18

––––––––

Leia

Colin is in de hut die we ooit samen hebben gebouwd. Daar woon ik al niet meer sinds mijn veertiende, omdat ik toen mijn eigen tent wilde.

‘Hoi,’ mompel ik als ik naar binnen stap. ‘Waar is Ami?’

Hij kijkt op en een glimlach licht zijn anders zo stugge gezicht op. ‘Hé, zusje. Ze is gaan vissen. Ik dacht eigenlijk dat jij ook bij die groep zat. Sol zei zoiets.’

Ik haal mijn schouders op. ‘Hij had het wel gevraagd,’ zeg ik.

Colin trekt een wenkbrauw op. ‘En jij bent gewoon niet gegaan? Ben je levensmoe?’

Met een frons ga ik op zijn bed zitten. ‘Ik ben het zat dat hij ons altijd vertelt wat we moeten doen en hoe. En ik dacht eigenlijk dat jij dat ook was.’

Hij kijkt me peinzend aan. ‘Dat is ook nog steeds zo.’ Met een zucht gaat hij naast me zitten. ‘Een paar maanden geleden stond ik op knappen. Heel eerlijk gezegd was ik van plan om Sol de eerstvolgende keer dat hij commentaar op me had aan te vliegen en net zolang op zijn gezicht te timmeren tot hij eindelijk eens stil zou zijn. Maar toen gebeurde dat met Obi ...’

Hij zwijgt en zijn schouders zakken naar beneden. Het lijkt wel of hij zich nog machtelozer voelt dan ik.

‘Ja, dat is ook zo,’ zeg ik benepen. ‘Maar zo kan het toch niet doorgaan?’

Colin kijkt me onderzoekend aan. ‘Je bent toch niets van plan, hè? Leia, je hebt me beloofd dat je niets gevaarlijks meer zou doen na dat idiote conflict met Andy. Ik ben hier niet gebleven om jou te zien pijn lijden.’

Te laat beseft hij wat hij heeft gezegd, en zijn ogen worden groter als ik hem fel aankijk. ‘Colin,’ zeg ik streng. ‘Als je er klaar voor bent om weg te gaan, ga dan. Je bent me niets verplicht.’ Hij hoeft hier niet te blijven alleen maar omdat hij van me houdt.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Luister eens. Jij hebt de eerste jaren hier trouw voor mij gezorgd. Nu is het mijn beurt. We horen bij elkaar, oké?’ Zijn hand strijkt langs mijn wang. ‘Tot je een andere jongen hebt die bij je hoort.’

‘Ze staan niet met bosjes voor mijn deur, voor het geval je dat nog niet had gemerkt.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Tim vindt je wel leuk, geloof ik.’

Met een zucht sta ik op. De moed zinkt me in de schoenen als ik denk aan het gesprek dat ik het liefst nu met hem had willen voeren. ‘Ik zie je vanavond,’ zeg ik zacht, en ik voel mezelf wederom een leugenaar en een lafaard. ‘Bedankt, Colin.’

‘Graag gedaan.’ Hij grijnst. ‘En als je wilt dat ik eens met Tim ga praten, moet je het maar zeggen.’

Ik grijns terug als een boer met kiespijn. ‘Oude koppelaar,’ plaag ik hem. ‘Maak je maar geen zorgen.’

Dat doe ik zelf al.

***

De groep bij de beek heeft al emmers vol vis gevangen. Toch zijn ze blij om me te zien. Doodstil sta ik in het water, mijn voeten onbeweeglijk op de bodem geplant, net zolang tot de vissen denken dat ik onderdeel van het landschap ben. Dan sla ik toe met mijn zelfgeknoopte net en mijn vlugge handen; al snel is mijn emmer vol.

Mara is er ook bij. Ze kijkt me met een bewonderende blik aan als ik voor de zoveelste keer een net vol in mijn emmer gooi. ‘Mag ik er een paar van jou?’ mompelt ze. Haar eigen emmer is nog maar karig gevuld. ‘Ik wil een paar vissen achterhouden voor vanavond. Andy moet weer vechten. Hij kan wel wat extra eten gebruiken na het gevecht.’

‘Natuurlijk.’ Ik glimlach naar haar.

Op dit soort momenten voel ik dat de Kracht inderdaad het sterkste stroomt als we elkaar helpen.