22

––––––––

Leia

In ons kamp is het bedtijd als de zon ondergaat, maar vandaag lig ik nog niet in bed. Ik zit in de bibliotheek te lezen bij kaarslicht, op zoek naar iets wat ik misschien kan gebruiken. Iets over de Kracht. Padma en Mia zitten aan een andere tafel iets te lezen over weefgetouwen, en Tim zit bij het raam te doen alsof hij zijn schrijfkunsten oefent terwijl hij eigenlijk stiekem mij in de gaten houdt. Colin heeft gelijk: hij heeft een oogje op me, maar ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om erop in te gaan. Ik voel helemaal niets voor Tim en het zou oneerlijk zijn om hem valse hoop te geven.

Helaas heeft mijn zoektocht in de boeken die we wel allemaal mogen lezen tot nu toe weinig opgeleverd. De weinige boeken die er staan, kende ik al zo’n beetje uit mijn hoofd. Het zijn werken over eetbare planten, jachttechnieken, hoe je schapen moet scheren en hutten moet bouwen. Voor me op tafel ligt een boek dat ik al een aantal keren heb gelezen. Een boek met fantasierijke vertellingen die sprookjes worden genoemd. Zelfs in een fantasiewereld zijn ouders niet te vertrouwen – de verhalen van Sneeuwwitje en Assepoester zijn daar een goed voorbeeld van. De moeders in die verhalen hielden ook niet van hun kinderen. Er staat niets in dat ook maar enigszins lijkt op de geheime informatie die Andy ooit heeft gezien.

Met een zucht doe ik het boek met sprookjes dicht om naar het dansende kaarsvlammetje te staren. Echt lezen kan ik toch niet meer. Ik kan de beelden van het gevecht eerder op de avond maar niet uit mijn hoofd krijgen. Luc, het eerste slachtoffer van vandaag, die door Cal tot moes werd geslagen terwijl Sol hem van achteren vasthield. De jongeren die allemaal moesten toekijken. Sommigen hadden hun blik afgewend. Sommigen leken opgelucht dat zij het deze keer niet waren. Sommigen hadden van het schouwspel genoten.

Steeds meer kan ik voelen dat dit een plek is om bang van te zijn. Ik kan het niet meer aanzien wat het met mensen doet. Als ik de blik in mijn eigen ogen kon zien tijdens die vreselijke vechtpartijen ... dan zou ik waarschijnlijk bang van mezelf worden.

Mijn blik glijdt naar de kamer achter in de bibliotheek, waar Sol Het Boek nog steeds achter gesloten deur bewaart. Nog steeds haalt hij het elke week tevoorschijn om aan ons voor te lezen tijdens onze bijeenkomsten op het veld voor het landhuis, maar we hebben nooit meer een kans gehad om het te pakken te krijgen na die mislukte poging. Arme Andy, die het theater van de avond na Luc heeft ‘afgesloten’ en weer eens met Max moest vechten. Ik hoop maar dat hij van de vis kan genieten die Mara voor hem heeft achtergehouden. Met een beetje pech kan hij niet eens meer kauwen.

Tijdens zijn voorleessessies vertelt Sol steevast hoe iedereen de Kracht in zichzelf moet voelen en van niemand afhankelijk zou moeten zijn. Hoe de Dwazen, die van ons zijn afgescheiden door een Muur, stom zijn en geloven dat er hulp van veraf komt. Dat er nog iets buiten ons eiland is en dat daar onze redding ligt. Daarom steken ze energie in het bouwen van boten en varen ze zo ver weg dat ze nooit meer terugkomen.

Maar wij niet. Wij zijn sterk – en staan alleen. Net zo alleen als Andy net stond toen hij de ring in werd geleid voor het tweede gevecht van de avond. En die hele ceremonie is een aanfluiting. Het is Sol allang niet meer te doen om de Kracht. Hij wil helemaal niet dat Andy zijn innerlijke Kracht kan voelen; het enige dat hij wil is mensen kapot maken. Hij kan voelen dat hij zijn grip op Andy aan het verliezen is en dus toont hij zijn macht door het gebruiken van geweld.

Als ik om me heen kijk, merk ik pas dat ik nu helemaal in mijn eentje in de bibliotheek zit. Padma en Tim zijn weg. Maar compleet stil is het niet. Beneden in de gang hoor ik lawaai van stemmen.

