41

––––––––

Walt

Als we na een wandeltocht door de duisternis weer terug zijn in Newexter, komt Leia naast me lopen. Ze pakt mijn hand. ‘Kom je straks naar het raadhuis?’ vraagt ze. ‘Of vaar je vanavond alweer terug met je vader en oom?’

Het leger Hoophavenaars heeft zijn taak vervuld. Oom Nathan wil zo snel mogelijk terugzeilen om de achterblijvers op de hoogte te stellen van wat er gebeurd is, dus zij lopen vanaf hier direct door naar het strand.

Ik knijp in haar hand. ‘Ik blijf vannacht wel. Tony gaat ook nog niet weg.’

‘Heb je al een logeerplek?’

Ik kijk haar onderzoekend aan en begin te grijnzen. ‘Hoezo? Heb je een interessante aanbieding voor me?’

Leia wordt rood. ‘Nou doe je het wéér,’ pruttelt ze.

‘Wat?’ vraag ik onschuldig.

‘Dat arrogante toontje en die nepcharme van je!’

Heel even houdt haar beledigde toon me tegen, maar dan grijns ik nog breder. ‘Zolang ik jou kan laten blozen van verlegenheid, blijf ik het gewoon doen.’

Gefrustreerd haalt ze haar schouders op. ‘Daar moet ik dan maar eens aan gaan werken,’ zegt ze, maar onaardig klinkt het niet. Ze doet een stapje achteruit en vervolgt: ‘Colin woont niet meer thuis. Hij is samen met Ami, bij haar ouders, want ze gaan binnenkort trouwen. Dus je kan in zijn kamer.’

‘En waar woon jij dan?’ vraag ik, plotseling een beetje onzeker.

‘Bij mijn moeder,’ zegt ze. ‘Nou, eh ... Ik ga naar het raadhuis. Kom je zo ook?’

Ik knik en kijk haar even na als ze een kleurrijk versierd, houten gebouw binnengaat. Tony heeft beloofd de belangrijkste mensen in het dorp nog meer te vertellen over hun geschiedenis, maar ook over de toekomst. Wat gaat er nu gebeuren? Wat zal de toekomst brengen?

Ik blijf buiten staan en steek mijn handen in mijn zakken. Dan stoot mijn rechterhand op iets wat ik helemaal vergeten was. Verbaasd haal ik een platgeslagen zakje sigaretten tevoorschijn. Eigenlijk ben ik daar nu wel echt aan toe, dus dit is een geschenk van Annabel.

Ik steek een sigaret tussen mijn lippen en kijk om me heen om te zien of er ergens een toorts aan een van de huizen hangt. Er brandt wel een vuur in het midden van het plein, maar dat lijkt me een te groot risico.

‘Hier,’ hoor ik een stem vanaf een bankje in een donkere hoek aan de andere kant van het raadhuis. ‘Heb je een vuurtje nodig?’

Ik draai me om en loop naar de duistere hoek toe en zie dat Sol degene is die me heeft geroepen. Naast hem zit zijn jongere broer.

Sol heeft een gloeiend stuk hout in zijn ene hand. Hij heeft er zelf ook een sigaret mee aangestoken, of in elk geval iets wat erop lijkt. Het ruikt vreemd en zoetig. Waarschijnlijk roken ze hier heel andere plantensoorten.

‘Dank je,’ zeg ik wat ongemakkelijk, en druk het gloeiende uiteinde van het hout tegen mijn eigen sigaret aan.

‘Kun je ons wat meer vertellen over de Dwazen?’ vraagt Sols broer Ben dan zacht. ‘Waar geloven jullie in? Is het echt waar dat er mensen van de Overkant zijn gekomen, speciaal om ons te redden?’

Ik haal diep adem en hurk op de grond voor hen neer. ‘Volgens mij geloven we allang niet allemaal meer in hetzelfde.’

‘Waar geloof jij dan in?’ houdt Ben aan.

Goede vraag. Wat heb ik geleerd uit de verhalen over Annabel en over Luke?

‘Er is een kracht die in je woont,’ begin ik zacht. ‘Daar kun je uit putten als je er maar voor openstaat. Maar dat betekent niet dat je het allemaal alleen moet doen.’

Sol kijkt me met doordringende blik aan. ‘Waarom niet?’

Ik probeer onder woorden te brengen wat ik voel. ‘Omdat er ook een liefdevolle macht is die over ons waakt. Die zoeken wij overdag in de zon en de bloemen als het lente en zomer is, in de kleuren van de rode bladeren van de herfst en in de schoonheid van de sneeuw als het winter is. We roepen die ’s nachts aan door de vuren bij de zee brandende te houden.’ Ik glimlach, verbaasd dat ik zo goed uit mijn woorden kom. ‘Maar we hoeven er niet op te wachten. Het is er al en het zal er altijd zijn.’

Al die jaren die ik in de tempel heb doorgebracht, heb ik dit niet kunnen voelen, maar nu lijkt het net of ik een verborgen boodschap heb gehoord in de verhalen van beide kanten, oost en west, die in alles doorklinkt. En het vervult mijn hart met vreugde.

Ik heb het gevonden, opa Thomas, denk ik in stilte. En ik hoop dat u ook hebt gevonden wat u zocht.