27

––––––––

Leia

Pas als ik weer bij de omheining van het landhuis sta, merk ik dat mijn schoenen helemaal kapot zijn. Veel tijd om me daar druk om te maken heb ik alleen niet, want het hele terrein is in rep en roer. Mensen staan buiten hun hutten of tenten, jongemannen met fakkels lopen rond en gaan overal naar binnen.

Ik klim over het hek en sluip naar de dichtstbijzijnde hut, die gelukkig van Ami is. Schichtig klop ik aan.

‘Wie is daar?’ klinkt Colins stem door de deur.

‘Colin?’ fluister ik verbaasd. ‘Wat doe jíj hier?’

De deur gaat een halve meter open en Colin trekt me naar binnen. In de hoek brandt een enkele kaars. In het halfduister kan ik de zorgelijke trek om zijn mond zien.

‘Ami wordt bang van het gedrag van Sol,’ zegt hij met gedempte stem, enigszins verontwaardigd. ‘Sol is helemaal gek geworden. Hij heeft iedereen wakker geschreeuwd en gezegd dat er een vreselijke dief in ons midden leeft, maar hij wil niet zeggen wat hij kwijt is.’

‘Waarschijnlijk zijn verstand,’ merkt Ami op.

Colin grinnikt nerveus. ‘Dat is hij al jaren kwijt. Daar hoeft hij nu niet ineens een heel drama van te maken.’

‘Ik weet wat Sol kwijt is,’ zeg ik zacht.

Een doordringende stilte valt in de hut.

‘Wát zeg je?’ sist Colin dan.

‘Ik heb Het Boek gestolen,’ beken ik. Nu ik het hardop zeg, overvalt me de ernst van de situatie pas ten volle. Want ik heb zojuist mijn leven én Colins leven in de waagschaal gelegd. Sol maakt ons allebei af als hij hier achter komt.

Zijn gezicht wordt bleek. ‘Nee. Leia, dat meen je niet.’

‘Jawel.’ Ik klink ineens benepen.

Colin heft zijn handen in de lucht in een gebaar van verrassing en wanhoop tegelijk. ‘Waaróm?’

‘Omdat er dingen in staan die wij van Sol niet mogen weten,’ zeg ik heftig. ‘Andy heeft het gezien en die heeft het aan Mara en mij verteld. Al een tijdje geleden. Als wij wisten wat er echt in Het Boek stond, zou Sol nooit de leider kunnen zijn die hij nu is.’

Colin blaast verbaasd en gespannen uit. ‘Oké,’ mompelt hij. ‘Dan hoop ik maar dat hij geen onzin kletst...’

‘Wat heb je ermee gedaan?’ vraagt Ami ademloos, die ons gesprek met wijdopen ogen heeft gevolgd.

‘Ik heb het ergens verstopt waar Sol het nooit kan vinden. Vlak bij het huis had ik het niet verborgen kunnen houden.’ Met een bibberige zucht ga ik op de grond zitten. ‘Zijn ze hier eigenlijk al geweest?’

‘Al twee keer,’ knikt Colin grimmig. ‘Sol had maar wat graag ontdekt dat ik het was. Hij kan me niet uitstaan.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Colin, waarom luisteren we allemaal nog steeds naar Sol? Niemand kan het met hem vinden. We zien allemaal dat hij niet eerlijk is. En toch laten we ons door hem leiden.’

‘Omdat hij de sterkste is. En je weet het, Het Boek zegt dat we een leider nodig hebben. Iemand die ons leert te overleven.’

Gefrustreerd wrijf ik over mijn voorhoofd. ‘Nee, dat zegt Het Boek níét. Tenminste, dat beweert Andy. En binnenkort kan ik het zelf ook lezen als het goed is.’

