3

ERFGENAAM VAN EEN FORTUIN

Charles had altijd voetstoots aangenomen dat zijn ouders, samen met een comité van zwaargewichten als premier Harold Wilson, deken van Windsor Robin Woods en oudoom Louis Mountbatten, lang voordat hij op Gordonstoun eindexamen deed zijn verdere leven zouden uitstippelen. Op sterke aandrang van Dickie Mountbatten en prins Philip zou Charles eerst naar Trinity College in Cambridge gestuurd worden, en daarna naar het Royal Naval College, de hogere zeevaartschool in Dartmouth, gevolgd door een tijdelijk dienstverband als marineofficier – alles bijna precies zoals eerder zijn vader en daarvoor ook zijn overgrootvader George V, wiens bijnaam de koning-zeeman geweest was.

Daarom was het opvallend dat Charles de eerste troonopvolger werd die zich ook echt inschreef om een universitaire graad te behalen. Edward VII had wat rondgesnuffeld op de universiteiten van Oxford en Cambridge, George V had in Oxford wel colleges gevolgd, evenals Edward VIII, die het er twee jaar had uitgehouden, terwijl George VI een jaar in Cambridge had volgemaakt. Charles had er vrede mee dat voor hem de keus gevallen was op de in 1209 opgerichte universiteit, deels vanwege de eerbiedwaardige tradities van de instelling, deels vanwege de ‘glorieuze architectuur’, maar vooral vanwege de nabijheid van Sandringham en de fazantenjacht daar. Zijn moeder liet hem het landgoed Wood Farm gebruiken, een grillige, uit baksteen en natuursteen opgetrokken boerderij met vijf slaapkamers en een prachtig uitzicht over het drassige land langs de Noordzee.

‘Het is de bedoeling dat we prins Charles naar een zo normaal mogelijk leven begeleiden,’ kondigde de rector van Trinity, Richard Austen Butler, kortweg ‘Rab’, aan voordat de jongeman in kwestie in oktober 1967 arriveerde, en hij voegde eraan toe dat de prins ‘geen bijzondere behandeling’ zou krijgen. Maar ondanks dat men een ‘normale’ omgeving wilde creëren voor de troonopvolger werd Charles er steeds herinnerd aan zijn band met het verleden, om te beginnen door het standbeeld van zijn voorvader Hendrik VIII, de stichter van Trinity, dat vanaf de toegangspoort, de Great Gate, op hem neerblikte.

Butler, hoofddocent sir Denis Marrian en nog een paar andere academici zetten in overleg met prins Philip een passend studieprogramma in elkaar. Nu hij zich eindelijk onafhankelijk waande, zei de achttienjarige Charles nee tegen het op zijn toekomstige rol als monarch toegesneden curriculum met vakken als staatsrecht. Zijn adviseurs bogen voor zijn wensen en uiteindelijk werd het een combinatie van antropologie (waarvan hij de smaak te pakken had gekregen bij zijn bezoek aan Papoea-Nieuw-Guinea toen hij op Timbertop zat) en archeologie (op Gordonstoun had hij al meegewerkt aan opgravingen in de grotten van Morayshire).

‘Zo’n kans als deze krijg ik nooit meer, dacht ik, om iets met de prehistorie te doen, iets te weten te komen over vroegere samenlevingen en de allerprimitiefste mensen,’ wist Charles. Hij was vastbesloten om ‘de fundamentele spanningen tussen lichaam en ziel in een mens, in de mensheid’ te leren begrijpen.

Charles kreeg toch een voorkeursbehandeling waar het zijn onderkomen betrof: een begerenswaardig appartement op de tweede verdieping van New Court, dat slechts bij uitzondering aan een eerstejaars gegund werd. Het bestond uit een zitkamer, een slaapkamer en een keukentje, zoals alle verblijven standaard ingericht met een bureau, tafel, sofa en fauteuils, een ijzeren ledikant en een ladekastje. Nadat de koningin in augustus het geheel had geïnspecteerd, stuurde ze haar ‘tapissier’, de lakei die het beheer voerde over Sandringham House, naar Trinity met tapijten, gordijnen en een gewatteerde sprei voor het spartaanse bed. Ook zijn grootmoeder deed haar best om het gezelliger te maken met een schilderij van Edward Seago uit Norfolk, een van haar lievelingsschilders. Waar de overige studenten het moesten stellen met het sanitair in de kelder van New Court, liet het Paleis Charles’ appartement uitrusten met een privébadkamer.

Charles beveiliger van de politie had er ook een kamer en er was accommodatie voor David Checketts, nu officieel de adjudant die zijn persoonlijke zaken regelde. Checketts liet speciale telefoonlijnen aanleggen zodat hij te allen tijde Buckingham Palace zou kunnen bereiken. Net als alle andere studenten, ongeacht hun rang of stand, kwam Charles onder de hoede van een ‘bedder’, een vrouw van middelbare leeftijd die dagelijks zijn bed opmaakte, zijn kamer schoonhield en thee voor hem zette. Over de was ging de beveiliger, om diefstal te voorkomen.

