23

––––––––

Leia

De flakkerende kaars in mijn hand werpt grillige schaduwen op de muur. Ik bijt op mijn lip als de deur naar het kamertje piept in zijn scharnieren. Heel langzaam duw ik de deur verder open en glip met bonkend hart naar binnen.

Het Boek ligt op tafel. Het heeft een harde kaft, een spiraalband aan de zijkant en op de voorkant staat een afbeelding van Luke, onze voorouder. Hij draagt een wit pak en houdt een soort wapen in zijn hand dat we nu niet meer kennen. Naast hem staat zijn zus Leia, die een zwaard van licht vasthoudt. Het geeft licht omdat zij in de Kracht gelooft, zo gaat het verhaal. Aan de andere kant staat Han Solo, de vriend van Luke en Leia. Ook hij heeft een lichtend zwaard en beschermt de tweeling. Jammer dat Sol de naam van zijn voorouder geen eer aandoet.

En helemaal bovenaan in de afbeelding staat een man met een zwart masker. De vader van Luke en Leia, die hen heeft verraden en is overgelopen naar de Kant van het Duister. Vader Darth. Hoewel het woord ‘darth’ in een vreemde taal is, heb ik altijd geloofd dat het ‘donker’ betekent. Of ‘slecht’.

Een rilling gaat over mijn rug. Eerbiedig ga ik met mijn hand over Het Boek. Dit is het enige boek op het eiland dat een mooie kaft heeft. Alle boeken in de bibliotheek zijn met ruw garen ingebonden en hebben een slappe kaft van papier of stukken boomschors, maar dit voelt zo anders. Dit is de eerste keer dat ik Het Boek aanraak. Ik heb de voorkant natuurlijk wel eens gezien, want soms loopt Sol langs de rijen mensen die naar zijn toespraak luisteren en dan laat hij de afbeelding zien waarop onze voorouders te zien zijn.

Ik ben er altijd trots op geweest dat ik ben vernoemd naar de ene helft van de tweeling die ooit op dit eiland woonde, maar ik voel me allesbehalve dapper en sterk op het moment. Mijn hart bonst nog steeds in mijn keel en ik zet de kandelaar met een trillende hand op tafel.

Ik sla Het Boek open.

Mijn ogen gaan naar de woorden op de eerste bladzijde. Die zijn geschreven door Luke.

‘Ze hebben ons in de steek gelaten,’ lees ik zachtjes voor. De woorden maken iets in me los wat ik niet had voorzien; ze lijken zo eenzaam, zo hulpeloos. Niet wat ik had verwacht van mijn voorouders. ‘Mijn vader en moeder zeiden dat ze ons zouden komen halen, maar ze hebben gelogen. De meeste kinderen zijn nog steeds aan het wachten bij de aanlegsteiger. Dag en nacht. Ze zijn dom. Het zijn dwazen. Onze ouders komen niet meer terug. We moeten onszelf redden.’

Daaronder staat zijn naam. Luke Skywalker. Er staan streepjes omheen, alsof hij van zijn naam een zonnetje wilde maken.

Op de volgende bladzijde staat een tekening van het huis. Wit, zonder klimop die tegen de muren omhoogkruipt. Schoon en nieuw. Eronder gaat Lukes verhaal verder, maar ik durf niet alles te lezen. Snel kijk ik naar de plaatjes die in het boek staan. Een illustratie van een primitieve pijl en boog. Een soort spinnewiel.

Dan zie ik een tekening van de zee. En aan de horizon donkere, dreigende wolken. De wolken waar we nog altijd bang voor zijn. Maar deze hebben een vreemde vorm die ik nog nooit gezien heb. Ze lijken een beetje op paddenstoelen. Eronder staat één enkel woord.

‘Vergif,’ fluister ik.

Ineens hoor ik stemmen op de gang vlak bij de bibliotheek. ‘Weet ik veel wie die sleutel heeft!’ roept Ben gefrustreerd. ‘Jíj hebt ze erin laten hangen.’

Razendsnel steek ik Het Boek in de band van mijn broek. Ik kijk om de hoek. Ze zijn nog niet in de bibliotheek aangekomen, dus storm ik de deur uit en kijk snel om me heen. De bibliotheek heeft twee uitgangen, maar die komen allebei uit op de gang waar Ben en Sol nu lopen. De enige andere weg naar buiten is het raam.

In drie stappen ben ik bij het venster. Ik klim op de vensterbank en open het raam. Als ik weg wil komen zonder ontdekt te worden, moet ik twee verdiepingen naar beneden springen. En ik wil onder geen beding gezien worden, want als ze merken dat ik Het Boek heb gelezen, beland ik waarschijnlijk samen met die Dwaas in de kelder om nooit meer naar buiten te komen.

Er is geen tijd om te aarzelen. Ik sluit het raam achter me, zet me af en probeer zo goed mogelijk door mijn knieën te gaan als ik op het grasveld terechtkom. Pijn schiet door mijn kuiten, maar ik probeer me daar niets van aan te trekken als ik wegstrompel en wegduik achter een struik die even verderop staat.

Trillend van angst en opwinding zit ik daar en laat ik de waarheid tot me doordringen. Ik heb het belangrijkste voorwerp uit het hele landhuis gestolen! Ik heb de macht in handen om een eind te maken aan Sols leiderschap, dat beseft hij maar al te goed. Hij weet alleen niet wie hem heeft beroofd en dat moet ik zo houden.

Het Boek in mijn tent verstoppen is in elk geval uitgesloten. Sol gaat waarschijnlijk elke hut en tent ondersteboven keren in een klopjacht en als ze het bij mij vinden, straft Sol niet alleen mij, maar ook Colin. Broers en zussen zijn verantwoordelijk voor elkaar; die belachelijke regel heeft Sol bedacht.

Mijn hart hamert in mijn keel. Ik wil er niet aan denken wat er met mijn broer zou kunnen gebeuren als Sol te weten komt dat ik hier achter zit. Ineengedoken blijf ik achter de struik zitten. Ze kunnen elk moment schreeuwend de deur uit komen rennen, maar ik lijk wel bevroren. Ik heb een plan nodig, snel.

Zo geruisloos mogelijk trek ik mijn zwarte sjaal over mijn gezicht. Er is geen maan, dus als ik van struik naar struik ren en niet omkijk, kan ik in het duister verdwijnen. De omgeving ken ik als mijn broekzak; Colin en ik hebben hier zo vaak rondgeslopen om konijnen of fazanten te schieten. Ik moet over het hek rond het landhuis klimmen en helemaal naar de grens van ons gebied rennen. Het Boek zal ik ergens vlak bij de Muur verstoppen zodat ik er later op mijn gemak naar kan gaan kijken. Misschien kan Mara dan ook wel meekomen. Misschien Colin zelfs wel. Nu ik Het Boek heb, kan ik niet langer zwijgen. Ik ga mijn broer zo snel mogelijk vertellen wat er allemaal aan de hand is.

Zonder het kabaal van Sol en Ben af te wachten, verdwijn ik in de nacht. Als ik snel ben, zullen ze nooit merken dat ik weg ben geweest.