28

––––––––

Walt

Veel slaap ik de rest van de nacht niet. Mijn ontmoeting met Leia het Ongelovigenmeisje spookt door mijn hoofd. Ik kan bijna niet geloven hoeveel ze op Annabel lijkt ... Leia zag er absoluut niet monsterachtig uit.

Als het ochtend is, zet ik de gebeurtenissen van gisteravond even van me af en trek ik mijn zwarte kleding aan voor de uitvaart. Dat is nu even het belangrijkste voor me. Het doosje met heilige teksten dat ik opa Thomas over een paar weken had willen sturen, neem ik meteen mee. Dat wil ik nu in de boot leggen. Het is nu de enige manier waarop ik hem iets mee kan geven naar het hiernamaals.

Beneden wacht mijn vader op me met kringen van slaapgebrek onder zijn ogen.

‘Laat oom Nathan het zware werk nou opknappen,’ raad ik hem meteen aan. ‘Ga jij straks maar slapen.’

Hij knikt kort.

Als we de deur uitstappen en het pad naar Bryhers Baai volgen, voegen Alisa en haar ouders zich bij ons. Ze ziet er bleekjes uit.

‘Heb je gehoord wat er met Praed is gebeurd?’ fluistert ze.

Ik knik stuurs. Hij heeft zijn val in het publiek niet overleefd. De ordebewaarders kunnen niemand aanwijzen die hem de genadeklap heeft gegeven, dus komt er ook geen strafrechtelijke vervolging. Het geeft me het gevoel dat we er wel erg gemakkelijk vanaf komen nadat er een moord is gepleegd.

‘Wie gaat nu de uitvaart leiden?’ gaat Alisa verder.

‘Ik heb geen idee.’

‘En heeft het eigenlijk nog wel zin, die hele ceremonie? Er is toch niets waar van het hele verhaal.’

‘Alisa, hou op,’ val ik tegen haar uit. ‘Natuurlijk heeft het zin. Als er iemand in deze stad recht heeft op een uitvaart met alles erop en eraan, dan is het mijn opa wel. Toen hij stierf, geloofde hij hier nog in.’

Geschrokken kijkt ze me aan. ‘Sorry, Walt. Je hebt gelijk. Ik weet gewoon niet meer ... waar we onze waarde nu uit moeten halen.’

Ik kijk haar nadenkend aan, en dan herinner ik me Leia’s opmerking bij ons afscheid. ‘We halen onze waarde uit onszelf,’ zeg ik zachtjes. ‘Die kracht zit in ons. In mij, in jou. In de wereld om ons heen. Daar kunnen we op vertrouwen.’

Een traan rolt langs haar wang. ‘Als jij het zegt.’

Ik sla een arm om haar schouders en knik. ‘Ik zeg het.’

***

Opa’s boot vaart uit als de zon in al haar glorie opkomt. De Boekhouder houdt een roerende toespraak waarin hij zegt dat de horizon nu niet zo ver meer lijkt. Hoe alle overledenen die ons op de toekomstige zeereis zijn voorgegaan voor altijd bij ons zullen zijn omdat ze in onze harten voortleven.

Als ik naar voren stap om te spreken, huilen sommige mensen bij voorbaat al van ontroering. Iedereen weet hoe de band was tussen mij en mijn opa. Maar voordat ik iets over het leven van mijn grootvader vertel, wil ik eerst iets anders zeggen. Iets wat belangrijk voor me is.

‘Ik wil u oproepen om geen ravage aan te richten bij de tempel,’ zeg ik met heldere stem. ‘Thomas kwam er elke week. Hoe leugenachtig de priesters ook geweest zijn, de plek waar we allemaal zijn geweest om te bidden en seizoensfeesten te vieren moet intact blijven. Het is een toevluchtsoord voor velen geweest. Het is tijd om er nu nieuwe betekenis aan te geven.’

Ik praat verder over opa en de dingen die hij voor de samenleving deed. Mijn woorden maken de mensen rustiger en ik ben blij dat ik tenminste iets heb kunnen doen aan de sfeer van woede en geweld in onze stad.

Dan kijk ik naar het lichaam van mijn opa, dat in de boot ligt. Verdriet gaat door mijn hele lijf. Zijn oude verhalen verdwijnen, maar er is een verhaal dat nu meer actueel is dan ooit: het verhaal van Toja. Zij is de Muur overgeklommen, en het wordt tijd dat wij dat ook gaan doen. Al is het alleen maar om Henry te bevrijden.

