‘Je sloeg elkaar de hersens in om zo’n boompje’

Jan Boskamp is geen man van feesten en partijen. Het is niet dat hij een afkeer heeft van gezelligheid, alleen wil hij die wel volgens zijn eigen recept opgediend krijgen, zonder al te veel opsmuk of hinderlijke onderbrekingen van officiële aard.

Daarom is het een klein wonder dat hij drie dagen na terugkeer uit Barcelona met een flinke verkoudheid als souvenir komt opdraven op de nieuwjaarsreceptie van HOV (Hoop Op Vooruitgang), de Rotterdamse amateurclub waar hij als jong ventje begon met voetballen en die tegenwoordig is gefuseerd met DJSCR. Hij laat zich er zelfs voor alle aanwezigen interviewen door presentator Frank Vijg zonder dat hij er een vergoeding voor krijgt. ‘Ik kon gewoon geen nee zeggen tegen Rinus,’ verklaart Jan Boskamp zijn aanwezigheid op het sportcomplex aan de rand van het Kralingse bos.

‘Rinus’ is in dit geval Rinus Steenbergen, zijn gezworen kameraad met wie hij als zesjarig mannetje al voetbalde op het Schuttersveld in Crooswijk. Daar speelden vrijwel elke middag ploegen uit de verschillende straten tegen elkaar. Ze organiseerden onderlinge kampioenschappen waar soms duizenden toeschouwers op afkwamen. Jan Boskamp en Rinus Steenbergen waren de sterspelers van de Crooswijk Boys. Toen ze later samen gingen voetballen bij HOV, wisten ze vaak na de training niet hoe snel ze terug moesten keren naar het Schuttersveld om daar verder te voetballen.

‘Daar op het Schuttersveld hebben Jan en ik leren vloeken,’ zegt Steenbergen grijnzend, een paar dagen na de nieuwjaarsreceptie in de kantine van een tennishal in Rotterdam, waar hij straks zoals elke week een balletje zal slaan met zijn vriend Dick Advocaat. ‘Als Jan en ik dan bij dat plein aankwamen, werden er twee jongens weggestuurd zodat wij mee konden doen. Degenen die eruit werden gehaald, scholden de anderen natuurlijk de huid vol.’ Rinus Steenbergen hield dan zijn oren goed open, zo blijkt ook uit de woorden die hij deze ochtend soms gebruikt.

Veel Rotterdamser dan Rinus Steenbergen worden de mensen niet gemaakt. Hij heeft het postuur van een havenwerker, kent een gezonde afkeer van de hoofdstad en plakt een t achter woorden die helemaal niet op die letter eindigen. Het is dat hij een sportman is en daarom niet rookt als een ketter, anders zou hij zo weggelopen kunnen zijn uit de film De Marathon, waarin acteurs als Martin van Waardenberg en Stefan de Walle hun vloeken per dozijn verbruikten.

In Crooswijk woonden Boskamp en Steenbergen in bijna identieke bovenhuisjes. ‘Die waren zo klein, daar kan je je nu niks meer bij voorstellen,’ zegt Steenbergen. ‘Daardoor waren we ook altijd op straat, want thuis zat je allemaal op elkaars lip. We hadden niet altijd geld om wat leuks te gaan doen, dus we wisten niet beter dan dat we gingen voetballen. Voor een deel werden we daardoor op straat opgevoed, je deelde wel eens een kleun uit. Als je dan thuiskwam en je had je schoenen in elkaar geschopt, kreeg je een draai om je oren.’

Ze hadden niks, maar misten weinig. ‘Wij woonden in een oude volksbuurt, waar iedereen een touwtje uit de deur had hangen. Je stapte zo bij elkaar naar binnen. Jan kwam bij mij thuis om een boterham te eten of we aten ’s avonds een patatje bij hem. Als ik dan mijn bord niet leegat, kreeg ik ineens een klets van zijn moeder, want dat slaan heeft Jan van haar.’

Op straat en op het veld groeide hun vriendschap snel, terwijl Rinus Steenbergen en Jan Boskamp later ook samen hun eerste geld gingen verdienen op de markt op Noordplein. Alleen in de dagen voor oud en nieuw was hun vriendschap even niks meer waard. Dat had alles te maken met de jaarlijkse strijd die dan oplaaide tussen verschillende straten in Crooswijk om zo veel mogelijk kerstbomen te verzamelen. Die werden bij de jaarwisseling per straat op een hoop gegooid en in brand gestoken.

De jacht op de meeste kerstbomen en daarmee de hoogste brand was een serieuze aangelegenheid. Omdat veel wijkbewoners hun kerstboom ’s avonds laat buiten zetten, schuimden ’s nachts groepen jongens de straten af op zoek naar brandhout. Wanneer twee groepen elkaar tegenkwamen, werd er gevochten om de bomen die tegen die tijd verzameld waren. ‘Dan maakte het niets uit of je vrienden van elkaar was,’ zegt Steenbergen. ‘Je sloeg elkaar gewoon de hersens in om zo’n boompje, het was straat tegen straat. Jan en ik woonden een paar straten van elkaar vandaan, dus ook wij gingen met elkaar op de vuist.’

