8

––––––––

Leia

‘Waar was je nou?’

Mijn broer kijkt me boos maar ook duidelijk bezorgd aan. De noot wordt warm in mijn gesloten, zweterige handpalm.

‘Hoezo? Moest ik ergens zijn?’

Colin fronst. ‘Je hebt het eten gemist. Sol heeft ervoor gezorgd dat bijna alles op is gegaan en de rest achter slot en grendel is verdwenen, geloof mij maar. Hij haat het als mensen te laat komen. Je zei toch dat we elkaar bij het avondeten weer zouden spreken?’

Verdwaasd kijk ik naar de lucht, die al wat donkerder begint te worden. Ik moet uren en uren weg zijn geweest, en ik heb het niet eens doorgehad. Nu pas besef ik dat ik over die steen ben gestruikeld omdat het al schemerig was in het bos en ik de weg niet goed kon zien.

‘Sorry,’ mompel ik. ‘Ik ben gaan jagen en ik was de tijd vergeten.’

‘Gaan jagen.’ Colins blik glijdt over me heen. Natuurlijk valt het hem op dat ik geen pijl en boog of mes draag.

‘Ja.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Niks gevangen, helaas.’

Zijn blik verzacht en ineens slaat hij een arm om me heen. ‘Nou, kom maar snel mee naar mijn tent,’ mompelt hij. ‘Ik heb stiekem wat brood en vis voor je meegesmokkeld. Oké?’

‘Oké.’ Mijn stem klinkt dof. ‘Bedankt, Colin. Ik weet ook niet waar ik met mijn hoofd zat.’

Hij kijkt me droevig aan. ‘Het is al goed.’

***

Bij het licht van een flakkerende kaars eet ik mijn brood met gepekelde haring. Boven mijn hoofd klettert de regen op het doek van mijn tent. Colin heeft me zijn gesmokkelde eetwaar overhandigd en is daarna naar Ami gegaan. Nu zit ik in mijn eigen onderkomen en probeer ik zo goed en zo kwaad als het kan de walnoot met lijm te repareren.

Het briefje heb ik er weer in gedaan, want de tekst ken ik inmiddels uit mijn hoofd.

Grootmoeder kwam uit Hoophaven. Van die plek heb ik nog nooit gehoord, dus dat zal wel een Dwazendorp zijn. En blijkbaar spreken de Dwazen dezelfde taal als wij. Dat moet haast wel, anders had grootmoeder nooit in Newexter terecht kunnen komen zonder op te vallen. Hebben de voorouders dan pas later aan hun kinderen geleerd om de Dwazen links te laten liggen? Hebben we ooit wél in contact gestaan?

Ik wou dat ik er met iemand over kon praten, maar het aan Colin vertellen wil ik niet. Nog niet. Het is laf, maar ik wil hem niet wegjagen. Ik weet dat ik dat ooit wel moet gaan doen, want hij heeft net zo veel recht op de waarheid over onze familie als ik.

Mara kan haar mond wel houden. Andy vertrouwde haar tenslotte ook genoeg om zijn geheim met haar te delen.

Snel prop ik de rest van het brood in mijn mond voordat ik overeind krabbel en door de regen naar Mara’s tent sluip.

‘Mara,’ fluister ik en ik krabbel aan de gelooide huid die we laatst nog samen hebben beschilderd aan de voorkant. ‘Ben je nog wakker?’

Even blijft het stil, dan steekt mijn beste vriendin haar hoofd naar buiten. Als ze me ziet staan, worden haar ogen groter. ‘Je bent er weer! Gelukkig maar. Kom snel binnen, je wordt kletsnat buiten.’

Ik knipper door het licht van alle kaarsen die ze heeft aangestoken in de tienarmige kandelaar in de hoek. Iedereen snijdt de traditionele kandelaar uit hout als ze hier komen. Zelf gebruik ik hem bijna nooit, want ik vind tien dansende vlammetjes te veel licht geven om bij te ontspannen ’s avonds. Tien kaarsen – tien armen van een kandelaar voor elk jaar dat we nog afhankelijk van onze ouders waren. Jaren die we achter ons moeten laten en verbranden als we hier komen, omdat we allemaal op eigen benen moeten kunnen staan. Zo is het altijd geweest, en zo zal het altijd blijven, zeggen ze. Maar misschien is dat wel helemaal niet waar.