Rab Butler fungeerde als algemeen adviseur. Volgens sommigen was deze voormalige minister van Financiën, twee keer gepasseerd als partijleider van de Conservatieven, ‘de beste premier die we nooit gehad hebben’. Hij lag uitstekend bij de koningin-moeder, die hem een ‘fantastische man’ noemde, ‘een van de weinigen die tegenwoordig echt wijs zijn, & gevoel voor humor paart aan staatsmanschap’.

Charles was een consciëntieuze student, maar zowel van nature als door de naweeën van zijn ervaringen op kostschool nogal in zichzelf gekeerd: ‘kinderlijk, nogal groen,’ volgens Butler. De prins had de sleutels van de vertrekken van de rector van Trinity en kwam ’s avonds langs in diens bibliotheek voor een praatje. Butler vertelde aan Anthony Holden, een vroege biograaf van Charles, dat hij Charles ‘getalenteerd’ achtte, ‘wat iets anders is dan slim, en ook dan intelligent’.

Dr. John Coles, de studiebegeleider van de prins, herinnerde zich dat hij ‘bruikbare en goed doordachte werkstukken’ schreef, ‘al waren ze soms wat afgeraffeld. Hij houdt van discussiëren en trekt graag parallellen tussen onszelf en degenen die we bestuderen.’ Charles dacht dat de antropologie hem zou helpen om zich voor te bereiden op het koningschap. ‘Hoe meer mensen we kunnen helpen om hun eigen gedrag tegenover elkaar te begrijpen en te beoordelen,’ zei hij, ‘des te beter en gezonder de samenleving wordt.’

De tentamenuitslagen na zijn eerste jaar wezen op vlijt en misschien zelfs talent, hij zat ergens boven in de middenmoot. Tot Charles’ opluchting gaven de media hem een gepaste behandeling. ‘Ik heb in elk geval bereikt wat ik wilde,’ schreef hij aan Checketts, ‘en ze in elk geval een beetje laten zien dat ik geen complete sufferd en geen klungel ben!’ Als gastheer van twee cocktailparty’s voor de royaltypers in juni 1968 kreeg hij de kans om ze dat ook hoogstpersoonlijk te laten zien. ‘Een aandoenlijke knaap,’ besloot Mary Kenny van de Evening Standard.

Meer met het oog op zijn toekomstige rol en in lijn met het oorspronkelijke plan legde Charles zich vanaf het begin van zijn tweede jaar heel verstandig vooral toe op geschiedenis, inclusief colleges Britse staatsinrichting. Zijn moeder was aan huis onderwezen in de kneepjes van het staatsrecht, door sir Henry Marten, de adjunct-directeur van Eton, die met haar sir William Ansons driedelige The Law and Custom of the Constitution doorploegde en werken als The English Constitution van Walter Bagehot. ‘Ik weet niet of het aan mijzelf ligt of aan de positie waarin ik geboren ben, maar ik voel de historie,’ merkte Charles met veel gevoel voor drama op.

De prins begon te ‘worstelen met de problemen van George III’ te midden van een generatie die het gezag provoceerde, wiet rookte en protesteerde tegen de oorlog in Vietnam. Voor Charles ontrolden de jaren zestig zich als in een diorama dat hij vanuit zijn koninklijke ivoren toren op afstand bezag.

Charles deelde maar weinig van wat zijn generatiegenoten bewoog. Hij oordeelde dat studenten die de straat op gingen ‘zo hulpeloos en anoniem in het leven stonden’ dat ze zich wel op een dramatische manier moesten manifesteren. Hij dacht ook dat minder serieuze demonstranten meededen ‘omdat ze er misschien plezier in hebben’, wat uitdraaide op ‘je reinste massahysterie’. Ze riepen om ‘verandering om de verandering’, en dat vond hij ‘zoals ik het zie, zinloos’.

Meer op zijn gemak buiten het directe gewoel oefende Charles kritiek op de ‘ongewassen harige studentenlijven’ in Cambridge. Hij droeg nette corduroy pantalons en tweed jasjes, trots op zijn conventionele voorkomen. ‘Als ze me square vinden, dan ben ik maar square,’ verklaarde hij.

Tegelijkertijd ontwikkelde Charles een aantal beslist onconventionele opvattingen die vooral raakten aan het anglicaanse geloof dat hij als monarch geacht werd te ondersteunen. Op Gordonstoun was hij in de ban geraakt van de radicale preken van Mervyn Stockwood, de bisschop van Southwark, die hem liet kennismaken met de parapsychologie, het wat buitenissige geloof in het bestaan van een bovennatuurlijk rijk der geesten waardoor Charles later interesse kreeg voor gebedsgenezing. Hij begon een briefwisseling met Stockwood, die over ‘gevalsbeschrijvingen’ beschikte van verschijnselen als een vrouw die beweerde dat overleden componisten via haar hun werken doorgaven. Charles werd geboeid door mystici die in contact stonden met ‘diegenen die zijn “overgegaan” naar het hiernamaals’. Hij begon ook gedachten te koesteren over ‘eenheid’ met de natuur en de deugden van primitieve pre-industriële culturen.