Voor Jan Boskamp bleef het daar niet bij. Hij zette soms ’s nachts om vier uur zijn wekker om zijn concurrenten te slim af te zijn. Dan sloop hij zonder dat zijn ouders het hoorden in het pikkedonker naar buiten, op weg naar omliggende straten. Bij de jongens van wie hij wist dat ze kerstbomen hadden verzameld, stapte hij dankzij het touwtje uit de deur doodleuk hun huis binnen, stapelde in de kelder alle verzamelde bomen op zijn schouder en verdween als een dief in de nacht.

Officieel mocht je pas op je tiende lid worden van HOV, maar Jan Boskamp en Rinus Steenbergen waren daarvoor al vaak bij de club te vinden. Toen ze eenmaal samen in een elftal terecht kwamen, speelde Steenbergen achterin en Boskamp op het middenveld. De ballen die Steenbergen veroverde, probeerde hij zo snel mogelijk in te leveren bij Boskamp, die ze dan bij voorkeur van grote afstand in één keer in het doel pegelde.

De twee maakten deel uit van een uitstekende lichting, waaruit zeker vijf jongens het betaald voetbal haalden. De meesten van hen kwamen bij Sparta terecht. ‘HOV was Spartaterrein,’ zegt Steenbergen. ‘We speelden ook net als Sparta in rood-witgestreepte shirts. Bijna iedereen was voor Sparta, alleen Jan was dankzij zijn ouders voor Feyenoord. Toen Jan door Fred Blankemeijer naar Feyenoord werd gehaald, ben ik ook gevraagd om daar te komen spelen. Ik heb daar nog een paar weken meegelopen, maar kon niet zo goed met meneer Blankemeijer overweg. Hij was een beetje een overheersend figuur. Je mocht niks bij hem, terwijl ik juist graag mijn eigen ding doe. Als ik ergens een hekel aan heb, dan is het aan aangestuurd worden. Jan kon daar beter mee omgaan en had als voetballer meer drive en waarschijnlijk ook meer talent dan ik.’

Rinus Steenbergen zag bovendien in die tijd een andere toekomst voor zichzelf weggelegd, want liever wilde hij scheepskok worden. Kort voordat hij door Feyenoord werd gevraagd, zat hij al eens zes weken op zee. ‘Toen ik thuis kwam, had ik toch een pakkie geld verdiend. Jan was daar wel jaloers op. We waren vrienden, dus we deelden alles. Ik betaalde dan bijvoorbeeld als we een keer naar de bioscoop gingen.’

Waar Rinus Steenbergen er tijdens die reis op zee achter kwam dat hij het voetbal miste en toch liever op het veld stond, was Jan Boskamp juist warm geworden door de verhalen en de dikte van de portemonnee van zijn vriend. Hij stelde daarom aan zijn moeder voor of hij niet ook kon gaan varen. Zij stemde toe, maar vertelde er direct bij dat hij dan ook niet meer thuis hoefde te komen. Daarop besloot hij zich helemaal op het voetbal te storten.

‘Dat is natuurlijk een heel goede beslissing geweest, want Jan heeft een aardig centje verdiend in het voetbal,’ zegt Steenbergen. ‘Hij is daarin altijd veel fanatieker geweest dan ik. Jan is ook de hele wereld over geweest, terwijl ik daar niet aan moest denken. Ik heb bijna mijn hele carrière voor SVV gespeeld. Ik heb de kans gehad om naar Betis Sevilla te gaan, maar ik had daar helemaal geen zin in. Je kon toen nog niet de bedragen verdienen die ze daar nu krijgen, maar ik dacht ook: dan zit ik daar, wat moet ik dan? Ik had bij SVV een goed salaris en kreeg daarnaast nog een deel zwart. Waarvoor zou je dan weggaan, als je het naar je zin hebt?’

In de jaren dat Jan Boskamp in het buitenland zat, verloren de twee elkaar uit het oog. Zo kon het gebeuren dat het Rinus Steenbergen bijvoorbeeld volledig ontging dat zijn goede vriend trainer van Anderlecht was geworden. ‘Ik volgde het voetbal helemaal niet in die tijd,’ zegt hij nu.

Pas sinds een paar jaar hebben Jan Boskamp en Rinus Steenbergen weer veel contact met elkaar. En: het is weer precies zoals vroeger. ‘We weten wat we aan elkaar hebben. Jan is niet veranderd, ook niet nu hij goed verdiend heeft. Ik denk dat onze jeugd wat dat betreft heel belangrijk is geweest. Soms kregen wij centjes om met de tram naar Feyenoord te gaan, maar dan gingen we toch lopen om dat kwartje te besparen, want dan konden we daar weer wat van kopen. Daarom zal Jan nu ook nooit een horloge kopen van tienduizend euro of zulke gekkigheid, dan geeft hij liever wat aan een arme donder. Dat heeft met onze opvoeding te maken. Daarom hebben wij ook niks met zo’n Memphis Depay, die met z’n Rolls-Royce naar de training komt bij Manchester United. Joh, denk ik als ik dat lees, godverredomt een eind op.’