14

––––––––

Walt

De dagen na mijn uitbarsting is de spanning thuis om te snijden. Mijn vader en opa hebben het niet meer over de dingen die ik heb gezegd, maar ze bieden ook zelf hun excuses niet aan.

Na schooltijd trek ik op met Yorrick en Alisa, die nu zijn vaste vriendin is, en soms ga ik naar mijn oma. Ik vind het heerlijk om te luisteren naar de verhalen die ze me vertelt over mijn moeder, ook al voel ik me nog steeds verdrietig en soms kwaad als ik aan haar denk. Ze hield van me, maar ze heeft me wel verlaten. Als mijn opa en oma niet gescheiden waren, had mijn leven er heel anders uitgezien.

Op een avond staat Yorrick onaangekondigd voor mijn deur. Verbaasd laat ik hem binnen en we lopen door naar de tuin. ‘Ik dacht dat jij een romantisch etentje met Alisa gepland had?’ vraag ik.

‘Ze voelde zich niet zo lekker, dus we hebben het verplaatst. En eigenlijk wilde ik even met jou praten, Walt. Loop je mee naar de klippen?’

Het is de plek waar we in onze jeugd vaak gingen vliegeren. Langs de Samsonklippen loopt een kustpad dat een fantastisch uitzicht over de zee biedt en de wind gaat er nooit liggen. Yorrick gaat er al sinds jaar en dag hardlopen om zijn conditie op peil te houden. Soms ga ik met hem mee, maar ik loop liever in de buurt van Hoophaven. De rukwinden bij Samson zijn onvoorspelbaar en maken het onveilig om te dicht langs de rand te lopen. Yorrick houdt wel van het gevaar opzoeken.

Yorrick loopt voorop als we bij het kustpad aankomen. Het eerste gedeelte loopt door een bos en is zo smal dat we niet naast elkaar kunnen lopen, maar als we eenmaal boven zijn aangekomen, gaat hij langzamer lopen en haal ik hem in.

‘Morgenochtend is het zover,’ zegt hij met gespannen stem. ‘Ik ga de priesters mijn plannen vertellen. Ik ben benieuwd wat ze ervan vinden.’

‘Nou, ze zullen vast niet staan te trappelen om jou met dat schip te laten wegvaren. Het zorgt alleen maar voor onrust. Het leidt de mensen af van het geloof en de hoop.’

Yorrick zucht. ‘Ja, zoiets zei mijn vader ook al.’

‘Oh?’ Mijn mond valt open. ‘Heb je hem ook verteld wat je plannen zijn?’

‘Nee, niet eens. Eigenlijk wil ik het voor mezelf houden. Ik heb het aan niemand verteld, behalve aan jou. Maar ik vroeg aan mijn vader waarom we eigenlijk nooit hebben geprobeerd om naar de Overkant te varen. Ik zei dat ik de kaarten had gezien.’

‘En? Wat zei hij daarop?’ Ik voel me gevleid dat Yorrick dit verhaal als enige met mij deelt.

Yorrick fronst. ‘Het schijnt dat er zo’n tachtig jaar geleden ook een schip die richting op ging, maar dat is nooit meer teruggekomen. Daarna heeft niemand het meer geprobeerd.’

We lopen verder. De wind jammert om ons heen. Mijn neef vertelt me hoe hij mijn vader wil benaderen, hoe hij een wedstrijd wil uitschrijven voor de beste scheepsbouwers om ook aan de driemaster te werken. Het enthousiasme in zijn verhalen maakt me ineens verdrietig. Het knaagt aan me dat ik mijn geloof in het Rijk van Annabel verloren ben – ik wil wel in iets geloven, maar het lukt me niet meer.

‘Morgenmiddag weer afspreken bij de klippen?’ vraagt Yorrick, als we later op de avond weer terug zijn bij mijn huis. ‘Ik ga rond drie uur hardlopen. Als je om half vier komt, ben ik klaar met trainen en dan vertel ik je alles over de vergadering.’

‘Ja, dat is goed,’ zeg ik tegen Yorrick. ‘Ik zie je morgenmiddag. Succes.’

***

Als ik binnenkom, staat mijn vader groente te snijden. Hij draait zich om en doet een stap naar me toe.

‘Walt, ik wil even met je praten.’ Hij legt het mes en de wortel op een snijplank. ‘Sorry dat ik tegen je heb gelogen.’

