36
––––––––
Leia
Ik kook van woede als ik van Walt wegloop. Eerst naar een complimentje vissen over hoe leuk hij eruitziet en dan ook nog denken dat hij me heeft ingepalmd. Op dit moment heb ik wel wat anders aan mijn hoofd.
Als de kapitein eenmaal naar het vooronder verdwijnt, draait Tony zich naar me toe. ‘Jij bent vast de jongedame met dat Star Wars-boekje,’ zegt hij.
Ik knipper met mijn ogen en staar hem niet-begrijpend aan. ‘Sorry, wat?’
‘Het boekje met Luke en Leia op de voorkant,’ legt hij uit.
‘Ja.’ Ik knik aarzelend. ‘Ja, dat ben ik.’ Een boekje? Zo klein is het toch niet?
Hij gaat tegen de reling van het schip aan staan en kijkt me peinzend aan. ‘Wat wil je weten?’
Daar moet ik lang over nadenken. Deze man heeft gezegd dat hij onze voorouders kent, maar Henry beweerde dat onze geschiedenis berust op onwaarheid. Ik weet niet waar ik moet beginnen.
‘Vertel me over de wereld aan de Overkant,’ zeg ik ten slotte. ‘Hoe het eruitziet, hoe de mensen er leven. Waarom we nooit iets wisten van jullie bestaan.’
‘De wereld is lange tijd verwoest geweest,’ begint Tony langzaam. ‘Vroeger krioelde de wereld van de mensen. Zeven miljard waren er, die allemaal om een plekje vochten. Sommige mensen hadden veel en andere kwamen bijna om van de honger. Daardoor bestond er jaloezie onderling. Zoveel zelfs dat grote groepen elkaar bestreden in oorlogen. Er waren een paar leiders die de beslissingen namen, ook al was het grootste gedeelte van hun onderdanen het er niet mee eens.’
‘Net zoals onze leider dus,’ mompel ik.
Tony kijkt me ernstig aan. ‘Ja, precies zoals hij. Moordend, belust op macht en altijd bang om die macht te verliezen. Dat ging net zolang door tot de leider van een groot land honderdvijftig jaar geleden een gemuteerd virus losliet op aarde. Biologische oorlogvoering noemden ze dat. Hij gebruikte geen wapens om mensen af te maken, maar een ziekte.’
‘Waarom?’ Verbijsterd kijk ik hem aan. ‘Dan zouden alle mensen toch doodgaan, ook zijn eigen volk?’
‘Nee, want hij dacht dat hij het virus zo had aangepast dat het mensen van zijn eigen ras niet aan zou vallen. Tenminste ... dat was de bedoeling. Het uiteindelijke effect van de ziekte was dat volwassenen al snel na infectie stierven, maar dat kinderen er niet of nauwelijks door getroffen werden.’
‘Kinderen ...’ Ik slik iets weg. ‘Tot welke leeftijd?’
‘In de informatie die mijn familie door de jaren heen heeft bewaard, staat een jaar of tien, elf.’
De leeftijd waarop wij volwassen worden. Ik haal diep adem. ‘En toen?’ vraag ik verder.
Tony staart in de verte. ‘Mensen probeerden van alles om infectie tegen te gaan – speciale kleding die de ziekte buitenhield, luchtdichte ruimtes met speciale ventilatie. Er waren ook mensen die vluchtten naar de kust. Ze wilden met boten de zee op en hoopten dat de ziekte het water niet zou kunnen oversteken als er alleen maar gezonde mensen aan boord waren. Zo komt het ook dat niet de hele wereldbevolking is gestorven aan de ziekte. Maar daarna zijn er nog veel mensen doodgegaan aan de bommen.’
‘Wat zijn dat?’ fluister ik.
‘Grote wapens die hele steden of landen kunnen opblazen. De leider van een ander land gooide die op alle grote steden van het land dat het virus had ontwikkeld. Daarna ging het over en weer, totdat alles op was of er niemand meer over was om op de knop te drukken. En daarna kwamen de giftige regens.’
Ik huiver. Dus dit is de waarheid. Het eiland is een paradijs vergeleken met wat er aan de andere kant van de zee ligt. En ons Boek van Voorheen heeft ons nooit de waarheid verteld.
‘Maar dat is allemaal voorbij,’ zegt Tony dan, die de ontgoocheling op mijn gezicht ziet. ‘We zijn honderdvijftig jaar verder en de overlevenden en hun kinderen hebben een betere wereld opgebouwd. We leven verspreid en we laten elkaar met rust. We komen alleen bij elkaar om kennis uit te wisselen, maar daar blijft het bij. Zo voorkomen we conflicten.’
Er is niet veel tijd verstreken, maar voor mijn gevoel ben ik tien jaar ouder. We zijn dus niet alleen, maar zo voel ik me wel. Ons eiland is niet meer dan een stipje op de kaart van een enorme wereld die wij helemaal niet kennen, een klein sterretje naast de volle maan in de nachtelijke hemel.
Dat werpt een nieuwe vraag op. ‘Hoe hebben Henry en jij ons eiland dan ooit gevonden?’
‘Omdat jullie voorouders een boodschap hebben achtergelaten die niet verloren zou gaan,’ zegt Tony geheimzinnig.
Voor ik hem kan vragen wat hij daarmee bedoelt, komt Walt gehaast op ons af. ‘De Boekhouder heeft genoeg mannen gevonden die bereid zijn om te vechten.’ Hij wijst naar de haven. ‘Nu hebben we jou als navigator nodig, Leia.’
Op de kade zie ik een grote groep mensen samendrommen die een voor een via de loopplank aan boord gaan. Mensen die samen zijn gekomen om voor eens en altijd met Sol af te rekenen, maar ook een eind zullen maken aan onze manier van leven.
Het is tijd voor de waarheid.