ik met Jan op de kamer. Alle spelersvrouwen waren mee naar Rotterdam en die zaten met z’n allen in de discotheek. Ik ben daar toen ook naartoe gegaan om een beetje plezier te maken, ook al hadden we de volgende dag een wedstrijd. Om twee uur ’s nachts stond Jan daar toen opeens voor mijn neus. “Jansen, meekomen,” zei hij. “We gaan een glas melk drinken, een ijsje eten en naar bed, want morgen hebben we een wedstrijd.” De volgende dag vroeg Jan waarom ik op stap was gegaan. “Je bent toch een prof?” zei hij. Kwaad werd hij nooit, want hij kende mijn karakter. Als ik om vijf uur ’s nachts thuiskwam en de volgende ochtend om zeven uur moest trainen, dan merkte je niks aan mij.
Als je met Jan op een kamer lag, moest je altijd voetbal kijken. Een film kijken bestond niet. Vroeger noemde ik hem een televisiehoer, omdat hij de hele dag op die knoppen van de afstandsbediening zat te drukken. Voetbal was in die tijd al het enige wat telde voor hem. Met Jan hoef je niet over privézaken te praten, dan komt er niks uit. Maar als je gespreksonderwerp voetbal is, dan zit je over zes weken nog. Hij zal tot zijn dood bezeten zijn van het voetbal, daar doet hij niks verkeerd mee. Hij is in zekere zin een einzelgänger, omdat het spelletje zijn leven is. Het voetbal is zijn beste vriend.
Het is niet makkelijk om met zo’n man samen te leven. Jan was heel goed voor zijn kinderen en voor zijn vrouw, maar voetbal was alles voor hem. Je hoefde hem niet te vragen om mee te gaan naar een pretpark of naar een winkelcentrum, want Jan ging naar het voetbal. Hij is bezeten van het spelletje, daardoor had zijn gezin ook een goed leven. Als hij dan al een keer wat met zijn vrouw ging doen, zei hij: “Ik heb weer punten gehaald.”’
Nico Jansen is net als Jan Boskamp sinds zijn tijd bij RWDM altijd in België blijven wonen. Toch is het vooral in De Kuip dat hij zijn vriend tegenwoordig nog wel eens in levenden lijve ziet, want ook Jansen zit soms op zondag uren achter elkaar in de auto alleen maar om een wedstrijd van Feyenoord te zien. ‘En we bellen elkaar natuurlijk,’ zegt hij. ‘Ik denk tegenwoordig elke week tien keer aan Jan. Ik weet niet of dat andersom ook zo is, maar ik ben bezorgd om hem. Hij is minstens net zo zwaar als ik. De dokter zegt tegen mij: “Stop met eten, want anders red je het niet.” Ik ben daarom serieus op dieet en dat zou Jan ook moeten doen. Hij is al een paar keer gewaarschuwd en heeft suikerziekte. Op deze manier wordt hij geen tachtig jaar. Maar als ik zeg dat hij een paar kilo moet afvallen, antwoordt hij: “Kus toch m’n kloten.”
Jan is ongelukkig, ik zeg het je. Hij zegt altijd: “M’n kinderen zitten goed, ik heb ze alles gegeven.” Maar hijzelf is niet in orde. Je ziet hem alleen maar eten en drinken. Ik denk dat het met Feyenoord te maken heeft. Hij is ziek van hoe het met de club gaat. Jan wil enkel maar hebben dat Feyenoord goed speelt en dat de club over de hele wereld bekend is. Elke week zitten er vijftigduizend zotten in De Kuip. Als daar plek was voor honderdduizend, dan zaten er honderdduizend. Er is geen ploeg in Nederland die zoveel supporters heeft, alleen het succes blijft uit.
Ik begrijp niet dat Feyenoord hem niet gebruikt. Hij zal de club nooit benadelen. Diep van binnen wil hij Feyenoord helpen. Als de club naar hem toestapt, dan gaat zijn hart open. Ik denk dat ze bij Feyenoord zijn ware karakter niet kennen. Als je Jan samen met Wim Jansen de vrije hand geeft, dan zetten ze binnen vier jaar een wereldploeg neer. Als ze hem dat zouden aanbieden, dan gaat Jan ook aan zijn gewicht denken. Hij loopt nu soms met de kop tussen zijn benen rond en zit hele dagen voor de televisie. Pas als hij ergens trainer was, werd hij voor die televisie weggetrokken. Dan zat hij van ’s ochtends acht tot ’s avonds tien uur op het voetbalveld. Ik denk dat hij dat nu ook nodig heeft.
Ik ken niemand die meer voetbalinzicht heeft dan Jan. Hij is bovendien een van de sterkste karakters die ik heb meegemaakt. Hij kan ongelooflijk kwaad worden en toch hebben spelers hem graag. In de eerste weken dat ze met hem werken, denken ze misschien: die Boskamp is zot, maar na twee maanden heeft hij iedereen voor zich gewonnen. Dat zit er nog in bij hem. Feyenoord kan nu van hem profiteren, want het zijn misschien de laatste jaren van zijn leven. Zijn vingers jeuken, honderd procent. Als ze hem niet pakken bij Feyenoord, dan zullen dit zijn laatste vijf jaren zijn. Ze moeten hem erin trekken, dan zet hij een wereldploeg neer en zouden mensen zien dat hij ongelooflijke kwaliteiten heeft. Dat zou voor hem de cirkel rondmaken. En Jan zou weer gaan glunderen.’