Dun laagje beschaving

Wat me nu toch weer is overkomen! Afgelopen woensdagavond reed ik om een uur of acht met mijn vriendin Nicole op de Singel in Amsterdam, op zoek naar een parkeerplaats. Terwijl ik linksaf wilde slaan op de Amstel, tingelde achter mijn auto een nerveuze fietser die bang was om over het hoofd gezien te worden. Ik heb lang genoeg in Amsterdam gefietst om te weten dat automobilisten vaak ziende blind en horende doof zijn, dus nu ik zelf auto rijd, kijk ik altijd extra uit voor tweewielers. Inmiddels heb ik echter gemerkt dat ook fietsers bepaald geen lieverdjes zijn. Ze negeren ieder stoplicht of verbodsbord en rijden liefst zonder verlichting tegen de rijrichting in. Maar goed, ik sla dus linksaf, en Nicole ziet opeens rechts van ons een parkeerplaats. Nu is een parkeerplaats in Amsterdam even zeldzaam als een oase in de woestijn, dus ik stopte nogal abrupt en deed meteen mijn richtingaanwijzer aan. Weer begon de nerveuze fietser bozig te bellen, terwijl wij gewoon netjes stonden te wachten totdat hij zou zijn gepasseerd.

Als antwoord sloeg hij me vol in mijn gezicht

Tijdens het passeren sloeg hij echter keihard met zijn hand tegen de zijkant van mijn auto. Nu heeft mijn moeder me altijd geleerd dat je van de spullen van een ander af moet blijven, dus ik toeterde naar hem, met een gebaar van: wat flik jij nou? De boze fietser draaide zich om en fietste naar mijn raampje. Het was een magere man van een jaar of 45, met peper-enzoutkleurig haar, een donkergroene jas met een wit overhemd, een beige broek en een ronde ziekenfondsbril. Onder zijn bagagedrager zat een bruin lederen aktetas. Ik deed mijn raampje omlaag en hij begon meteen te schelden: “Jij vuile kut! Kun je niet uitkijken?!” Nu had ik wel terug kunnen schelden, maar dat is niet helemaal mijn stijl. In plaats daarvan zei ik: “Gôh meneer, u moet wel vagina zeggen, want u moet wel nette woorden gebruiken hoor!” Als antwoord sloeg hij me vol in mijn gezicht. Mijn zonnebril vloog uit mijn haar en mijn rechterwenkbrauw begon pijnlijk te gloeien.

Nicole en ik waren met stomheid geslagen. De agressieve fietser ging er als een haas vandoor, richting Stopera. “Je hebt geluk dat er geen politie in de buurt is!”, riep ik hem achterna, “anders had ik je aangegeven, asociaal!” “Ik zou maar oppassen als ik jou was!” riep hij terug. Oppassen? Waarvoor? Voor een mager mannetje dat blijkbaar bol staat van de frustratie? In het restaurant hebben Nicole en ik er nog de hele avond over nagepraat. Was het een autohater? Een vrouwenhater? Of gewoon een alleshater? Terwijl mijn wenkbrauw langzaam dik werd en nog nagloeide van de pijn, hielden we het maar op het laatste. De kranten staan vol met opgeklopte berichten over Marokkaanse jongeren die mensen op straat lastig vallen, maar ik ben nog nooit door één allochtoon geschoffeerd. Wél door zo’n zogenaamd nette man, wiens keurige kleren niet veel meer bleken te zijn dan een dun laagje beschaving. En als het stuk verdriet zichzelf herkent in deze beschrijving, dan heb ik nieuws voor hem: er ligt op het politiebureau van Amsterdam nog een fijne aangifte op u te wachten.