In Cambridge kwam hij onder de invloed van een andere geestelijke van de Anglicaanse Kerk, dominee Harry Williams, de deken van de kapel van Trinity. Williams’ gedachtegoed was een excentrieke mengeling van christelijk geloof en parapsychologie en hij liet Charles kennismaken met het werk van Carl Jung. Tijdens etentjes met de prins moedigde Williams hem aan om ‘radicaal op zoek te gaan’ naar zijn ‘innerlijke zelf’.

‘Ik heb hem altijd als een diepzinnig man beschouwd,’ vertelde Williams aan biograaf Jonathan Dimbleby. Charles was geïnteresseerd in ‘de bron van het leven’, bezat ‘openheid van geest, een bereidheid om alles ter discussie te stellen’, en ‘nam niets voetstoots aan maar dacht de dingen voor zichzelf uit (...) Hij leek mij toen hij jong was heel geschikt om heilige te worden: hij bezat de deugd, de nederigheid en het verlangen om anderen bij te staan.’

Tegen het einde van zijn tienerjaren raakte Charles ‘ernstig verontrust’ door ‘de industrialisering van het leven’ die traditionele gebruiken had verdrongen en de mens vervreemd had van de natuur, ‘een gevaarlijk kortzichtige benadering’. Hij was ontdaan door het naoorlogse brutalisme in de architectuur, verafschuwde het ‘omploegen en afbreken en vernielen van alle ongerepte natuur’ en ‘het vrolijk modieuze “God is dood”-geroep’ van de jaren zestig. In veel opzichten spoorde hij niet met zijn tijd. ‘Waarom moeten we zo nodig de wijsheid en ervaring van duizenden jaren afschrijven?’ begon hij te denken.

Charles’ adviseurs in Cambridge regelden vriendschappen voor hem met ‘betrouwbare’ jaargenoten, om te beginnen met Robert en Edward Woods, zoons van de deken van Windsor, en hun neef James Buxton. Ze liepen samen college en bezochten culturele gelegenheden, maar beklijven wilden deze georkestreerde vriendschappen niet. De interessantste contacten die Charles legde waren met zijn oudere mentors en een student die hij door een gelukkig toeval trof in het trappenhuis vlak bij zijn appartement op Trinity College.

Die student, Hywell Jones, was een merkwaardig type, een socialist uit Wales die economie studeerde en in een rockband speelde. Jones en de prins ontwikkelden een band met elkaar door lange nachtelijke discussies over de politieke en economische kwesties die langzaam vorm kregen in Charles brein, waarbij de beursstudent meer als intellectueel klankbord fungeerde dan als een echte kameraad. Ze hielden ook na de universiteit, toen Jones voor een denktank werkte, wel contact, maar de vriendschap duurde niet lang meer.

Een paar uitzonderingen daargelaten – Peter Troughton, de op Radley opgeleide zoon van de bestuursvoorzitter van de boekwinkelketen WH Smith, en Richard Chartres, die het tot bisschop van Londen zou brengen – vond de prins kameraadschap buiten de 880 man sterke studentenbevolking van Trinity. ‘Hij ging niet echt met iemand om,’ zei David Checketts. ‘Hij leefde voor de weekends.’

Zoals binnen het koningshuis gebruikelijk ging Charles’ voorkeur uit naar adellijk gezelschap, mannen uit de upper class die zijn enthousiasme voor polo en jagen deelden. Butler had het niet begrepen op deze conventioneel geachte ‘makkers’, zoals hij ze misprijzend noemde. De belangrijkste ervan was waar het Charles aanging Hugh van Cutsem, een chique nazaat van de markiezen van Northhampton. Van Cutsem was officier geweest in het cavalerieregiment Life Guards en bezat een jachtterrein in de buurt van Sandringham in Norfolk. Zeven jaar ouder dan de prins had hij de rol van oudere broer, van betrouwbare gids met wie hij zijn problemen kon bespreken, vooral tijdens de turbulente jaren met Diana. Uiteindelijk zou de vriendschap op een nare manier stuklopen; pas na jaren zou het tot een geëmotioneerde verzoening komen.

Telkens na een weekendje fazanten schieten op Van Cutsems landgoed schreef Charles uitvoerige bedankbrieven, waarin hij bewonderend gewag maakte van ‘datgene waarvan dromen gemaakt worden’ bij de herinnering aan de vogels die hoog in de lucht vlogen. ‘Elk voorwendsel om aan Cambridge te ontsnappen en door de omgeploegde akkers te struinen in plaats van te vegeteren in collegezaaltjes, is hoogst welkom,’ liet hij zijn gastheer in januari 1969 weten.

