Hoofdpijn

Net nu de griepepidemie in Nederland voorbij schijnt te zijn, ben ik ziek geworden. Mijn hoofd bonst en het lijkt wel of ik een pakje scheermesjes heb ingeslikt. Richard en de kinderen zijn alledrie al ziek geweest, maar een moeder is meestal de laatste boom die wordt geveld. En dus lig ik rillend op de bank, omringd door lege strips zuigtabletten, bodempjes bouillon en twee ongeduldige kinderen. Moeders mogen namelijk niet ziek zijn – dat staat niet in hun cao. Twee jaar geleden schreef ik nog in een column dat Emma bang was dat ik aan de griep zou doodgaan en dat Alec mij probeerde te genezen met zijn ‘tovercape’. Die fase zijn ze inmiddels voorbij. Ze weten nu dat ik niet aan de griep kom te overlijden. Sterker nog, ik mág deze week niet doodgaan want ik zou ze nog meenemen naar de speelgoedwinkel voor nieuwe pakjes Pokémonkaarten. En beloofd is beloofd, weet je wel. “Jongens, ik heb keelpijn”, zeg ik met raspende stem, “ik kan niet zo goed praten.” “Oké”, antwoordt Emma, “maar wat eten we vanavond?”

Hij zit midden in een fase van grootheidswaanzin. Da’s typisch iets voor mannen – jong én oud

“Mama”, vraagt Alec, “wie is er eigenlijk sterker: Spiderman of een dinosaurus?” “Ligt eraan wat voor dinosaurus”, kan ik nog uitbrengen. “Een tierannosausius reks. Is die sterker dan Spiderman?” “Alec… praten doet pijn vandaag. Laten we samen een filmpje kijken en lekker niks zeggen.” Dat doen we. De letters AL verschijnen in beeld: alle leeftijden. “Mama”, ratelt Alec, “betekent dat écht alle leeftijden? Mag je ook naar deze film kijken als je honderd bent? En als je al dood bent?” Emma rolt met haar ogen. “Als je dood bent, kun je niet veel meer zien, hoor. Toch, mama?” Ja-haaa, kijk nou maar en laat mij met rust. “Mama”, zegt Alec opeens, “ik ben ’s nachts wel eens bang dat er een reus in ons huis komt. Kan dat?” Nee, dat kan niet. Wij hebben een bordje op de deur: verboden voor reuzen. “En als die reus nou niet kan lezen?” Oh. Zucht. En ik héb al zo’n pijn aan mijn hoofd. Een reus kan sowieso niet naar binnen, kreun ik, want daar is-ie te groot voor.

“Ik word later nóg sterker dan Spiderman”, zegt Alec. Hij zit midden in een fase van grootheidswaanzin. Da’s typisch iets voor mannen – jong én oud. Toen de kinderen laatst in een museum een wens mochten ophangen aan de takken van een droomboom, schreef Alec: “Ik wil later met tennissen de nummer één van de wereld worden.” Emma wenste alleen maar een leuke man met wat kinderen. Dit patroon houdt overigens nog wel even aan. Zo had Emma gisteren een vriendenboekje bij zich van een klasgenootje, waarin ook de ouders van dat meisje antwoord hadden gegeven op de vraag: wat is jouw grootste wens? De moeder schreef braaf: vrede op aarde. De vader daarentegen hoopte alleen maar dat Nederland ooit wereldkampioen voetballen zou worden. Man versus vrouw in een notendop. Ik gooi er nog een bruistablet in. “Mama”, tettert Emma, “jij zei toch dat een reus niet in ons huis zou passen?” Ja – dus? “Maar stel nou dattie een verkleinstraal bij zich heeft?” Opeens weet ik het zeker: hoofdpijn is erfelijk. Je krijgt het van je kinderen.