40

––––––––

Leia

Ik had nooit verwacht dat Sol echt open zou staan voor Tony’s verhaal, maar hij luistert als in trance naar de boodschap van lang, lang geleden. En niet alleen hij: alle mensen uit mijn dorp luisteren naar de woorden van voorheen, die op magische wijze bewaard zijn gebleven. Als Tony uiteindelijk zijn vreemde apparaat weer uitzet, hebben sommige mensen tranen in hun ogen.

Dan schraapt de Oudste zijn keel. ‘Vertel ons wat er is gebeurd met hen. Met de mensen die dit hebben achtergelaten.’

En Tony vertelt, over zijn tocht samen met Henry, op zoek naar de oorsprong van de radioboodschap.

Het klinkt als een sprookje. De aankomst in Penzance, een kustplaats aan de Overkant. De automatische boodschap die bleef spelen, volgens Tony door zonne-energie. De oude, vergeelde dagboeken die ze in de haven vonden. De bladzijden volgeschreven met onze geschiedenis.

‘Er was ooit een groep van vijftig kerngezonde kinderen en hun ouders die wegvluchtten uit een stad genaamd Exeter,’ vertelt Tony, die de trap voor het landhuis als podium gebruikt en de menigte toespreekt. ‘De ouders stuurden hen per schip naar Tresco, een eiland dat ooit aan een rijke man had toebehoord die al lang was overleden. Het schip kon maar vijftig mensen vervoeren, samen met wat dieren en een kleine hoeveelheid boeken. De kapitein zou de kinderen afzetten op het eiland en terugkomen om de rest te halen – de volwassenen die de symptomen van de ziekte niet zouden krijgen. Maar hij kwam niet terug, en er waren geen schepen meer. De ouders van de kinderen werden uiteindelijk allemaal doodziek. De allerlaatste bladzijde in het dagboek was geschreven door de vader van een jongen die ook naar Tresco was gebracht. Hij heeft die boodschap opgenomen in de hoop dat iemand het zou horen en de kinderen achterna kon reizen.’

‘Wat waren zijn laatste woorden?’ vraagt de Oudste zacht. ‘In dat dagboek?’

‘Het laatste wat hij schreef was de frase: moge de Kracht met hen zijn. Omdat zijn zoontje Luke zo van de verhalen hield waar die uitdrukking in voorkomt.’ Tony slaat zijn ogen neer. ‘En jullie Boek is vermoedelijk het dagboek van dat zoontje. Een notitieboek dat hij mee had genomen naar het eiland, waarin hij zelf verhaaltjes begon te schrijven om zichzelf moed in te spreken, om zijn groep iets te kunnen geven.’

Ik slik bij het woord ‘verhaaltjes’. ‘Hoe oud waren die kinderen?’

‘Allemaal zo’n zes of zeven jaar oud. Maar de oudste jongen, Luke, was tien. Het zoontje van deze man.’ Hij houdt zijn apparaat omhoog.

‘Ze hadden geen ouders,’ zegt Colin toonloos. ‘Ze waren helemaal alleen. Toen de kapitein wegvaarde, bleven ze achter zonder volwassenen.’

Het duizelt me als ik denk aan hoe onze geschiedenis is verlopen. Na maanden wachten raakten de kinderen misschien verdeeld. De Dwazen hielden koppig vol dat er hulp van buiten zou komen, maar Luke dacht dat zijn ouders hem hadden verlaten en werd de eerste Ongelovige. Misschien had hij een groepje gelijkgestemde kinderen verzameld en was hij aan de andere kant van het eiland gaan wonen om een nieuwe gemeenschap te beginnen die niet meer zou wachten. En ze maakten hun eigen geschiedenis. Ze raakten ervan overtuigd dat hun ouders niet te vertrouwen waren. Iets wat wij tot op de dag van vandaag hebben geloofd.

‘Het waren kleine kinderen,’ gaat Tony verder. ‘Ze moesten overleven, maar het was ook een spel voor hen. Ze verzonnen hun eigen werkelijkheid. Een werkelijkheid met nieuwe namen uit oude verhalen.’

En hij vertelt over een oorlog tussen de sterren, over Darth Vader en zijn duistere verleden, over moedige mensen die leerden hun eigen Kracht te gebruiken en voor het goede vochten. In het duister van de nacht is het alsof ik de namen voor het eerst hoor, alsof het verhaal opnieuw vleugels krijgt. Het maakt onze voorouders des te sterker en dapperder, ook al waren ze dan niet echt de helden wiens namen ze kozen voor zichzelf.

En het maakt ons bevoorrecht. Zij moesten het alleen doen, zonder ouders die voor ze zorgden, maar wij niet meer.

Wij hebben elkaar.