44

––––––––

Leia

‘Aan de kant!’

Walt doet samen met mij nog een stapje achteruit als een man uit Newexter met een enorme hamer voor de derde keer tegen de Muur slaat en een hele regen van afbrokkelende stenen naar beneden laat tuimelen.

Langzaam maar zeker ontstaat er een gat waar we straks allemaal doorheen kunnen. Hier komt het pad te lopen dat de Oudste en de Boekhouder in overleg met Tony de Scilly-weg hebben gedoopt. Ze willen zo snel mogelijk beginnen met wegwerkzaamheden, maar daar zal ik niet meer bij zijn. Dan ben ik al op weg naar Cornwall, samen met Walt.

Achter me bukt Ben zich om een brok steen op te rapen. Met peinzende blik kijkt hij naar het overblijfsel van de Muur en steekt het dan in zijn broekzak.

Als we weer in beweging komen, laat ik Walt wat verder naar voren gaan en kom ik naast Ben lopen. Ik weet niet zo goed wat me bezielt om tegen hem te praten. Eigenlijk is het vooral verontwaardiging dat hij hier is en met ons mee durft te lopen. ‘Zo. Ik wist niet dat jij ook mee zou gaan,’ begin ik plompverloren.

Ben haalt zijn schouders op. ‘Nou, dan weet je het nu.’ Hij krijgt een afwerende trek om zijn mond.

‘Ben je van plan om in Hoophaven te gaan wonen, soms?’

Hij kijkt naar de grond. ‘Ja. Ik moest weg. Ik wilde niet blijven.’

Ik aarzel. ‘En Sol?’

‘Sol kon niet weg.’

‘Waarom niet?’

‘Hij zag het als vlucht. En zo is hij niet.’

Hij praat over zijn broer alsof die moedig is. Een sterke man. Ik krijg een bittere smaak in mijn mond die niet meer verdwijnt, ook niet als ik Ben nukkig voorbijloop en me weer bij Walt voeg. Zo zal ik Sol nooit kunnen zien, hoe schrijnend de waarheid over hem en zijn broer ook was.

Ben en Sol zijn wezen. Hun ouders stierven beiden op zee toen Sol vijf was en Ben een jaar oud. Ze groeiden op in een weeshuis waar niemand echt om hen gaf, Sol nam Ben mee naar het landhuis zodra hij zelf tien was. Ben heeft nooit een ander leven gekend dan dit harde bestaan, en hij heeft nooit iemand anders gehad dan zijn broer om naar op te kijken.

Heel even voelt het alsof mijn hart breekt bij dat idee, maar dan kijk ik om en zie ik Bens stugge gezicht. Het gezicht van de jongen die bijna mijn beste vriendin had gedwongen tot dingen die ze niet met hem wilde doen.

Nee, vrienden zal ik nooit met hem worden.

De weg door het bos lijkt nu nog smaller door de vele mensen op het pad. We vorderen maar moeizaam. Tussen de bomen staat geen zuchtje wind. We hebben het allemaal warm van het lopen.

‘Gaat Ben eigenlijk ook mee op de Onderzoeker?’ vraagt Walt.

Ik schud mijn hoofd. ‘Hij wilde opnieuw beginnen,’ zeg ik enigszins smalend. ‘Maar als hij met ons meegaat, zit hij met een grote groep jongeren uit het landhuis aan boord. Ik denk dat hij liever in een stad woont waar niemand hem kent.’

Nu we op het punt staan om het eiland te verlaten, vraag ik me af wanneer we weer zullen terugkeren. Ik wil ook wel opnieuw beginnen, maar niet per se aan de Overkant. Ik wil weten hoe Newexter eruit kan zien nu we ons leven anders kunnen gaan inrichten.

Als we eindelijk de stad inlopen en Walt de Hoofdweg kiest zodat we uitzicht op de haven hebben, vertragen de mensen uit mijn dorp hun pas. Het uitzicht is dan ook prachtig. Zonlicht danst op het water in de verte en de Onderzoeker ligt als een wit wonderschip op de golven te dobberen, als een boodschap vol hoop.