De prins was inmiddels zo ‘bezeten’ van polo dat hij zich bij het team van Cambridge aansloot en tweemaal uitkwam (en verloor) tegen dat van Oxford, in 1968 en 1969. Na zijn eerste jaar wilde de aanvoerder van Oxford wel kwijt dat Charles ‘ooit’ een prima speler kon worden, maar dat hij ‘om echt goed te worden zich eerst een meer doortastende mentaliteit moest zien te verwerven’.

Naar het voorbeeld van zijn vader nam Charles vlieglessen. Triomfantelijk en uitgelaten beschreef hij zijn eerste solovlucht in januari 1969, toen hij ‘al rondcirkelend het landschap bewonderde’ en zijn flaps en ailerons uitzette voor een ‘perfecte landing. Mijn beste landing ooit.’

Het hoogtepunt van zijn tijd in Cambridge kwam aan het begin van zijn tweede jaar, toen hij in november 1968 lid werd van het toneelgezelschap van Trinity, de Dryden Society. Hij kreeg in een komische revue de rol van een geestelijke die wel wat leek op Michael Ramsey, de aartsbisschop van Canterbury, en een soortgelijke rol in The Erpingham Camp, een grimmige komedie van Joe Orton. Hij leende een priesterboord van Harry Williams, liet zich gewillig een custardtaart in het gezicht gooien en stak een sermoen af terwijl hij de banketbakkersroom uit zijn linkeroor pulkte.

Maanden later vertelde hij bij een diner op Buckingham Palace fotograaf Cecil Beaton over zijn rol in Ortons stuk, dat Beaton ‘heel vooruitstrevend’ vond. Zijn priemende blik zag in de nog niet echt uitgevlogen prins een ‘eenvoudige, aardige en opgewekte adolescent’, ‘attent’ en met een ‘ontwapenende glimlach’. Het kwam de fotograaf voor dat hij ‘de kamers waar we waren rondkeek alsof hij ze voor het eerst zag. Soms had ik de moed niet om hem in zijn mijmeringen te storen.’

De pers begon de toneelhobby van de prins nauwkeuriger te volgen toen hij in twee komische revues optrad: Revulution, waarin hij in veertien van de veertig sketches te zien was, en Quiet Flows the Don. Zijn Goonachtige grollen waren, gaf hij zelf toe, ‘ten diepste ongrappig’, maar dat deed niet af aan het plezier waarmee hij ze ten beste gaf. Van onder een paraplu vertrouwde hij het publiek met gedempte stem toe: ‘Ik leid een beschut leven.’ Even later marcheerde hij het toneel op, liet zijn spierballen rollen en schreeuwde: ‘Dit is mijn vreselijke wraak’, waarop en andere student zijn neus dichtkeep en neuzelde: ‘O, is dat wat het is?’

Het pièce de résistance was zijn optreden als weerman. Idioot uitgedost in een double-breasted jasje met das, zwemvliezen en een gasmasker kwam hij op voor een publiek met de koningin en prinses Anne en begon voor te dragen uit een zelfgeschreven script: ‘Tegen de ochtend zien we overal promiscuïteit, maar dan klaart het op, met hier en daar een foezelbank en aanvankelijk matige potentie.’ Drieënveertig jaar later ging hij op herhaling, dit keer door op BBC Schotland een echte weersverwachting te presenteren. Nu zocht hij meer de gunst van het publiek op, maar behield de oude zelfspot. Nadat hij een ‘kans op buien boven Balmoral’ in het vooruitzicht gesteld had, wierp hij een zogenaamd woeste blik in de camera en sprak: ‘Van wie is verdorie dit script?’

Aanvankelijk speelden vrouwen in zijn sociale leven op de universiteit alleen zijdelings een rol. ‘De koningin-moeder organiseerde partijtjes op Birkhall waar Schotse reels gedanst werden,’ herinnert een debutante van ongeveer Charles’ eigen leeftijd zich. Ze was op bezoek geweest bij haar vriendin Mary Charteris, de dochter van de persoonlijke secretaris van de koningin, wier ouders bij de koninklijke familie op Balmoral verbleven. ‘Mary en ik waren allebei verlegen, maar Charles was nog verlegener. Hij hield zich steeds afzijdig en maakte met niemand contact die hij niet al kende. Hij gaf ons het idee dat hij geen zin had om met wie dan ook van ons te praten.’

Rab Butler nam het op zich om zijn protegé met een geschikte jonge vrouw kennis te laten maken: Lucia Santa Cruz, dochter van de over uitstekende connecties beschikkende Chileense ambassadeur in Groot-Brittannië. Deze diplomaat, opgegroeid in Engeland, was lid van drie prestigieuze Londense clubs – White’s, Beefsteak en Turf – en een huisvriend van de Butlers. Lucia hielp Butler in die tijd als onderzoeksassistente bij het schrijven van zijn memoires.