Ik herinner me de vraag die mijn geschiedenisleraar me een tijdje geleden stelde – de vraag waardoor ik eerder de school uitrende en de moord op Yorrick zag gebeuren. Hij wilde weten of Annabel de Ongelovigen ook moest bezoeken, of dat ze die kans hadden verspeeld door haar de rug toe te keren.

Leia’s bange gezicht staat in mijn geheugen gegrift.

Ik denk dat ze nog wel een kans verdienen.

***

Tony wacht op me in de huiskamer als ik weer thuiskom rond een uur of tien. Hij legt een hand op mijn schouder als ik ga zitten. ‘Gecondoleerd met je grootvader. Ik wist niet waar je was. Een van de buren vertelde het.’

Ik knik kort. ‘Het spijt me dat ik je vannacht niet meer heb verteld wat ik heb ontdekt. Het was al laat toen ik thuiskwam.’

Uit het kastje naast de haard pak ik het boek van Leia. Aan de voorkant te zien gaat het over mensen met magische krachten. Ze houden wapens van licht vast. Hun goden?

‘Dit eiland is in tweeën verdeeld,’ begin ik zacht. ‘Dat heb ik je gisteravond al verteld.’

Tony zei dat de muur die Tresco verdeelt er al stond voordat onze voorouders hier aankwamen. De ene helft van het eiland behoorde toe aan een rijke man, die zijn landhuis en grond had afgeschermd van het westelijke deel van het eiland en met name de haven waar in de zomer wel eens mensen aanmeerden met ‘plezierjachten’. Ik kan me er niet echt veel bij voorstellen, dat mensen vroeger voor hun plezier gingen varen.

Met een ernstig gezicht laat ik hem het boek van Leia zien. ‘Ik kwam gisteren een Ongelovig meisje tegen dat met dit boek het bos was ingevlucht. Leia heette ze. Ze zei dat het belangrijk was voor haar leider en dat daarom niemand het mocht vinden.’

Tony pakt het boek aan en zijn ogen worden groter. Verbaasd staart hij naar de voorkant van het boek. Een klein glimlachje speelt om zijn mond. ‘De mensen aan de andere kant moeten ook van jullie voorouders afstammen,’ zegt hij. ‘Er was hier niemand voordat de Annabel vertrok. Jullie horen allemaal bij elkaar.’

‘Dat kan wel zijn, maar dat zien zij niet zo. Ze noemen ons Dwazen. En de mensen in het landhuis zijn gevaarlijk – Leia heeft me verteld dat ze Henry gevangen hebben gezet. Geen idee of ze erover willen onderhandelen.’

Tony fronst en krabt aan zijn kin. ‘Hoe groot acht je de kans dat er mensen uit Hoophaven willen helpen als we dat landhuis bestormen?’

‘Niet zo groot. Ten eerste zijn de mensen nog steeds bang voor wat zich achter de Muur bevindt, en ten tweede hebben we al genoeg op te lossen in de stad zelf.’

Tony knikt. ‘Dat dacht ik zelf ook al. Laten we even afwachten hoe de dingen lopen. Waarom heb jij dat Star Wars-boekje eigenlijk hier mee naartoe genomen, Walt?’

Als ik Tony niet-begrijpend aankijk, knikt hij naar Leia’s boek. ‘Ik bedoel het boek dat je me net liet zien. Ik ken die mensen op de voorkant vrij goed, kan ik je zeggen.’

Heel even voel ik een steek van jaloezie. Dus uitgerekend de Ongelovigen hebben een boek met helden die wél bekend zijn in Cornwall?

‘Zijn het mensen uit Bodmin?’

Tony schiet in de lach. ‘Nee. Nou ja ... Lang verhaal. Ik denk dat ik dat beter aan die Leia zelf kan uitleggen ...’ Hij pauzeert even en kijkt nog eens naar de voorkant van het boek. ‘Leia, ’herhaalt hij dan, geamuseerd.

‘Ik zal vragen of ze hierheen wil komen’ zeg ik.

‘Je gaat nu naar haar toe?’

‘Ja, ik heb rond twaalf uur afgesproken.’

‘Succes dan. Ik hoop dat ze nieuws over Henry heeft en dat ze naar Hoophaven kan komen, het liefst samen met hem.’