‘Ik heb iets ontdekt over de moeder van mijn moeder,’ zeg ik op gedempte toon, terwijl ik op Mara’s matras ga zitten.

‘Was je daarom zo laat thuis?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Nee. Ik was ... een stukje de Weg van Vaarwel afgelopen. Ik was met mijn gedachten bij vader.’ Als ik de verschrikte blik in Mara’s ogen zie, vervolg ik snel: ‘Ik ben niet helemaal naar Newexter gelopen, hoor. Eigenlijk schrok ik van mezelf, dus ik keerde weer om. Ik ben de hele weg teruggerend. En in die haast ben ik op mijn ketting gevallen.’ Ik neem de walnoot in mijn handen en laat haar de beschadigde achterkant zien.

Ze kijkt me verward aan. ‘Ja, dus?’

‘Er zat iets in. Een briefje.’ Op zachte toon vertel ik haar wat ik heb gelezen, en langzaam trekt de kleur uit het gezicht van mijn vriendin weg.

‘Dus jij en Colin stammen af van Dwazen,’ zegt ze uiteindelijk met trillende stem. ‘Ik  ... Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik heb nog nooit zoiets gehoord.’

‘Nee, natuurlijk niet,’ reageer ik wat scherp. ‘Niemand zou daar ooit voor uitkomen. Als ik rond zou strooien dat ik deels Dwaas ben, zou Sol me zonder pardon de gemeenschap uittrappen. Misschien zouden ze me zelfs in Newexter niet meer willen.’ Een nerveuze rilling trekt door mijn lijf.

‘Dus de Muur is geen ondoordringbare grens die nooit kan worden overschreden,’ zegt Mara peinzend. ‘Tenminste, er is wel eens een Dwaas overheen geklommen.’

Langzaam groeit er een licht in haar ogen dat me helemaal niet aanstaat. Ze ziet eruit alsof ze op staande voet naar de Muur wil rennen en op onderzoek uit wil gaan.

‘Dat wil niet zeggen dat wij het ook moeten doen,’ brom ik. Ineens wens ik dat ik mijn mond had gehouden. In plaats van Colin weg te jagen heb ik nu Mara geïnspireerd om ervandoor te gaan, maar dan de andere kant op. ‘De voorouders hadden vast gelijk over de meeste dingen die ze zeiden. En trouwens, als het aan de andere kant van de Muur zo geweldig is, waarom zou mijn grootmoeder dan weggevlucht zijn van die plek?’

Mara zegt niets, maar ik kan wel raden wat ze denkt. Eigenlijk denk ik het zelf ook, maar de gedachte is te confronterend voor me. Veel te confronterend, want het doet me alweer beseffen dat ik lang niet zo dapper ben als ik zou willen.

Ze wilde haar grenzen gewoon verleggen.

‘Vertel dit alsjeblieft niet aan Andy,’ smeek ik haar. ‘Niemand anders weet het ... Zelfs mijn broer niet.’

Mara kijkt me vanonder lichtbruine, gefronste wenkbrauwen aan. ‘Wanneer ga je het hem dan vertellen?’

Ik zucht diep. ‘Ik weet het nog niet. Als ik hem dit verhaal vertel, ben ik bang dat hij helemaal niet meer te houden is. Hij is al zo ontevreden met zijn leven de laatste tijd.’

‘Ga je dan helemaal niets doen?’ vraagt Mara verbaasd.

‘Jawel.’ Ik knik grimmig. ‘Ik wil met Andy gaan praten over die dingen die hij heeft ontdekt over Het Boek. En ik wil dat jij ook meehelpt. We moeten Sol hier wegkrijgen, en ik weet maar een manier om dat te doen.’

Met angstige ogen kijkt ze me in stilte aan.

‘We stelen Het Boek,’ zeg ik gedecideerd, ‘en we laten aan iedereen zien dat Sol ons heeft voorgelogen.’