16
‘Historisch gezien, herinneren mensen zich hun koningen om wat ze bouwen,’ zei de Amerikaanse architect Andrés Duany. ‘Geen mens weet wat Lodewijk XIV allemaal uitspookte, met uitzondering van Versailles. Prins Charles had duidelijk geen behoefte aan een nieuw paleis, maar iedereen onthoudt dat wat tastbaar is.’
De prins van Wales wilde ontsnappen uit de val van zijn miserabele huwelijk en zijn zoektocht naar zingeving intensiveren door zich strakker op zijn werk te richten, meer in het bijzonder door manieren te bedenken om de ‘gebouwde omgeving’ van Groot-Brittannië te verbeteren. Met A Vision of Britain: A Personal View of Architecture, een BBC-documentaire die in oktober 1988 werd uitgezonden, liet Charles zien dat zijn ambities breder waren. Het was het eerste televisieprogramma dat hij schreef en insprak. Hij bewees voor de camera soepel en effectief te kunnen optreden, beurtelings melancholiek en verontwaardigd. Al rondreizend per trein, boot en helikopter bracht hij in kaart wat goed, kwaad en afzichtelijk was in het land.
Charles gebruikte de documentaire om een aantal gepeperde populistische uitspraken te doen. Een winkelcentrum dat men in Leeds wilde gaan bouwen zag eruit als een ‘klinisch laboratorium’ en de centrale bibliotheek van Birmingham leek wel ‘een plek waar boeken verbrand worden in plaats van bewaard’. En dan de nieuwe British Library in Londen; daarvan wekte de leeszaal nog het meest de indruk van ‘de aula van een geheime-politieacademie’. Tijdens een boottochtje op de Theems haalde Charles Wordsworths beschrijving aan van het uitzicht vanaf Westminster Bridge om vervolgens scherpe kritiek te leveren op de bezoedeling ervan door het nieuwe National Theatre op de zuidoever, die Charles deed denken aan ‘een kerncentrale’.
In het meest onthullende deel van het programma nam Charles de maquette van het ambitieuze, op 1,2 miljard pond begrote Canary Wharfproject in het wegkwijnende havengebied Docklands in Oost-Londen onder de loep. Van het ontwerp van het prestigieuze Amerikaanse architectenbureau Skidmore, Owings & Merrill maakten wolkenkrabbers deel uit en tien hectare aan pleinen, parken en promenades met allerhande decoratieve elementen die Charles toch zouden moeten aanspreken: volgens de regelen der kunst vervaardigde poorten en afrasteringen, betegelde voetpaden, lantarenpalen, bankjes en lantarens. Een van de tuinontwerpers van Highgrove, sir Roy Strong, had de leiding over het landschappelijk ontwerp, dat voorzag in bijna 1000 volwassen bomen, zo’n 2300 struiken en 83.500 bloeiende planten.
Voor de draaiende camera stond Charles te fronsen en gezichten te trekken terwijl de ontwerper hem probeerde te behagen door de neoclassicistische colonnades te beschrijven. De prins wierp een vluchtige blik op het ‘soort van parkje in het midden’ en vroeg: ‘Ligt er hier niet een kans om de bruggen wat spannender te maken?’
Waar hij het werkelijk op gemunt had, was de centrale kantoortoren met piramidevormig dak, die met een duizelingwekkende tweehonderdvijftig meter het hoogste gebouw van Groot-Brittannië moest worden. De ontwerper ervan was César Pelli, een in Argentinië geboren Amerikaan en voormalig decaan van de bouwkundefaculteit van Yale. Gedienstig probeerden Pelli en de ontwerper de vragen van de prins te beantwoorden. ‘Maar waarom moet dat ding nu toch zo hóóg?’ vroeg Charles, waarbij hij dat laatste woord flink uitrekte om het extra nadruk te geven en de architect strak aankeek. Pelli, aan wie niet verteld was dat de ontmoeting zou worden gefilmd, was onaangenaam getroffen. Hij deed een poging om uit te leggen dat wolkenkrabbers het bedrijven mogelijk maken om heel veel mensen heel dicht bij elkaar te laten werken.
‘Natuurlijk is het ook wenselijk dat het gewoon hoog is, zodat het gebouw enigszins markant afsteekt tegen de lucht,’ legde Pelli uit terwijl Charles aandachtig naar de maquette stond te staren, die hij duidelijk verschrikkelijk vond. Charles gunde de architect een toegeeflijke glimlach en zei: ‘Ik dacht alleen maar dat we in dit land een meer intieme schaal gewend waren.’
