34

––––––––

Leia

Als ik eindelijk de huizen van Hoophaven in het vizier krijg, ren ik niet langer. Ik strompel voort. Mijn voeten bloeden van de stenen waar ik in mijn vlucht tegenaan ben gestoten. Tranen lopen over mijn wangen.

De eerste man die ik tegenkom, klamp ik aan. ‘Walt,’ haper ik. ‘Waar is ... Walt? De neef ... van de Boekhouder.’

‘Meisje, wat is er met jou gebeurd?’ vraagt de oude man verbijsterd. Hij slaat een arm om me heen. ‘Ga eerst maar zitten, dan haal ik Walt wel uit zijn vergadering.’

Ik ga met gesloten ogen op een houten bank zitten die onder een lantaarn vlak bij een van de huizen staat. Mijn hart roffelt in mijn borstkas en mijn haar plakt tegen mijn voorhoofd. Eigenlijk wil ik alleen nog maar zitten en alles over me heen laten komen, maar dat zal niet gaan. Walt zit in een of andere vergadering, zei de oude man, en ik hoop dat hij met mensen om de tafel zit die naar hem luisteren. Hij moet iedereen optrommelen die hem wil helpen. Die míj wil helpen. Ik moet Colin, Andy en Pete gaan helpen. Als ze tenminste nog leven.

Na wat een eeuwigheid lijkt, komt mijn redder in nood terug met Walt op sleeptouw. Die krijgt een geschrokken blik in zijn ogen als hij me ziet zitten. ‘Leia! Wat is er gebeurd? Ben je alleen? Waar zijn je vrienden?’

Ik barst in huilen uit en laat me tegen Walts schouder zakken als hij naast me komt zitten. ‘Hij is dood,’ snik ik.

‘Wie is dood?’

‘Henry. Ze ... Sol heeft hem ... vermoord.’

Walt houdt zijn adem in. Ik kijk angstig op en zie hoe zijn kaken verstrakken.

‘Is je vriendin nog daar? Loopt ze gevaar?’ Hij klinkt vastberaden.

Ik schud mijn hoofd. ‘Mara is al eerder gevlucht. Ze moest vanavond gedwongen trouwen, dus ze is er vandoor. Maar mijn broer is er nog. En Andy en Pete, vrienden van ons.’

‘Zouden ze ... Denk je dat Sol ...’ Walt laat een veelbetekenende stilte vallen.

‘Ja, dat denk ik wel,’ fluister ik.

Hij roept iets wat klinkt als een vloek en staat op. ‘Ik ga wat mannen verzamelen. Tony wil zelf ook mee, denk ik.’

‘Wacht,’ zeg ik. ‘Als je een aanval op het landhuis wil organiseren en Sol gevangen wil nemen, kun je hulp vragen in Newexter. Mara heeft mijn moeder al verteld dat er rare dingen gebeuren. De ... ónze ouders wilden ons komen helpen, denk ik. En zij weten de weg.’

Hij knikt kort. ‘We kunnen alle versterking gebruiken die we kunnen krijgen. Hoe komen we daar ongezien?’

Ik denk even na. ‘Per schip,’ zeg ik dan. ‘Als je om het eiland heen vaart, kun je bij het oostelijke strand aan land gaan en gemakkelijk bij Newexter komen. De ouders gaan daar vaak vissen, dus er loopt een pad.’

‘Gaan we doen.’

‘Nu?’

Hij glimlacht geruststellend. ‘Ja, zo snel mogelijk. We moeten eerst een schip klaarmaken waar genoeg mensen mee vervoerd kunnen worden. Ik heb al een idee welk schip we kunnen gebruiken.’

‘Je bedoelt de Onderzoeker?’ vraagt de oude man, die er nog steeds bij staat.