Ze was een verpletterende brunette met grote, expressieve bruine ogen onder scherp getekende wenkbrauwbogen, lang, zorgvuldig uit het gezicht gekamd haar en een voluptueuze mond. De slanke, slechts 1,65 meter lange Lucia beschikte over een schitterend figuur en een uitstekend stel hersens. In een tijd waarin de meeste meisjes uit de Engelse upper class een rudimentaire opleiding genoten op privéscholen met als kers op de taart een kort verblijf in Zwitserland of Frankrijk, had Lucia zowel aan King’s College in Londen als aan St. Anthony’s College in Oxford een universitaire graad behaald. Ze was vijf jaar ouder dan Charles, even wereldwijs als ze slim was en sprak behalve Engels ook vloeiend Frans, Italiaans en Spaans.

In het voorjaar van 1969 nodigden Butler en zijn vrouw Mollie Lucia en Charles uit voor een dinertje op de Masters Lodge, en het klikte meteen tussen de twee. ‘Zij was zijn eerste echte liefde,’ zei lady Elizabeth Anson, een nicht van Charles en vriendin van Lucia. Hij was sociaal nog zó slecht op zijn gemak dat hij, toen hij in Londen arriveerde op een bal dat gegeven werd door de hertog van Northumberland, nerveus alle onbekende gezichten langs keek tot hij Lucia zag. Hij spoedde zich naar haar toe en ze dansten de hele avond samen.

Lucia was als rooms-katholiek voor Charles ongeschikt. De troonopvolger was immers destijds bij wet verplicht om een protestantse bruid te kiezen. Maar ze was ‘hemels’, zei Elizabeth Anson. De eisen die het koningschap stelde, stonden niet in de weg dat Charles zijn eerste romance beleefde. Patrick Plunket, de adjunct-majordomus van de koningin, wiens taak het was om koninklijke feesten en partijen en dergelijke te organiseren, ‘zorgde voor gelegenheden waar Charles en Lucia zich ongestoord konden terugtrekken,’ zei Elizabeth Anson. Rab Butler vertelde Anthony Holden dat hij Lucia een sleutel van zijn Lodge had ‘toegestopt’ nadat Charles hem had ‘gevraagd of ze omwille van de privacy [daar] zou mogen verblijven’.

Toen Holdens boek in 1979 gepubliceerd werd, ontkende Buckingham Palace Rab Butlers suggestie dat Lucia Charles in de geheimen van de seksualiteit had ingewijd. Maar Molly Butler zelf deed er in 1992 in haar memoires nog een schepje bovenop door te schrijven dat Lucia ‘een prettig voorbeeld was van iemand aan wie [Charles] veilig zijn klauwtjes kon scherpen, als ik het zo mag zeggen’.

Achteraf probeerde ze aan haar woorden een onschuldige draai te geven, maar het leed was al geschied. Ontstemd over de indiscreties, waaronder ook dingen die Rab Butler had gezegd tegen een journalist van de Daily Mail, zette Charles hem in zijn gesprekken met Dimbleby weg als iemand die zich te veel verbeeldde over hun band. ‘Wat Rab Butler beweert is grotendeels te gek om los te lopen,’ sputterde de prins en hij verklaarde de man noch als ‘mentor’, noch als ‘goeroe’ of ‘éminence grise’ te beschouwen.

Al in zijn eerste jaar in Cambridge werd er op Charles een beroep gedaan om als lid van het koningshuis op te treden. Toen iemand hem eens vroeg hoe hij zich die rol had eigen gemaakt, zei hij: ‘Dat leerde ik zoals een aap leert, door naar zijn ouders te kijken.’ In oktober 1967 woonde hij voor het eerste de officiële opening van het parlementaire jaar bij, die door zijn moeder werd verricht.

In december van dat jaar vertegenwoordigde hij de koningin voor het eerst in het buitenland, bij de begrafenis van de Australische premier Harold Holt. Het was uit en thuis in 82 uur en 19 minuten. Hij nam zijn nieuwe verantwoordelijkheden aandoenlijk serieus. In een brief aan Patricia Mountbatten schreef hij dat hij ‘zo blij [was] zoiets voor Mammie te kunnen doen’.

De zomer daarop bracht hij zijn eerste officiële buitenlandse bezoek, de eerste van twee reizen naar Malta in opeenvolgende jaren. Hij nam deel aan een polowedstrijd en bekeek met bewondering voor de architectuur het wegkwijnende achttiende-eeuwse huis waar zijn ouders hadden gewoond toen hij een baby was. In de zomer van 1968 bezocht hij in Londen zeven overheidsinstellingen, waar hij meeliep met ambtenaren om een idee te krijgen van hun werk en hun leven. Rab Butler moest weinig hebben van studieonderbrekingen omwille van koninklijke verplichtingen. ‘Balkonklussen’ noemde de rector van Trinity dat, verwijzend naar de regelmatige rituele verschijning van de koninklijke familie op het balkon van Buckingham Palace.

