37

––––––––

Walt

Onze Hoophavenaars drommen via de loopplank naar boven. Papa loopt naar me toe zodra hij aan boord is. ‘Is dat Leia?’ vraagt hij zacht, met een hoofdknik richting de voorplecht.

‘Ja.’

‘Opmerkelijk,’ mompelt hij. ‘Ze lijkt inderdaad als twee druppels water op Annabel. Waarom staat ze daar helemaal alleen?’

Ik draai me om en kijk naar haar. Ze heeft haar handen op de reling gelegd en staart uit over de horizon. Hoewel ze nog jonger is dan Alisa voelt het niet alsof deze expeditie geleid wordt door een meisje. Leia mag er dan uitzien alsof ze bescherming nodig heeft, ze straalt ook een soort natuurlijke autoriteit uit. Dezelfde flair voor leiderschap die Yorrick altijd had.

‘We hebben ruziegemaakt,’ mompel ik nogal ongemakkelijk. ‘Ze wil me vast niet spreken.’

Mijn vader kijkt me schuin aan. ‘Volgens mij hoopt ze gewoon dat je naar haar toekomt. Zie je niet dat ze af en toe achterom kijkt?’

‘Zou je denken?’

‘Pfff. Leer mij de vrouwen kennen’.

Ik schiet in de lach. ‘Oké, je zal wel gelijk hebben.’

Met een droge mond van de zenuwen loop ik langzaam naar Leia toe. Als ik naast haar sta, kijkt ze heel even opzij. Boven onze hoofden flonkeren de sterren in de nachtelijke hemel als magische juwelen.

Yorrick had nu vast met een heel romantische opmerking het ijs kunnen breken, maar hij is hier niet. En ik kan hem niet zijn. Ik zal dit op mijn eigen, verlegen manier moeten oplossen.

‘Het spijt me,’ zeg ik zacht.

Ze draait haar hoofd en kijkt me aan. ‘Wat spijt je, Walt?’

Voorzichtig leg ik mijn hand op haar vingers die strak om de reling geklemd zijn. Ze is vast bang, de eerste keer op een schip.

‘Je zal me wel een arrogante opschepper vinden,’ ga ik verder met een bonkend hart.

‘Ja, dat klopt wel.’

Ik voel het schaamrood naar mijn kaken stijgen. ‘Oh.’

‘Nou ja, zo gedroeg je je toch net?’ zegt ze verdedigend.

‘Ja ... dat wel.’

‘En daar heb je spijt van?’

In een opwelling van eerlijkheid flap ik alles eruit. ‘Ja, want zo ben ik eigenlijk niet. Ik weet gewoon niet zo goed hoe ik me in jouw buurt moet gedragen. Dan word ik echt zo’n blaaskaak.’

Ik kijk Leia peilend aan en tot mijn verbazing zie ik dat ze kleurt. ‘Eh, ja, weet je ... dat heb ik dus ook. Dat ik niet weet hoe ik me bij jou moet gedragen, bedoel ik. En dan reageer ik veel te kortaf.’

Ik adem diep uit. ‘Blijf je zo bij me in de buurt als we aan land gaan?’

Ze trekt plagend een wenkbrauw op. ‘En riskeren dat je weer stoer gaat lopen doen?’

‘Ik zal me inhouden,’ beloof ik plechtig.

Ze grijnst kwajongensachtig. ‘Oké, dan is het goed.’

Aarzelend leg ik een arm om haar schouders. Ze lacht nog steeds naar me, dus ik trek haar dichter tegen me aan en druk dan een kus op haar voorhoofd. Ze houdt haar adem in en leunt met haar hoofd tegen mijn schouder.

Als ik naar het achterdek kijk, zie ik mijn vader met een vage glimlach naar ons kijken. Langzaam laat ik haar los en ik loop naar het scheepswiel van de driemaster, waar de kapitein zijn stuurlui aanwijzingen geeft.

Na nog een tijdje varen in het duister zijn we er. De Onderzoeker moet zo dicht mogelijk naar het strand geloodst worden, daarna gaan we met diverse sloepen aan land. Ik hoop maar dat die Sol geen wachtposten op het strand heeft neergezet die ons zonder pardon met lansen doorboren als we aankomen, maar dat zal wel niet. Ongelovigen verwachten tenslotte niemand van de Overkant – vrienden noch vijanden.