1

––––––––

Leia

‘Hoe vaak moet ik nou nog zeggen dat je geen vochtig hout kunt gebruiken?’ Met een boos gezicht smijt Ben de takken weg die ik hem aangeef. ‘Zo kun je toch geen vuur maken!’

‘Sorry,’ mompel ik.

‘Sorry?’ Bens gezicht loopt rood aan onder zijn bruine krullen. ‘Wat heb ik aan jouw excuses? In de wildernis moet je je nuttig maken.’

‘Hou je mond dicht, Ben,’ snauwt Colin, die naast me bezig is een konijn te villen. ‘Alsof jij nooit een fout maakt.’

Ben glimlacht laatdunkend. ‘Nou, volgens mij heb ik ons tot nu toe allemaal in leven gehouden. Wie heeft dat konijn geschoten? En die twee fazanten die we gisteren hebben gegeten?’

Colin trekt spottend een wenkbrauw op. ‘Wie heeft er gisteren een klap op zijn neus gehad omdat hij in een slaaptent kwam waar hij helemaal niet mocht zijn?’

Ik bijt op mijn lip om niet zenuwachtig te gaan giechelen. Ben is een overlever, dat klopt, maar van sociale vaardigheden heeft hij geen kaas gegeten. Mara heeft hem vannacht duidelijk gemaakt dat ze niet van zijn avances gediend is. Gelukkig hoorde Colin Mara’s geschreeuw, anders vraag ik me af of die klap in zijn gezicht afdoende was geweest om de boodschap over te brengen.

‘Wat zit jij te lachen?’ grauwt Ben, die mijn bijna-glimlach opmerkt. ‘Denk je dat het grappig is?’

Ben is de jongere broer van Sol, en Sol heeft de macht in handen in het landhuis. Hij organiseert vechtwedstrijden tussen de sterkste jongens en de zwakkere, om iedereen bang te houden. Je weet nooit wanneer je aan de beurt bent. Sol beslist ook wanneer er in Het Boek gelezen wordt en welke stukken er worden voorgelezen tijdens bepaalde bijeenkomsten.

‘Ik denk dat je Mara met rust moet laten,’ zeg ik met trillende stem. ‘Ze heeft al eens gezegd dat ze niet met je wil trouwen.’

Ben grijnst vals. ‘Wie zegt er iets over trouwen?’

Geschokt houd ik mijn adem in. Iedereen weet dat er kinderen komen van seks. Een meisje moeder maken zonder haar te steunen bij de opvoeding is zo’n beetje het ergste wat je kunt doen. In het zeldzame geval dat het voorkomt, wordt de jongen verplicht met het meisje te trouwen.

Iets zegt me dat Sol zijn jongere broer tot niets gaat verplichten.

Vol walging draai ik me om. De vuurstenen waarmee ik het vuur probeerde aan te krijgen, vallen uit mijn handen op de grond. Ik krimp een beetje in elkaar en kijk links en rechts, op zoek naar hulp die er natuurlijk niet is. Want we moeten alles alleen doen.

‘Leia, wacht!’ Colin ziet dat ik op het punt sta om me uit de voeten te maken. Ik ben dan wel sterk en ik laat me door niemand bang maken, maar alle confrontaties met Ben die ik tot nu toe gehad heb, eindigen hetzelfde: de jongere broer van onze leider laat me merken dat hij het altijd gaat winnen. Ook als het niet eerlijk is. Zelfs als ik voor mijn beste vriendin op wil komen, maar machteloos sta als ik in actie wil komen.

‘Nee,’ snauw ik hem toe.

Blindelings ren ik het bospad af, tussen de bomen door, dwars door het lange gras, zo ver mogelijk bij Ben vandaan. Hij mag mijn tranen en mijn wanhoop niet zien. Ik ren net zolang tot ik op het wijde, rulle strand sta.

Het zand kriebelt tussen mijn tenen als ik naar de zee loop. De koude branding borrelt en schuimt over mijn blote voeten en boven mijn hoofd krijsen de meeuwen. De eindeloze zee strekt zich uit tot de horizon. Verder dan ik ooit zal kunnen zien en groter dan ik ooit zal kunnen worden.