De belangrijkste van al deze gebeurtenissen was op 1 juli 1969 Charles’ investituur, de ceremonie waarbij de koningin hem de parafernalia overhandigde van de eenentwintigste prins van Wales – zwaard, prinsenkroon, mantel, gouden ring en gouden scepter. Ter voorbereiding schreven zijn ouders hem voor een cursus van negen weken in op het University College van Wales in Aberystwyth aan de westkust. Hoewel hij al vanaf zijn negende prins van Wales was, was hij nog bijna nooit in het prinsdom geweest. De cursus was bedoeld om hem in aanraking te brengen met de taal ervan, de geschiedenis en de culturele tradities.

De jongeman die bij de universiteit geregistreerd stond als ‘Windsor, C’ maakte op 20 april 1969 een vlotte entree. Een menigte van een paar honderd mensen bereidde hem een hartelijk welkom. ‘Cariad bach’, liefje, riepen ze, en ‘Good old Charlie’. In een poging normaal te doen genoot hij zijn eerste maaltijd met de rest van de studenten en schepte aan het zelfbedieningsbuffet sla, ham, gestoomde jamtaart en custard op.

Zijn kamer van 3 bij 4,5 meter in een streng en grijs natuurstenen studentenhuis beschreef hij als een ‘cel’ die hij opvrolijkte met posters en schilderijen. Twee of drie keer per week ontsnapte hij voor vlieglessen naar een nabije RAF-vliegbasis. Vast van plan om het platteland in de omgeving zo goed mogelijk te verkennen marcheerde hij door de bergen tot hij ‘mijn arme politiemensen uitgeput’ had. Hoewel hij zich met ijver aan de studie zette, was het, naar hij zelf zei, ‘een eenzame periode’. Zijn medestudenten bezag hij met dezelfde cynische blik als in Cambridge: ‘langharig, blootsvoets en zweterig’.

Zijn klachten over eenzaamheid vonden een willig oor bij de koningin-moeder. Als altijd probeerde ze haar onzekere kleinzoon te bemoedigen en gerust te stellen. ‘Ik kan je nauwelijks vertellen hoeveel charmante en hartverwarmende dingen ik altijd over je hoor,’ schreef ze. Ze drukte hem op het hart om zijn eigen ‘goedhartige, liefhebbende en intelligente & grappige zelf te zijn’.

Eindelijk dan was Buckingham Palace zover dat het deze ‘zelf’ aan het Britse volk wilde voorstellen als onderdeel van de publiciteit in de aanloop naar de investituur. De nieuwe perssecretaris van de koningin, een Australiër die William Heseltine heette, wilde de nadruk leggen op de betekenis van de jongere generatie voor de toekomst van de monarchie. Hij regelde een reeks radio- en televisie-interviews met welgezinde gesprekspartners, afgetrapt door een gesprek met Jack de Manio, een goede vriend van David Checketts, in het BBC-radioprogramma Today.

Voor het eerste hoorde het Britse publiek de stem van de prins, die aantrekkelijk warm en harmonieus bleek, en zijn perfecte dictie. Hij gaf voor De Manio zelfs een paar van zijn imitaties uit Revulution ten beste. Op televisie kwam de blozende jongeman bij David Frost sympathiek en bedachtzaam over, bescheiden maar ook uitgesproken en zelfbewust. Hij sprak in neutrale bewoordingen over de koninklijke traditie en was zo slim om zijn hoop op een goed huwelijk met het publiek te delen door op te merken dat ‘je heel zorgvuldig moet zijn bij het uitkiezen van iemand (...) die deze specifieke rol zou kunnen vervullen’.

Hoe ambivalent hij tegenover zijn unieke positie stond, bleek toen Frost vroeg of zijn kindertijd hem tot voordeel had gestrekt of juist niet. ‘Eh, nou, het was wel lastig in die zin,’ zei hij, ‘dat je op school toch probeert om een zo normaal mogelijk leven te leiden’. Maar zijn beschutte leven als lid van de koninklijke familie was ‘zeker niet nadelig’. Zijn ‘dubbele opvoeding’, zei hij, was een ‘experiment in koningsopvoeding geweest en zoiets gaat natuurlijk altijd wel met wat moeilijkheden gepaard’.

Een aantal weken voor het eind van zijn cursus in Wales gaf Charles zijn eerste openbare toespraak voor een zesduizendkoppig publiek op het Welsh jeugdfestival voor poëzie, drama en muziek. Hij sprak Welsh, hoewel hij nog maar net de eerste beginselen van de uitspraak en grammatica ervan onder de knie had. Zo’n honderd actievoerders voor een onafhankelijk Wales stonden op stoelen met vlaggen te zwaaien en luidkeels verwensingen te roepen totdat leden van het publiek en de politie ze tot zwijgen brachten. De prins ‘zag de schermutselingen met een vage glimlach op het gezicht aan’, meldde The Daily Telegraph. ‘Hij leek geenszins ontdaan en gaf zijn zeven minuten durende toespraak met een kalme, zekere stem.’