Ami schudt haar hoofd in ontkenning. ‘Als het leiderschap van iemand je niet aanstaat, moet je zelf leider worden. Maar als je dat niet kunt, is er niets aan te doen. Ja, je kunt gaan klagen bij de ouders in Newexter, maar wie wil dat nou? Dan zou je je afhankelijk opstellen. Je eigen Kracht niet voelen.’

Ooit geloofde ik die woorden zelf, of in elk geval deed ik heel hard mijn best om ze te geloven en me aan die basis vast te klampen. Maar nu maakt haar redenering me plots zo droevig. Ja, wie zou er nou afhankelijk willen zijn van zijn ouders? Soms zou ik willen dat ik wél huilend naar mijn moeder toe kon lopen. Me in haar armen kon verschuilen. Ik zal die woorden nooit hardop uitspreken – dan zou ik inderdaad een Ongelovige zijn, zoals Walt me noemde – maar het gevoel dat ik als kind altijd kreeg als ik was gevallen en mijn moeder me kwam troosten, staat me nog heel helder voor de geest. Dat voelde goed. Dat voelde alsof het zo hoorde. En de Dwazen geloven blijkbaar echt dat het zo hoort.

‘Ik heb nog meer ontdekt,’ mompel ik. Nu ik toch bezig ben met onthullingen kan ik net zo goed nog even doorgaan. Mijn hand sluit zich om de walnoothanger, die ik nog steeds om mijn hals draag, ook al zit er al een paar maanden een gelijmd gat in.. ‘Colin, de moeder van onze moeder – grootmoeder – kwam van over de Muur. Ik heb een briefje van haar gevonden in deze walnoot toen hij stuk ging, een tijdje geleden.’

Met trillende handen breek ik de noot open om het papier er opnieuw uit te halen. Heel even schaam ik me voor mijn lafheid; voor het feit dat ik dit verborgen heb gehouden. zoals Sol dingen voor ons heeft verzwegen omdat hij bang is zijn macht kwijt te raken. En zo wil ik niet zijn. Vanaf nu ga ik het anders doen. Vanaf nu word ik Leia de Dappere, en mijn eerste dappere daad is het stelen van Het Boek geweest. Mijn tweede dappere daad is eindelijk eens eerlijk zijn tegen mezelf en de mensen die dicht bij me staan. ‘Ik had je dit al eerder moeten laten zien, Colin,’ zeg ik met zachte stem. ‘Je had het recht om dit te weten.’

Colin kijkt me ongelovig aan en pakt het briefje uit mijn handen. Zijn ogen worden nog wijder als hij de woorden erop leest. ‘Een boodschap uit het verleden?’ Hij zakt op bed neer en kijkt me hoofdschuddend aan. ‘Dit is te gek voor woorden.’

‘Dwaas, zul je bedoelen. Onze grootmoeder kwam uit Hoophaven,’ zeg ik stellig. ‘En dat ligt in Dwazenland.’

‘Hoe weet je dat zo zeker?’

Ik zwijg. De woorden blijven in mijn keel steken. Op de een of andere manier wil ik Walt nog even voor mezelf houden. Misschien wordt Colin trouwens wel boos op me als ik beken dat ik ons belangrijkste boek heb meegegeven aan een of andere buitenstaander. ‘Omdat Sol een man gevangen houdt die beweert dat hij uit Hoophaven komt,’ zeg ik in een halve waarheid. ‘Ik heb Ben en Sol betrapt toen ze hem opsloten in de kelder. Daarna heb ik Het Boek gestolen en ben ik weggerend om het ergens bij de Muur te verstoppen.’

‘Sol heeft een Dwaas in zijn kelder?’ Colin kijkt me verbijsterd aan. ‘Waarom?’

‘Ik denk dat die man dingen kwam vertellen die Sol niet wilde horen. En die mogen wíj dus ook niet horen.’

Hij kijkt me strak aan, knikt dan een paar keer nadenkend. ‘Ik ga morgen meteen met Andy praten. Ik volg hem als leider duizend keer liever dan Sol. Nu we Het Boek hebben, kunnen we meer.’