‘Neemt u me niet kwalijk, Hoogheid,’ bracht Strong in het midden, ‘maar op die manier zou er nooit ook maar één middeleeuwse kathedraal gebouwd zijn.’ ‘Misschien niet, nee,’ antwoordde de prins, zonder veel moeite te doen om zijn ergernis erover te verbergen dat hij werd tegengesproken. ‘Misschien is het gewoon de enorme hoogte ervan. Zelf zou ik gek worden als ik in zo’n gebouw moest werken. Alleen al de gedachte aan “hoe kom ik hier in vredesnaam uit als er brand uitbreekt?”.’
Op Charles gezicht lag een dun, triomfantelijk lachje. Niemand kreeg de gelegenheid om erop te wijzen dat hoge gebouwen in werkelijkheid veiliger zijn dan lage omdat er meer wordt besteed aan maatregelen tegen brand en aardbevingen. Voor het oog van het televisiepubliek zaten de landschapsarchitect, de architect en de ontwerper gevangen in de val die Charles gezet had: het was een ongehinderd inkijkje in Charles’ als onschuld vermomde doortraptheid. Het gesprek duurde tien minuten, nauwelijks meer dan een fotosessie. Charles ‘wist precies wat hij zou gaan zeggen’, herinnerde Pelli zich.
Voor Charles betekende de film het omslagpunt van praten naar actie. Hij beloofde om in zijn eigen mini-koninkrijk, het hertogdom Cornwall, een nieuwe stad te bouwen waarin zijn invloed direct geconcretiseerd kon worden. Dorchester, in het graafschap Dorset, wilde uitbreiden op een aan de stad grenzend perceel van honderdzestig hectare voormalig bouwland dat eigendom was van het hertogdom. In plaats van het land te verkopen aan een projectontwikkelaar, die er een monotone nieuwbouwwijk vol uitgestorven doodlopende straten op zou zetten, ging Charles zijn eigen droom waarmaken.
Seaside in Florida, dat hij beschreef in het langste onderdeel van zijn documentaire, was zijn inspiratiebron. Met overduidelijke bewondering zette hij uiteen hoe elk aspect van het stadsontwerp, van de afstand tussen de huizen tot de verplichte kleuren van de verf en het gebruik van natuurlijke materialen, aan strakke voorschriften moest voldoen. Hij was vooral in zijn nopjes met de bevoorrechte positie van de voetganger en de vereiste open ruimte rond de stadsgrenzen: twee dingen die centraal zouden staan bij zijn eigen bouwplannen.
Ook A Vision of Britain streek het architecturale establishment tegen de haren in. De prins wilde terug naar het verleden, zeiden ze, van het land een reactionaire pastiche maken die niet paste in de moderne wereld. The Guardian bombardeerde Charles tot aartsconservatieve antimodernist met ‘enorme lacunes van onwetendheid’.
Ook César Pelli kon zich de gaten in de kennis van de prins herinneren, maar hij was ervan overtuigd dat Charles ‘duidelijk vanuit de beste bedoelingen’ handelde. De prins geloofde daadwerkelijk dat de moderne architectuur het aanzicht van Groot-Brittannië had geschonden, en dan vooral de contouren van Londen, met hoge gebouwen die om ieders aandacht wedijverden. ‘Hij had het volste recht van spreken,’ zei Pelli, ‘ook al trapte hij mij op de tenen’.
De leiding van het ontwerpteam voor Poundbury, Charles’ nieuwe stad in Dorset, lag in handen van een tweeënveertigjarige ‘new urbanist’ die luisterde naar de naam Léon Krier. Krier was begonnen als modernist, maar was na een Paulus-op-weg-naar-Damascuservaring in de jaren zeventig bekeerd tot fel voorstander van het neoclassicistische idioom. Zijn denkbeelden spoorden met die van de prins, maar hij had een sterke eigen wil en strak omlijnde ideeën. Charles was nog nooit iemand tegengekomen die beschikte over de hersens, de kennis en het lef om zijn eigen overtuigingen ter discussie te stellen.
