2

––––––––

Leia

Als ik na de stortbui die over het eiland is getrokken terugkom bij ons kamp, staat alleen Mara nog op me te wachten.

‘O, gelukkig, daar ben je!’ roept ze. ‘Wat is er met je gebeurd?’ Als ik bij haar ben, gaat ze met haar hand door mijn donkerblonde haar, dat in de klit zit en stug is van het zeezout.

Ik haal mijn schouders op. ‘Niets. Ik heb gerend om stoom af te blazen en daarna heb ik op het strand gestaan. Ik moest echt even weg bij Ben.’

‘Wie niet?’ zucht Mara. ‘Hij zou tot de orde moeten worden geroepen, maar wie gaat dat doen?’

‘Jij,’ antwoord ik plagend. ‘Zijn neus doet vast nog steeds pijn.’

Mara kijkt naar de grond. ‘Ja, dat kan leuk worden als we straks terug zijn in het landhuis. Sol stuurt me waarschijnlijk meteen naar het washuis om daar drie weken achter elkaar vieze kleren te schrobben. Ik bedoel, ik heb zijn broer gewoon geslagen. Dat vergeeft hij me nooit.’

Ik wil haar graag een opbeurend antwoord geven, maar de trieste waarheid is dat ze waarschijnlijk gelijk heeft. Zonder nog iets te zeggen, pakken we samen mijn tent in en gaan we op weg naar het landhuis.

Mara loopt piekerend naast me. Af en toe kijk ik naar haar, maar ik kan mezelf er niet toe zetten om te vragen waar ze aan denkt. Veel goeds kan het niet zijn.

‘Ik moet hier weg,’ verbreekt ze uiteindelijk de stilte.

‘We gaan hier allemaal weg, ooit,’ zeg ik wat ongemakkelijk. Het idee dat Mara eerder weg zou gaan dan ik staat me helemaal niet aan, en dat is laf. Dat weet ik heel goed.

Ze kijkt me met paniek in haar ogen aan. ‘Ja, maar straks huwelijkt Sol me uit aan zijn broer om van het gezeur af te zijn, voordat ik zelf een keuze kan maken.’

‘Uithuwelijken? Nee, vast niet. Dat was vroeger, lang geleden. Nu hebben we vrije keus.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Sol is niet bepaald van de vrije keus, heb ik gemerkt. Hij is niet goed snik. Zou hij soms afstammen van Dwazen?’

Ik grinnik nerveus. ‘Ben je van over de Muur? Niemand hier stamt af van Dwazen.’

Mara kijkt naar de grond en loopt weer een hele tijd zwijgend naast me. ‘Ben je dan nooit nieuwsgierig, Leia?’ vraagt ze dan. ‘Naar de mensen aan de andere kant van de Muur?’

‘Nee,’ weer ik snel af. ‘Natuurlijk niet. We weten hoe het met die mensen zit.’

‘Waarom? Omdat Sól het zegt?’

‘Nee, omdat de ouders ons dat geleerd hebben. En die hebben het weer van hún ouders geleerd. Trouwens, het staat ook in Het Boek.’ Ik probeer haar zo hard te overtuigen van hoe de dingen zijn dat ik me afvraag of ik het niet eigenlijk ook tegen mezelf heb.

‘Het Boek ...’ herhaalt Mara toonloos.

‘Onze leidraad. Met de woorden van onze voorouders erin. Die geloof je toch wel?’

‘Dat staat in het deel dat wij mogen lezen,’ mompelt Mara, ‘maar hoe zit het met de rest?’

De rest?

Ik stop midden op het pad en zet mijn tas neer voordat ik me naar haar omdraai. ‘Mara, wacht ...’ Ik schud mijn hoofd en probeer de woorden tot me door te laten dringen. ‘Waar heb je het over?’

‘Over de bladzijden die wij niet mogen zien,’ fluistert ze. Ze kijkt me nogal bang aan, en langzaam groeit er ook bij mij een angst die mijn lijf verkilt. Ondanks haar nerveuze stem klinkt Mara namelijk heel zeker van haar zaak.

Mijn stem klinkt streng en als van een vreemde als ik mijn volgende vraag stel. ‘Van wie heb je dat soort praat?’

‘Van Andy,’ geeft Mara toe. ‘Die zegt ...’

‘Die zegt wat?’ dring ik aan, als Mara verlegen naar haar voeten staart.