Die prestatie leverde hem een staande ovatie op. Charles schreef later dat hij geroerd was door ‘zoveel applaudisserende en juichende mensen’. Terugdenkend aan de druk van het voor het eerst houden van een toespraak in een vreemde taal vertelde hij aan een vriend: ‘Er gaat niets boven een beetje excentriek zijn!’

De dag voordat hij op 22 juni Aberystwyth verliet, vond hij tijd om nog een keer te gaan vissen. Die avond logeerde hij in een hotel met uitzicht op zee. Daar zag hij op de BBC de première van het geesteskind van William Heseltine, een film onder de titel Royal Family.

Het had een jaar gekost om Royal Family te maken, en de film bood een nog niet eerder voorgekomen inkijkje in het dagelijks leven van Charles, zijn ouders en broers en zuster voorafgaand aan de investituur van de jongeman waarnaar zo reikhalzend werd uitgekeken. De bedoeling was om ongedwongenheid en toegankelijkheid uit te stralen in een tijd waarin de monarchie in de pers onder vuur lag. De koningin was razend populair, het publiek gaf haar gemiddeld een acht, maar hier en daar werd de koninklijke familie door critici afgeserveerd als saai en eendimensionaal. Gedurende de jaren zestig had zich de gedachte steeds verder verbreid dat de monarchie het contact met het volk was kwijtgeraakt.

In de film zag men Charles waterskiën, op Sandringham met zijn zuster sneeuwballen gooien en op Balmoral sladressing maken voor een gezinsbarbecue. De scènes rond de eettafel oogden gekunsteld en stijf, maar alleen al laten zien dat de koninklijke familie ook gewoon met elkaar praatte, maakte ze weer menselijk, precies wat de bedoeling was. Aan de andere kant klaagden sommigen dat de film te veel het ‘daglicht’ liet schijnen over de ‘magie’ van de monarchie. En er was een deur geopend waardoor de pers verder naar binnen zou sluipen.

Twee jaar was er gewerkt aan de voorbereiding van de investituur die een week later zijn beslag zou krijgen. De ceremonie was toegesneden op de tv-uitzending – en werd in kleur uitgezonden – onder regie van lord Snowdon, de professionele fotograaf die met prinses Margaret getrouwd was. De prins en zijn moeder doorliepen ‘eindeloze repetities’, herinnerde Charles zich. ‘We hobbelden rond in de tuinen van Buckingham Palace’ van het ene lint naar het andere merkteken.

De grote gebeurtenis vond plaats op het binnenplein van Caernarfon Castle, waar in 1284 de eerste prins van Wales geboren was, op eenvoudige tronen van Welshe leisteen onder een koepel van plexiglas die was versierd met de pluimen uit het wapen van de prins van Wales: traditie met een modern tintje. De koningin kroonde haar zoon met een uiterst gestileerde, met edelstenen bezette prinsenkroon en hing hem een mantel om van purper fluweel, rijkelijk afgezet met hermelijn. Nadat ze hem die om de smalle schouders had gehangen, streek ze hem nog even zorgvuldig glad.

‘Mijn mama stond me daar aan te kleden zoals ze het ongeveer deed toen ik nog een klein kind was,’ zei hij jaren later. Het ‘meest ontroerende en betekenisvolle moment’, zo schreef hij, kwam toen hij zijn handen in die van de koningin legde en ‘zwoer haar trouwe paladijn te zijn, met huid en haar en voor haar te leven of te sneven tegen wie dan ook’, wat hij beschouwde als ‘schitterende middeleeuwse (...) woorden’.

Snowdon herinnerde zich dat Charles van begin tot eind ‘doodsbenauwd’ was, hoewel hij zich van zijn toespraak en heel het gedoe eromheen kweet met de gelijkmoedigheid die de officiële foto laat zien: gehuld in zijn mantel, met het met edelstenen bezette zwaard en de scepter in zijn handen, die ietwat onwerkelijke kroon op het hoofd en een gepast plechtige uitdrukking op zijn gezicht. Fotograaf was de legendarische Norman Parkinson, een favoriet van de koninklijke familie die erom bekendstond dat hij ze er ‘glamoureus maar toch menselijk’ kon laten uitzien. Charles’ officiële initiatieritueel werd wereldwijd door naar schatting 500 miljoen televisiekijkers gevolgd.