Ze ontmoetten elkaar toen Charles bezig was met A Vision of Britain. Het was Krier die Charles op het spoor van Seaside zette, waar hij zowel een klokkentoren als zijn eigen huis ontworpen had, een classicistisch houten gebouw met loggia’s en portico’s en erbovenop een Griekse tempel met zuilen. Krier wees Charles op Andrés Duany, de architect die het befaamde bouwreglement van Seaside bedacht had. Duany kwam samen met Robert Davis, de projectontwikkelaar van Seaside, naar Londen om met functionarissen van het hertogdom Cornwall te overleggen. Deze beheerders van het goed, dat voor de erfgenaam van de troon miljoenen opbracht, waren wettelijk verantwoording verschuldigd aan Harer Majesteits Schatkist. Hun belangrijkste opdracht was erop toe te zien dat met het kapitaal van het hertogdom – dat destijds zo’n 120 miljoen pond bedroeg – op een verantwoorde manier werd omgesprongen. Het hertogdom moest zich ervan verzekeren dat Charles zich niet in een onbetaalbaar vastgoedavontuur stortte.
Toen Duany en Davis in een deftige vergaderzaal vlak bij Buckingham Palace tegenover de hotemetoten van het hertogdom zaten, was de centrale vraag of Seaside winstgevend was. Het bevestigende antwoord van Davis was ‘de doorbraak’, zei Duany.
Niet lang daarna, in het voorjaar van 1989, werden Duany en zijn vrouw, de architecte Elizabeth Plater-Zyberk, door Charles naar zijn werkkamer op Kensington Palace uitgenodigd. Toen Duany de garderobe op de begane grond binnenstapte, zag hij dat een dozijn antieke toiletten als kapstok dienstdeed en barstte in lachen uit. Een adviseur zei hem zijn conversatie tot de voorliggende kwestie te beperken. Aan het eind van zijn korte presentatie ontrolde Duany de Seaside Code, een document van ongeveer zestig bij negentig centimeter met daarop tien raadselachtige regels tekst, rechthoeken, kruisjes en stippellijnen die de vormen en materialen aangaven die bij alle gebouwen in de gemeenschap moesten worden toegepast. Charles bestudeerde het document een tijdje, snapte wat het idee was en sprak stralend: ‘Dat is het!’
Poundbury moest Charles’ esthetische opvattingen over architectuur verbinden met zijn drang naar maatschappelijke vernieuwing en milieubeheer. Behalve Seaside nam hij ook de compacte en elegante middeleeuwse stad Siena in aanmerking, die evenzo aan een, in dat geval zevenhonderd jaar oud, reglement was onderworpen dat zorgde dat oude gebouwen werden onderhouden en gerenoveerd. Uitziend vanaf de hoogte van de prehistorische walburcht Maiden Castle zag Charles zijn stad zich aan de einder al harmonieus voegen in het landschap van Dorset.
Eenmaal weer met beide benen op de grond zag hij een mengeling voor zich van lage woonhuizen, winkels en werkplaatsen waar mensen uit alle sectoren van de economie konden wonen, werken en rondwandelen over meanderende straten die onderbroken werden door pittoreske pleintjes, en waar auto’s konden parkeren op binnenplaatsen achter de huizen. Via een groot park dat als een singel om de stad lag zou men ver uitkijken over het land van Dorset. Poundbury zou zelfs een dorpshuis krijgen naar het voorbeeld van dat in Tetbury, vlak bij Highgrove.
Krier en Duany ontwikkelden in een week tijd gezamenlijk een bouwreglement. Wat zij voorschreven was cruciaal voor Charles, het was een instrument om de visuele orde te handhaven. Toen hij er in 2013 rondging ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van het stadje, was hij nog even alert op afwijkingen. Hij kromp ineen bij het ontwaren van een verboden schotelantenne, maakte een nadrukkelijk afhakgebaar en was maar half tevreden toen hem verteld werd dat het om de gemeenschappelijke antenne van tweehonderdvijftig inwoners ging, die een hoop kabaal zouden maken als hij werd weggehaald. Maar de prins knapte al snel op toen hij een nieuw huis gewaarwerd waaraan een kalkstenen waterspuwer een stoom uitbrakende pijp aan het oog onttrok.
Het masterplan dat Krier in 1989 ontvouwde was te monumentaal, te italiaanserig en vooral veel te duur voor het hertogdom. Hij ging in de slag met Charles en de bestuurders van het hertogdom en paste zijn plannen successievelijk zodanig aan dat ze haalbaar waren en beter harmonieerden met het ‘landelijk eenvoudige’ karakter van stadjes en dorpen in de omgeving. En alle gehamer van Charles op het betrekken van de gemeenschap bij het proces ten spijt werden veel van de verzoeken van de toekomstige bewoners, zoals een bioscoop, een supermarkt en flinke tuinen bij de huizen, genegeerd ten faveure van de utopische ambities van de prins.