Walt knikt alleen en neemt me dan bij de hand, op weg naar de redding die hij me heeft beloofd. Onderweg vertel ik hem kort iets meer over de situatie aan onze kant van de Muur. Intussen lopen we door straten langs huizen die er steviger uitzien dan de onderkomens die wij bouwen. Er is overal straatverlichting en de wegen zijn bijna overal geplaveid. En het gaat maar door. Hoophaven is groter dan Newexter ... Veel groter.

‘Hoeveel mensen wonen hier wel niet?’ vraag ik verlegen.

‘Ongeveer duizend,’ antwoordt Walt.

Plotseling voel ik me heel nietig in deze stad. Ik kom uit een dorp van tweehonderd inwoners en rondom het landhuis woonden zelfs maar vijftig jongeren. Dat is de grootste menigte die ik de afgelopen zes jaar heb gezien. Alles is hier zo overweldigend.

Zwijgend loop ik naast de jongen die ik twee dagen geleden nog Dwaas vond en die nu plots veel wereldwijzer blijkt te zijn dan ikzelf.

‘Gaat het wel?’ vraagt hij. ‘Ik loop toch niet te hard?’

Ik schud mijn hoofd. Het kan wat mij betreft niet hard genoeg gaan. ‘Ik ben gewoon aan het nadenken,’ zeg ik zacht.

Walt slaat een arm om me heen. ‘Waarover?’

‘Over hoe anders het hier is. Hoe het kan dat jullie met zovelen zijn en waarom we altijd gescheiden hebben geleefd.’ Ik kijk op naar Walt. ‘Ik ben erachter gekomen dat ik zelf deels Dwaas ben. Mijn grootmoeder kwam hier vandaan.’

‘Aha.’ Walt trekt een wenkbrauw op. ‘Vandaar dat je een beetje gek overkomt.’

‘Hoor wie het zegt,’ kaats ik terug.

‘En blijkbaar zijn Dwazen onweerstaanbaar,’ gaat Walt onverstoorbaar verder, ‘want jouw Ongelovige opa is maar mooi met haar getrouwd.’

‘Ik vraag me af waarom mijn grootmoeder hier weggelopen is,’ mompel ik.

Walt gaat wat langzamer lopen. ‘Er zijn Hoophavenaars die niet tegen een leven lang wachten kunnen,’ zegt hij langzaam. ‘Die op zeker moment niet meer geloven dat er ooit iets aan de horizon zal verschijnen.’

‘Is dat wat jullie geloven?’ vraag ik.

‘Ja. En we hebben gelijk gekregen, want er zijn echt mensen van de andere kant gekomen. Met groot nieuws. Maar dat heeft een van hen met zijn leven moeten bekopen.’

‘Het spijt me.’ Op een bepaalde manier schaam ik me voor wat onze leider heeft gedaan, al is hij dan ook overduidelijk niet goed snik.

‘Hé.’ Walt blijft nu stilstaan en kijkt me ernstig aan. ‘Het is jouw schuld niet. Jij hebt tenminste geprobeerd het te stoppen.’

‘Ik wil het nog steeds stoppen,’ zeg ik fel. ‘Ik wil álles stoppen. De waarheid weten. Als Henry gelijk had en onze levenswijze op leugens berust, dan moet iedereen dat horen.’

‘Ik weet niet of alle mensen aan jouw kant klaar zijn voor de waarheid. Een Ongelovige is niet snel overtuigd.’

‘Nou, dan komt Tony ze maar overtuigen. Die is toch met ‘groot nieuws’ gekomen?’ Mijn sarcasme maakt mijn woorden bijtend. Walt en zijn stomme vooroordelen ook.

Zijn blik wordt donker en hij legt een hand op mijn schouder. ‘Het spijt me. Dat had ik niet moeten zeggen.’

‘Nee, inderdaad niet,’ zeg ik nukkig. ‘En laten we nou maar doorlopen.’

Ik schud zijn berouwvolle hand van mijn schouder af en wandel snel verder. Het verwart me nog steeds als hij me aanraakt.