Ik knik stug. ‘Excuses aanvaard. Waar wil je het over hebben?’

We gaan samen aan tafel zitten. Papa zucht diep en legt zijn hand op de mijne. ‘Ik wilde je geen verdriet doen,’ begint hij. ‘Ik dacht dat het gemakkelijker voor je zou zijn als je dacht dat je moeder was gestorven aan een ziekte, zodat je niet zou denken dat ze je in de steek heeft gelaten. Want met die gedachte heb ik jarenlang rondgelopen. Ik heb het mezelf verweten wat er gebeurd is, maar haar ook.’

Ik kijk weg als ik tranen in zijn ogen zie verschijnen. ‘Had je er iets aan kunnen doen?’ vraag ik verstikt.

‘Dat vraag ik me nu nog steeds af.’ Mijn vader schudt zijn hoofd. ‘Je moeder was altijd zo droevig, zo rusteloos, en het enige wat haar nog leek op te vrolijken waren haar bezoekjes aan de tempel. Opa juichte het natuurlijk toe; hij zei dat het haar geloof sterkte. Ik had er mijn twijfels over. Liever had ik dat ze met mij zou praten over de twijfels die ze had. Over de zin van ons leven hier.’

‘Nou, wat is dan de zin van ons leven hier?’ vraag ik fel. ‘Wachten? Altijd maar klaarstaan?’

Papa haalt zijn schouders op. ‘Walt, ik weet het niet. Misschien is er wel helemaal niets. Of misschien wacht er echt iets op ons aan de Overkant, en moeten we er dan zelf maar heen als het niet naar ons toekomt. Misschien is er iets aan de andere kant van de Muur dat beter is. Ik weet het echt niet, en ik wou dat ik je iets beters kon vertellen.’

‘Nee, pap, het is goed.’ Ik knijp in zijn hand. ‘Ik ben nu die leeftijd wel voorbij waarop ik geloof dat je alles weet.’

Hij schiet in de lach en kijkt me weemoedig aan. ‘Je bent zo groot geworden,’ zegt hij verwonderd. ‘En je bent zo oud en wijs voor je leeftijd. Ik ben er trots op dat je mijn zoon bent. En weet je, ik ga je niets meer verbieden. Als je elke dag naar de Muur wilt lopen en ernaar wilt staren en er zelfs overheen wilt klimmen, dan is dat iets wat jij moet uitzoeken voor jezelf. Wil je elke dag naar de tempel? Ook goed. Het is jouw leven.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Ik denk dat ik voorlopig niet meer naar de tempel wil.’

‘Daar zal opa Thomas verdriet van hebben.’

‘Ja, maar zoals je al zei is het mijn leven, niet opa’s leven.’

We kijken elkaar zwijgend aan. Ik wilde dat ik hem nog meer kon vertellen, maar Yorricks plannen moet ik voor mezelf houden. Voorlopig ben ik allang blij dat ik geen ruzie meer met hem heb.

‘Ik ga naar bed,’ zeg ik geeuwend.

‘Ja, ik denk dat ik ook maar ga.’

We staan samen op en blazen de kaarsen in de keuken uit. Ik draag de lantaarn als we achter elkaar de trap opklimmen.

Als ik voorbij de deur van mijn opa’s slaapkamer loop, zie ik dat er nog licht brandt.

‘Opa?’ Ik klop aan.

‘Ja, jongen?’

Ik stap naar binnen. ‘Ik kom u vertellen dat ik voorlopig niet meer naar de tempel wil gaan.’

Hij kijkt me zwijgend aan. Dan knikt hij. ‘Ik hoop dat je je geloof zult terugvinden, jongen,’ zegt hij zacht. ‘Ik heb je meegenomen naar Annabels tempel onder mijn hoede. Nooit ben ik je uit het oog verloren. Ik wilde op je passen, na wat er met je moeder is gebeurd.’

De woede vloeit weg uit mijn lijf. Ik ben het niet eens met hoe opa Thomas de dingen heeft aangepakt, maar hij had het beste met me voor. Nu is het tijd voor hem om me los te laten. Hij wil me niet overtuigen van mijn ongelijk, ook al denkt hij eigenlijk dat ik verdwaald ben.

‘Dank u wel, opa,’ antwoord ik. ‘Voor alles.’

Die nacht slaap ik rustig en zonder nachtmerries.