Met de publicatie in de herfst van 1989 van het fraai uitgevoerde boek bij de documentaire A Vision of Britain, leek Charles de wind in de zeilen te hebben. Vijf jaar eerder was hij zijn architectuurcampagne begonnen met het laten vallen van bommetjes. Nu was hij zijn territorium aan het uitzetten en gaf hij niet alleen kritiek maar deed hij ook concrete suggesties, waarbij hij met kracht zijn alternatieve ideeën op het terrein van architectuur en stedenbouw naar voren bracht. A Vision of Britain werd een bestseller, en datzelfde najaar liep het drie maanden storm op een daarop gebaseerde tentoonstelling in het Victoria and Albert Museum.
De prins voorspelde dat Pelli’s wolkenkrabber in Canary Wharf ‘de graftombe van het modernistische dogma’ zou worden. Hij ‘zou zijn schaduw werpen over generaties Londenaren die al genoeg geleden hebben onder torens van architectonische hoogmoed’. In werkelijkheid werd de buurt, ongetwijfeld tot ongenoegen van Charles, een geliefd overloopgebied voor de overvolle City van Londen, wat leidde tot verdere groei oostwaarts. Zelf in de weekends, als de kantoren gesloten waren, bruiste het gebied van de activiteit van mensen die op het groen, de winkels en de restaurants afkwamen. In latere jaren kreeg het gebied deels ook een woonbestemming en kwamen er duizenden appartementen.
Dat Charles niet voorbij de zuiverheid van zijn eigen esthetische opvattingen kon kijken, kwam door een blinde vlek die deels veroorzaakt was doordat hij zelf geen last had van de problemen die het normale leven met zich meebracht. Hij begreep niet dat compact bouwen in steden noodzakelijk was om huisvesting betaalbaar te houden. Hoezeer zijn denken werd bepaald door de grote waarde die hij aan laagbouw hechtte, blijkt wel uit zijn levenslange hekel aan wolkenkrabbers, ongeacht hun pluspunten.
De ruggegraat van Charles’ boek werd gevormd door tien beginselen die de architectuur moesten teruggeleiden naar de ‘eeuwige’ waarden die door de modernisten verlaten waren. Hij drong er onder meer op aan om door hoogtebeperkingen een menselijke maat te realiseren, wijken van binnenhoven en pleinen te voorzien, om in de omgeving gebruikelijke materialen aan te wenden en om goede vaklieden decoratieve elementen te laten vervaardigen. Daarnaast pleitte hij ervoor om kunst in projecten op te nemen om de schoonheid ervan te vergroten, en om de gemeenschapszin te prikkelen door woon- en werkruimtes bij elkaar in de buurt te bouwen en gewone mensen bij de besluitvorming te betrekken.
Twee maanden later sloeg het modernistische establishment terug tijdens een debatavond over de merites van de ideeën van Charles. Al gauw ontaardde de discussie in een harde, bittere woordenstrijd tussen classicisten en modernisten. De critici van de prins waren het stadium van een eenvoudige beschuldiging van neppe retro-architectuur aan het adres van de prins allang voorbij. De architectuurcriticus van The Guardian zei dat het edict van Charles leek op ‘de grondslagen van de mensheid geformuleerd door Hitler (...) Zijn taalgebruik verschilt in niets van dat van de nazi’s die Mies von der Rohes gebouw een paardenstal noemden.’
Colin St. John Wilson, hoofd van de faculteit bouwkunde van Cambridge en de ontwerper van de British Library die Charles zowel op de televisie als in de gedrukte media beledigd had, ging in soortgelijke neerbuigende termen tegen de prins tekeer. Wilson beschuldigde Charles van tactieken ‘gebaseerd op dingen belachelijk maken en verkeerd voorstellen. We kunnen de klok niet terugdraaien. Dat is wat de nazi’s probeerden, en we hebben gezien wat ervan kwam’, om daaraan toe te voegen: ‘Zijn vuurkracht is kolossaal, maar hij beschikt over geen greintje serieuze kennis.’
Léon Krier, die verdachtmakingen over nazisympathieën over zich heen had gekregen nadat hij een boek geschreven had waarin hij de lof zong van Hitlers classicistische architect Albert Speer, stelde woedend dat de modernisten ‘van de kook’ waren ‘omdat ze hun monopolie kwijt zijn’. De prins was door het gekrakeel pijnlijk getroffen en merkbaar uit het veld geslagen.
Het eerste eigen educatieve initiatief van de prins was een zomerschool voor architectuurstudenten, die op de zesendertig opleidingsinstituten in Groot-Brittannië, waar streng de hand gehouden werd aan de modernistische orthodoxie, van elke kennis van het classicisme verstoken bleven. Het idee was bij hem opgekomen toen hij bij het filmen van A Vision of Britain ontdekte dat ‘de zeldzame studenten die de moed bezitten om zich er op eigen kracht in te bekwamen, daarvoor soms om de oren krijgen van hun docenten; wie alleen maar als mafkees te kijk wordt gezet mag nog van geluk spreken’.