Ik knik ook. ‘Ik ga morgen terug om Het Boek goed door te nemen. Ik moet die bladzijden vinden die Andy heeft gelezen. Als blijkt dat Sol zich niet aan de regels houdt, komt iedereen hier in opstand. Daar kunnen zijn vriendjes ook niet meer bij helpen.’

We blijven stil binnen zitten totdat het geschreeuw buiten eindelijk ophoudt. Ami kruipt naar voren en steekt voorzichtig haar hoofd om de hoek van de deur. ‘De kust is veilig,’ fluistert ze.

Colin en ik sluipen naar buiten en steken snel het veld over, op weg naar onze eigen tenten. We zijn al een goed stuk op weg als Ben plotseling voor ons opduikt.

‘Waar was jij?’ vraagt hij aan mij. Een priemende wijsvinger komt zo dichtbij dat hij bijna mijn borst raakt.

Walgend deins ik achteruit. ‘Bij Mara,’ improviseer ik. Ik kan moeilijk zeggen dat ik bij Ami zat, want daar hebben ze natuurlijk al twee keer gekeken.

Bens ogen vernauwen zich. ‘Die zei dat ze alleen in haar tent zat.’

‘Ik was er wel.’ Fel kijk ik hem aan. Als ik maar boos genoeg ben, gelooft hij me misschien wel.

‘Waarom was je daar?’ vervolgt Ben zijn ondervraging.

‘Waarom niet?’ geef ik terug. ‘Mara is mijn vriendin.’

Zijn lippen plooien zich tot een humorloos lachje. ‘Juist ja. Waarom zou ze jou dan ...’ Ineens valt hij stil en kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet. ‘... verborgen willen houden,’ maakt hij toonloos de zin af. Een soort besef groeit in zijn ogen.

Zijn gezicht vertrekt in een grimas. ‘Dus jij bent er zó een,’ zegt hij laatdunkend. ‘Maar van Mara had ik niet gedacht ... Nou ja, dat verklaart wel ...’

Ik stik bijna van woede als ik zijn opmerking hoor. Wat gaat het hem aan van wie ik hou? Of Mara? Hij denkt dat ik me uit schaamte verborgen hield in Mara’s tent. Dat Mara en ik een stel zijn en er nog niet voor durven uit te komen. Alweer een reden om deze jongen te haten. Ben kan gewoon niet accepteren dat hij wordt afgewezen vanwege zichzelf. Ik onderdruk een grijns.

‘Vind je dat soms grappig?’ snauwt hij.

Ben heeft een griezelig talent voor het opmerken van mijn bijna-lachjes. ‘Best wel, ja,’ antwoord ik. ‘Kun jij er de humor niet van inzien dan?’

Zonder op zijn antwoord te wachten, loop ik verder en trek Colin mee. Ben is nu zo boos dat hij zich vast en zeker niet meer druk maakt over de vraag waarom ik van de andere kant van het veld kom terwijl ik beweer bij Mara te zijn geweest.

Pas als ik afscheid heb genomen van Colin en mijn tent binnenstap, overvalt me een droevig gevoel. Gewoon, omdat Ben dat over mij dacht. Ben ik soms niet vrouwelijk genoeg? Misschien is dat wel waarom niemand van de jongens ooit interesse voor me heeft getoond. Daarom gaat Andy met Mara.

Maar dan schud ik die gedachte van me af. Ben houdt blijkbaar niet van sterke vrouwen; dat is zijn probleem, niet het mijne. Ik hoop maar dat Walt niet net zo denkt als Ben. Want als ik in het donker eenmaal op mijn matje ga liggen en naar boven staar, zie ik het vreemd verlichte gezicht van Walt weer voor me en voel ik zijn hand weer op de mijne. Ook al vond ik hem eigenlijk net zo irritant als interessant.

Het Boek is niet de enige reden dat ik ernaar uitzie hem morgen weer te ontmoeten.