Mijn beste vriendin begint onder mijn onderzoekende blik te blozen. ‘Ik had een afspraakje met Andy,’ stottert ze. ‘Vlak voor we op trektocht moesten. Ik wilde het je vertellen, maar ...’ Ze maakt haar zin niet af. ‘We waren de hele avond samen, en hij heeft me iets geheims verteld. Over Het Boek. Hij zegt dat Sol bepaalde dingen voor ons verborgen houdt.’

Andy en Mara? Mijn hart breekt een klein stukje. Ik vind dan wel niemand echt leuk, maar als ik iemand had moeten kiezen, dan was het Andy geweest. Andy met zijn zeventien jaar, vriendelijke bruine ogen, zwarte haren en brede schouders. Maar hij vindt Mara dus leuk. Mijn beste vriendin met haar ranke lijf, lichtbruine haren en veertien lentes. Heel even proef ik de bittere smaak van jaloezie op mijn tong, maar dan zie ik hoe onzeker Mara kijkt. Ze wil me niet kwijt. ‘Wat zegt hij dan?’ vraag ik.

‘Dat Sol dingen weet die hij niet met ons deelt. Belangrijke dingen.’

‘En hoe weet Andy dat?’

Mara laat haar stem dalen tot een fluistering. Haar ogen zijn wijd open, vol ontzag en onthutsing tegelijk. ‘Hij heeft in Het Boek gekeken.’

Ik staar haar aan. Sol geeft nooit en te nimmer Het Boek uit handen, dus dat kan niet waar zijn. ‘Wanneer dan?’

Ze bijt op haar lip. ‘Niet lang. Hij had niet veel tijd. Sol had Het Boek heel even op tafel laten liggen na een van zijn toespraken, toen Ben zich zo ziek voelde. Die avond dat we naar de vechtwedstrijd moesten kijken tussen Max en jouw broer. En Andy kon het niet laten om er een blik in te werpen. Er staan dingen in die nog nooit zijn verteld.’

Verbijsterd staar ik haar aan. Ik dacht dat Sol alleen bepaalde op welke dag welk deel gelezen moest worden.

Waar is Sol zo bang voor?

‘Het Boek zegt dat samenwerking de allerbelangrijkste overlevingstactiek is,’ gaat Mara zacht verder. ‘Met elkaar heb je de meeste toegang tot de Kracht. We hebben helemaal geen leider nodig.’

Het is net alsof de bodem onder mijn voeten wordt weggeslagen. ‘Maar dat klopt niet,’ stotter ik. ‘Het recht ... Het recht van de sterkste geldt.’

‘Nee,’ schudt Mara haar hoofd. ‘De groep is het sterkste als we allemaal bijdragen. Iemand die alle Kracht naar zichzelf wil toetrekken, komt in duisternis terecht. En iedereen die zo’n leider volgt, verliest ook het Licht.’

‘Dat moeten meer mensen weten,’ zeg ik zachtjes, ook al is er niemand om ons te horen. ‘Andy moet het vertellen. Als Sol daarover liegt ...’

Mara haalt verslagen haar schouders op. ‘Bewijs het maar eens. Andy heeft die bladzijde alleen snel gelezen, niet eruit gescheurd.’

De rest van de wandeling terug naar het huis zet ik verdwaasd de ene voet voor de andere. Ik kan niet geloven wat ik net gehoord heb. Want dat zou betekenen dat we worden voorgelogen door een op macht beluste jongen die ons op trektocht door de wildernis stuurt om de Kracht te zoeken die hij zélf van ons afpakt. Misschien moet ik het aan Colin vertellen. Die is het nooit helemaal eens geweest met de manier waarop wij hier leven. Hij vindt dat we dingen missen door bij de ouders weg te gaan.

Snel verwerp ik dat idee. Hij kan toch niets doen, zelfs als ik het hem vertel.

Nog in gedachten verzonken komen we aan bij de ingang van de omheining die rond het huis staat, waar een nog grotere verrassing op me wacht. Ik zie daar een vrouw staan. Iemand uit het dorp. Waarschijnlijk komt ze nieuws brengen of juist een brief van Sol halen.

Als ze zich omdraait, herken ik haar pas. Bruine haren. Vermoeide, blauwe ogen staren me aan. Vijf jaar geleden wilden die ogen me niet aankijken toen ik het huis verliet.

Het is mijn moeder.