Hij gaf Jules Lubbock, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de University of Essex en architectuurcriticus voor het linkse tijdschrift New Statesman, opdracht om voor de zomer van 1990 een programma in elkaar te zetten. De vijf weken durende ‘Prince of Wales’ Summer School in Civil Architecture’, waarvan drie weken in Oxford en twee in Italië – trok vierentwintig enthousiaste studenten. Hun cursusgeld werd gesubsidieerd uit de opbrengst van de verkoop van litho’s naar de aquarellen van de prins.
In Italië sloeg de school haar tenten op in de Villa Lante, een schitterend renaissancelandgoed even ten noorden van Rome dat de Italiaanse regering aan Charles ter beschikking had gesteld. In de avonduren kwamen studenten en docenten bijeen in de rustieke hoven voor diepgravende discussies over de beginselen van Plato versus die van Aristoteles. Overdag kregen de studenten les in tekenen, beeldhouwen en letters snijden. De prins zag het glimmend van trots aan.
Vervuld van het succes van een tweede zomerschool het jaar daarop, breidde Charles de cursus vanaf de herfst van 1992 uit tot een voltijds opleidingsinstituut. Het Prince of Wales Institute of Architecture huisde in twee villa’s; ze waren in de achttiende eeuw door John Nash ontworpen en lagen aan de noordkant van Regent’s Park. De met Dorische zuilen versierde gevel was roomwit gepleisterd maar vanbinnen waren de gebouwen uitgewoond. De Prince’s Charities Foundation, die Charles in 1979 had opgezet om allerhande goede doelen en initiatieven te helpen financieren, droeg wat geld bij. Die stichting kreeg haar fondsen uit de verkoop van litho’s, eetwaren van de boerderij van Highgrove en royalty’s van boeken.
Om de jaarlijkse begroting van ruim anderhalf miljoen pond van de school te dekken, schudde Charles weer zachtjes de bomen van de filantropie. Hoewel het basiscurriculum niet geaccrediteerd was en niet tot enig diploma leidde, schreven zich het eerste jaar achtentwintig studenten in. In zijn openingstoespraak riep Charles op tot een ‘architectuur die de geest voedt’, niet door domweg het verleden te imiteren maar met ‘een specifiek soort architectuur waarbij de vormen, de ontwerpen en de materialen uitgaan van het menselijk gevoel’. Hij zei tegen Brian Hanson, het eerste hoofd van het instituut, dat de studenten ‘eerbied voor het landschap en de grond’ moest worden bijgebracht, ‘en voor de menselijke geest die tot op zekere hoogte een weerspiegeling is van het Hogere’.
Het lesprogramma omvatte architectuur, kunstnijverheid en beeldende kunst. De studenten construeerden polyeders, bekwaamden zich in maatschappelijke planologie, boetseerden met was, oefenden zich in het tekenen naar het leven, en werkten met hout, metaal en steen. Kathleen Raine was in de wolken dat het instituut haar de kans bood om via seminars en colleges het gedachtegoed van haar Temenos Academy te verspreiden en ‘een kerngroep van studenten’ te kweken ‘die de noodzaak inzien van het omkeren van de vooronderstellingen van onze diepgaand gematerialiseerde beschaving’. Iedereen werd verplicht deel te nemen aan een spiritueel forum onder leiding van Raine zelf. Bij kaarslicht werden daar ‘heilige geometrische figuren’ besproken.
Charles kwam vaak naar Regent’s Park, vooral in het begin, toen hij er behoefte aan had om spiritueel bijgespijkerd te worden en inspiratie vond in de manier waarop zijn theorieën in praktijk gebracht werden. Zijn enthousiasme voor de studenten en hun verrichtingen werkte aanstekelijk en hij voerde levendige gesprekken over hun ideeën. Hij liep warm voor ‘de zorg voor mensen die in de kou staan’, herinnerde Hugh Petter zich, die er studeerde en later gebouwen voor de prins ontwierp. Op een keer kwam Charles om tien uur ’s avonds binnen en bleef tot middernacht, doof voor zijn staf die hem smeekte om de slaaptrein naar Wales te pakken vanwege een afspraak de volgende dag. ‘Hij was gek op onze levensverhalen,’ zei Petter. ‘Er viel niet aan hem te ontsnappen.’