Proloog

––––––––

Leia

Als ik de deur van mijn kamer openduw, staan vader en moeder op me te wachten in de gang.

De kleren die ik aan heb, voelen ongemakkelijk. Volwassenenkleding, ruwgeweven en van praktische snit. Gemaakt om lang mee te gaan.

‘Ik ga mijn eigen gang,’ zeg ik zacht. De woorden die ieder kind op zijn tiende uitspreekt, die mijn broertje straks ook zal uitspreken, klinken niet alsof ik helemaal zeker van mijn zaak ben. Maar dat ben ik wel, want ik weet dat dit goed is. Dit móét goed zijn.

Ik schraap mijn keel en verhef mijn stem. ‘Ik sta nu op eigen benen. Niemand zorgt voor mij, alleen ikzelf.’

Vader knikt ernstig. Moeder ziet bleek en staart naar haar handen. Waarom kijkt ze me niet aan? Wil ze nu al niets meer met me te maken hebben? Ik ben het huis nog niet eens uit. Een doffe teleurstelling groeit in mijn buik.

Dan zwaait de deur van de kamer naast de mijne open. Op de drempel staat Colin, mijn tweelingbroer. Hij draagt een bruine broek en een eenvoudig hemd. Over zijn schouder heeft hij een tas geslingerd met daarin een paar bezittingen die hij niet achter wil laten. De meeste spullen die in onze kamers staan, zullen na ons vertrek worden vernietigd, zodat we nooit meer in de verleiding zullen komen om terug te gaan. Niet dat ik dat zou willen. Ik ben hier klaar.

Colin kucht. ‘Ik ga mijn eigen gang,’ spreekt hij met een trilling in zijn stem. Zijn ogen zoeken die van onze moeder op zoek naar steun. ‘Ik sta nu op eigen benen.’ Een traan rolt over zijn wang. ‘Niemand zorgt voor jou, alleen jijzelf,’ vult vader aan als Colin niet verdergaat.

Als ik mijn moeder voorbijloop, legt ze plotseling een hand op mijn schouder. ‘Leia,’ zegt ze. Uit de zak van haar jurk haalt ze een eenvoudige kralenketting met een kleine hanger, gemaakt van een geverfde en geglazuurde walnoot. ‘Voor jou.’

Ik voel mijn hart overslaan. Dat is de ketting die mijn moeder van háár moeder heeft gekregen toen ze het huis uit ging.

‘Bedankt.’ De walnoot wordt zo warm in mijn hand als ik me soms voelde wanneer moeder mij vasthield en heel even wil ik dat ze me nog meer kan geven. Ik kan voelen dat dit het einde niet zou mogen zijn, maar dan duwt mijn vader de buitendeur open en loop ik snel door, het vroege daglicht in en bij mijn moeder vandaan.

Colin komt naast me staan en pakt mijn hand. ‘Kom je?’ mompelt hij.

De deur slaat achter ons dicht. Zonder nog om te kijken, lopen we het pad af naar het landhuis.