Nieuwsgierig loop ik de gang in en de trap af. Ik kan het nu beter horen: Het is Sol en hij schreeuwt iets tegen zijn broer. ‘Hou hem vast, Ben.’ Een grommend geluid, alsof Ben iemand tegen moet houden of op moet tillen. Geschuifel van voeten en gevloek.

O nee. Zijn ze nou nog niet klaar met Andy? Ik dacht dat ze hem met schaafwonden en een dik blauw oog naar zijn hut hadden laten afdruipen. Mara had zelfs gezegd dat ze hem wat zalf zou gaan brengen.

Nee, ik geloof niet dat dit Andy is. De persoon die ze in bedwang houden gromt en klinkt ouder dan de mensen uit het landhuis.

Een rilling loopt over mijn rug terwijl ik blijf stilstaan op de trap. Dit mag ik niet zien – ik kan het in elke vezel van mijn lijf voelen.

Muisstil ga ik de laatste paar treden af om stiekem om de hoek te kijken. Er hangen in dit deel van het landhuis fakkels aan de muur om bezoekers bij te lichten. Sol heeft wel vaker nachtelijke bezoekers. Mensen die bij hem in het gevlij willen komen en hun diensten willen aanbieden. Colin heeft zelfs ooit eens gezegd dat er meisjes bij hem langskomen, maar ik heb ze er in elk geval nooit over gehoord.

Helemaal achter in de gang ligt de bierkelder. Die zit altijd op slot, want bier moet volgens Sol achter slot en grendel liggen. Drank wordt alleen geschonken op speciale gelegenheden – bruiloften en dergelijke. Het is een hele klus om dat spul te maken.

Sol en Ben staan nu bij de deur van de bierkelder. Ben ondersteunt een man die bloed op zijn rechterslaap heeft zitten en slap in Bens armen hangt.

Ik heb hem nog nooit gezien, en ik ken echt alle mensen uit Newexter. Geen hulpje van de Oudste dus die ons komt bespioneren. Het enige wat ik kan bedenken is dat het een Dwaas is. Het idee laat even een opgewonden trilling door me heen gaan.

Sol draait de deur van de kelder open met een kleine, zilveren sleutel aan zijn sleutelbos. Ben geeft de bebloede man een duw en hij tuimelt de donkere bierkelder in. Zonder nog iets tegen de man te zeggen, slaat Sol de deur weer dicht en draait hij de sleutel om in het slot.

‘We gaan Max halen,’ zegt Sol tegen zijn broer. ‘Ik wil overleggen.’

Als ze teruglopen, duik ik weer weg achter de muur. Mijn hart bonst in mijn keel. Als ze nou maar niet de trap opkomen. Ik heb geen idee waar Max uithangt en waar ze naartoe gaan.

Dan hoor ik de deur van Sols vertrek dichtslaan. Het wordt stil in de gang. Voorzichtig gluur ik weer om de hoek en kijk ik naar de ingang van de kelder.

Mijn mond valt wijd open en mijn hart slaat een slag over als ik zie wat ze hebben achtergelaten. Mijn mond wordt droog als ik aan de sleutelbos de oude, met krullen versierde sleutel herken die op de deur naar het kamertje met Het Boek past. Mijn hart begint sneller te slaan. Dit is de enige kans die ik ooit nog zal hebben als ik wil weten wat Sol voor ons verzwegen heeft. Andy zou het me nooit vergeven als ik hem niet zou aangrijpen.

Ik schiet naar voren, grijp de hele sleutelbos vast om te voorkomen dat de sleutels gaan rammelen en haal met trillende vingers de bibliotheeksleutel van de ring af. Het zweet staat in mijn handpalmen. Heel even speel ik met de gedachte om de deur open te draaien en de geheimzinnige man te vragen wat hij hier doet, maar dan hoor ik stemmen. Niet op de trap, maar achter een van de deuren. Flarden van zinnen, Sols harde, geïrriteerde stem: ‘... denkt hij wel dat hij is .... niet gek ... niemand op het eiland ...’

Zo snel en geruisloos als ik kan sprint ik terug naar de trap, inwendig een excuus prevelend richting de bloedende man in de donkere kelder. Eerst moet ik voor mezelf zorgen. Ik neem de treden met twee, drie tegelijk op weg naar de bibliotheek. Ik heb niet veel tijd.