Onze wereld op het eiland is niet groot. Als ik me nu omdraai en naar het noorden loop, kan ik ons eiland binnen een dag oversteken. Ook op dat strand zou ik niets dan zee zien. Ik zou daar alleen staan en mijn Kracht moeten aanboren om te kunnen overleven. Die komt niet van buiten, maar van binnen. Zo hebben onze voorouders het geleerd en zo doen wij het ook.

Toch is onze wereld niet zo eenvoudig als ze lijkt. Als ik vanaf hier naar het westen zou lopen, zou ik namelijk op een barrière stuiten: de Muur. Erachter wonen de Dwazen. Het is niet de bedoeling dat we aan de andere kant komen, volgens de mensen van Voorheen.

Moeilijk is het niet om de Muur over te steken, maar niemand wil het. De Dwazen geloven helemaal niet in hun eigen Kracht, maar in een macht die buiten hen staat. Met zulke idiote mensen wil niemand samenleven, dus laten we hen linksliggen.

Ons laten zij ook met rust. Heel eerlijk gezegd zou ik niet eens geloofd hebben dat er Dwazen bestaan, ware het niet dat ik wel eens een schip van hen heb gezien. Het vaarde zo ver van de kust dat ik bang was dat het achter de horizon zou verdwijnen. Iedereen weet dat er verderop niets is. Dat schepen die wegvaren nooit meer terugkeren.

Toch doet het me iets om te zien hoeveel zij durven. Hoe dwaas het ook is, zij verleggen hun grenzen om te zoeken naar wat buiten hen staat. Dat onze wereld veilig is, wil nog niet zeggen dat ik me er vrij voel. Zeker met zo’n vreselijke leider als Sol. Eigenlijk zou ik zo snel mogelijk moeten trouwen zodat ik kan verhuizen naar Newexter, waar de ouders wonen. Ik heb er de juiste leeftijd voor, want ik ben al vijftien, bijna zestien, maar ik vind niemand leuk genoeg. En als ik nu wegga uit het landhuis en geen partner mee naar het dorp meeneem, dan krijg ik er nooit meer een. Zo werkt het nu eenmaal.

Met een zucht spreid ik mijn armen alsof ik een vogel ben die wind vangt. Hij probeert me weg te duwen, maar ik loop zelfverzekerd de zee in. Dan laat ik mijn armen zakken en mijn vingers verdwijnen onder het oppervlak. Het water is steenkoud en bezorgt me kippenvel over mijn hele lijf, maar als ik zo met mijn benen in zee sta en met mijn handen de branding beroer, heb ik altijd het idee dat ik de Kracht kan voelen. Dan ben ik vlak bij de bron die het hele universum voedt. Dan is het alsof ik alles aankan – de tochten door de wildernis die Colin en ik moeten doorstaan omdat we volgens Sol nog niet dicht genoeg ‘bij de Kracht’ staan, de angst dat ik niemand zal vinden met wie ik mijn leven wil delen. De angst om teleurgesteld te worden. De twijfel over hoe de dingen zijn, die ik soms voel en niet durf te laten zien.

Maar ik mag niet bang zijn. Op mijn tiende verjaardag werd ik volwassen. Samen met Colin trok ik bij de jongeren in het landhuis in. We hadden eerst een eigen kamer, maar veel vaker waren we buiten om pijlen en bogen te maken voor de jacht. We leerden hoe we visnetten konden maken, en vuur, al heb ik dat nooit helemaal onder de knie gekregen. Later pikte Sol de kamers van het huis in, maar toen maakte het ons niet meer uit dat we altijd buiten in zelfgemaakte tenten of hutten moesten slapen.

We leerden voor onszelf zorgen.

Ik schrik op als ik in de verte de donkere wolken  van een lentestorm aan de horizon zie verschijnen. Donderwolken zijn een slecht teken. De verhalen van onze voorouders vertellen over regen die op je huid brandde en mensen ziek maakte. Dat is tijdens mijn leven nooit voorgekomen, maar toch zijn we er altijd bang voor.

Het is tijd om beschutting te zoeken. Bovendien voel ik me inmiddels een beetje schuldig dat ik Mara alleen heb gelaten met mijn broer en Ben. Colin kan Mara wel beschermen als het nodig is, maar zo veel gaan ze niet met elkaar om.

Met kloppend hart ga ik terug op weg naar de plek waar ik hen heb achtergelaten.