Pikken met je ogen
Het is tegenwoordig nauwelijks nog voor te stellen, maar toen Jan Boskamp zich in 1966 op zestienjarige leeftijd aansloot bij de selectie van Feyenoord, deed hij de eerste twee maanden zijn mond niet open. Alleen met zijn vriend Wim Jansen, die een paar jaar ouder is dan hij, wisselde hij af en toen een paar woorden in de kleedkamer, maar verder wekte hij vooral de indruk dat hij een acteur was in een stomme film. Dat had twee redenen.
Op de eerste plaats keek Jan Boskamp net iets te veel op tegen ploeggenoten als Coen Moulijn, Hans Kraay en Cor Veldhoen, die hij tot dan toe alleen maar als supporter vanaf de tribune had zien spelen. Daar kwam bij dat de spelers van het Feyenoord van eind jaren zestig vrijwel allemaal uit Rotterdam kwamen en daar waren de omgangsvormen ook naar. ‘Die jongens wilden geen zeikerdjes in de groep,’ herinnert Boskamp zich. ‘Je werd daarom getest, kreeg wel eens een schop. Je werd pas gewaardeerd als je ook een schop teruggaf. Ik was geen zeikerdje, dus gaf altijd een pegel terug. Dat kon na vijf minuten zijn, na een uur of zelfs de volgende dag, maar het gebeurde sowieso.’
Jan Boskamp was op dat gebied wel wat gewend, want hij groeide op in het Oude Noorden, de Rotterdamse wijk waar ook Coen Moulijn vandaan kwam. Al op jonge leeftijd had hij tussen het voetballen op straat door geleerd voor zichzelf te zorgen en voor zichzelf op te komen. ‘Bij Feyenoord hadden de mensen dezelfde mentaliteit als bij ons in de wijk. De humor van die gasten, de manier waarop ze hun tegenstander pakten: dat was echt Rotterdams. Het hoorde bij de club. Als je daar niet tegen kon, ging je eraan kapot.’
Jan Boskamp kon ertegen. Hij was keihard voor anderen, maar ook voor zichzelf. Voormalig verzorger Gerard Meijer kan erover meepraten. Hij herinnert zich nog goed dat Boskamp als speler van de betaalde jeugd van Feyenoord eens een betonnen tegel op zijn voet had laten vallen. Meijer kwam daar pas achter toen hij uit eigen initiatief informeerde waarom de middenvelder al dagen mank liep. Toen Boskamp na veel overredingskracht eindelijk op de massagebank bij Meijer lag en zijn voetbalkous naar beneden stroopte, bleek hij een enorm gat in zijn voet te hebben. De verzorger wist de wond net op tijd te ontsmetten om erger te voorkomen. ‘Die wond was bij de eerstvolgende wedstrijd nog lang niet geheeld, maar Jan speelde gewoon weer,’ zegt Meijer. ‘Hij verbeet de pijn gewoon. Zo’n mentaliteit zie je tegenwoordig bijna nooit meer.’
Er waren meer nieuwelingen bij Feyenoord in het seizoen dat Boskamp debuteerde. Zo kwam in de zomer van 1966 Rinus Israël over van het Amsterdamse DWS. Het duurde niet lang of hij trok veel op met Jan Boskamp en Wim Jansen. Tussen twee trainingen door gingen ze vaak naar de bioscoop, meestal om een zorgvuldig door Boskamp uitgezochte knokfilm te zien waarin de bloedspetters van het scherm dropen. ‘Jan en Wim waren geen praatjesmakers en wilden graag van andere spelers leren,’ zegt Israël. ‘Dat zorgde ervoor dat ze snel werden geaccepteerd door de groep.’
Rinus Israël werd al snel een voorbeeld voor Jan Boskamp, vooral als het aankwam op zijn winnaarsmentaliteit. De middenvelder zag tot zijn verbazing dat zijn normaal zo sympathieke vriend plotseling een heel ander mens werd wanneer hij over de krijtlijn van een voetbalveld was gestapt. Dan leek er plotseling niets anders in zijn hoofd om te gaan dan dat hij moest winnen, ten koste van alles. ‘Ik wilde ook altijd al graag winnen, maar niet op de manier waarop Rinus daarmee bezig was,’ zegt Boskamp nu. ‘Hij was er twee dagen doodziek van als hij verloren had. Dat pakte ik mee als jonge jongen. Ik noem dat: pikken met je ogen. Pas later heb ik ook die échte winnaarsmentaliteit gekregen.’
Een meevaller voor Jan Boskamp was dat het in zijn eerste jaar met Rinus Israël nog niet de gewoonte was bij Feyenoord om nieuwe spelers bij wijze van kennismaking direct bij hun eerste balcontact onder het gras te schoffelen. ‘Die mentaliteit is eigenlijk pas gekomen toen Willem van Hanegem erbij kwam,’ zegt Israël. ‘Toen ontstond er een sfeer waarin iedereen elke training beleefde als een wedstrijd en alleen maar wilde winnen. Ook ik had daarin mijn bijdrage. In de tijd dat Jan en ik bij het eerste kwamen, ging het er allemaal nog wat minder agressief aan toe.’
Jan Boskamp had het in die zin makkelijker dan de spelers die in de jaren na hem als jong talent bij de Feyenoordselectie mochten aansluiten. Een van hen was Henk van Leeuwen, een aanvaller van wie de club hoge verwachtingen had. Op een van zijn eerste trainingen kreeg hij direct een schop van achter van Piet Romeijn. De schoonvader van Henk van Leeuwen stond vanaf de kant toe te kijken en riep: ‘Als je een kerel bent, moet je dat bij mij doen!’ Twee seconden later stond de hele selectie van Feyenoord briesend voor zijn neus. Boskamp grijnst nu. ‘En van Henk van Leeuwen hebben we niet veel meer vernomen.’