Op een rondreis door Wales was de prins ‘compleet verbijsterd’ door de positieve houding van de grote menigten die hem overal opwachtten en geraakt door hoe de bewoners hun straten te zijner ere versierd hadden. Terug op Windsor Castle noteerde hij in zijn dagboek: ‘Het voelt gek aan om niet meer naar honderden mensen te hoeven wuiven.’

Oudoom Dickie Mountbatten, die steeds meer de rol van grootvader en vertrouwensfiguur speelde, prees de jongeman om hoe hij het ervan afgebracht had maar knoopte er wel de waarschuwing aan vast dat de steun van het publiek ‘wispelturig’ kan zijn en ‘jaar in jaar uit opnieuw verdiend’ moet worden. Charles maakte zich zorgen dat het volk ‘misschien te veel van mij verlangt’.

Eenmaal terug in de cocon van het vertrouwde ging hij in de zomer voordat zijn laatste jaar in Cambridge begon met de rest van het gezin op de jaarlijkse cruise aan boord van het koninklijke jacht Britannia langs de eilanden voor de westkust van Schotland. Daar schreef Charles zijn eerste boek The Old Man of Lochnagar dat hij meer dan tien jaar later zou laten uitgeven met fijnzinnige illustraties van sir Hugh Casson, een van zijn artistieke mentors.

Het was een verhaal voor kinderen, geïnspireerd door de ‘steile, fronsende schoonheid’ van Lochnagar, de berg die bijna duizend meter hoog boven Balmoral uittorende. Charles schilderde het leven van een vreemde oude man die in een grot aan de voet van de berg woonde en op zijn eenzaamheid gesteld was. Het verhaal verried haarscherp hoe de prins er op de drempel van het volwassen leven aan toe was. Het zat vol met melancholie maar ook onbezonnen vrolijkheid. Het onthulde zijn vruchtbare verbeelding, de eenzaamheid die aan hem knaagde en zijn scherpe blik op de natuur. Het was geschreven in een meanderende stijl, een stream-of-consciousness vanuit het perspectief van een halsreikende maar nogal geblokkeerde buitenstaander.

Charles keerde die herfst onder de gebruikelijke klaagzangen terug naar het universitaire leven. Het pittoreske Cambridge kwam hem voor als ‘je reinste hel’ en deed hem vermoeden dat hij ‘in een dierentuin’ verkeerde. Op Trinity College verhuisde hij naar Great Court, met nog luxueuzere, gelambriseerde kamers.

Er stonden voor 1969 meer ‘balkonklussen’ op het programma: weer een officiële opening van het parlementaire jaar, maar ook zijn formele intrede in het Hogerhuis. ‘Net een grote herensociëteit,’ schreef hij, maar hij verklaarde zichzelf nog onvoldoende voorbereid om al in die indrukwekkende zaal te spreken.

Toen Charles in november van dat jaar eenentwintig werd, bereidde zijn moeder hem een groot feest op Buckingham Palace, de plaats waar hij geboren was. Op de lijst van meer dan vierhonderd gasten stonden koninklijke verwanten uit alle hoeken en gaten, politici en leeftijdgenoten van Charles. In overeenstemming met de vroegoude kant van de prins begon de avond met een klassiek concert van violist Yehudi Menuhin met zijn tweeëndertig man sterke Festival Orchestra. Op verzoek van de prins stond cellist Maurice Gendron op het programma met fragmenten van Mozart. Na het concert was er een diner met meloen, kreeft, fazant, koffiesoufflé en champagne, gevolgd door vuurwerk en een rockband om op te dansen. Zelfs van de koningin wordt gezegd dat ze flink aan het dansen ging, op kousenvoeten nog wel.

Twee dagen later vierde Charles zijn echte verjaardag door met het gezin ter communie te gaan bij een dienst in de Chapel Royal of St. John’s in de Londense Tower, waarbij hij een ‘oefening van dankbaarheid en toewijding aan zijn toekomstige leven als troonopvolger’ uitsprak. Hij was nog maar vier jaar verwijderd van de leeftijd waarop zijn moeder koningin geworden was, en kon onmogelijk vermoeden dat hij nog zo ontzettend lang zou moeten wachten.

Deze mijlpaal maakte hem ook schatrijk. Sinds de koningin in 1952 de troon had bestegen was hij hertog van Cornwall en de officiële begunstigde van het hertogdom Cornwall, een goed dat in 1337 was gesticht om de mannelijke erfgenaam van de troon van inkomen te voorzien. Sindsdien had hij jaarlijks het equivalent van ruim 435.000 euro (in euro’s van 2016) aan revenuen ontvangen. Nu hij eenentwintig was, had hij recht op de volledige opbrengst, in euro’s van 2016 jaarlijks zo’n 3,2 miljoen. Op de balans van het hertogdom stonden meer dan 28.000 hectare bouwland, oesterbedden in de Helford, een rivier in Cornwall, granietgroeven, tinmijnen, duur vastgoed in Londen en zelfs de gevangenis van Dartmoor.

De vorige prins van Wales, de latere koning Edward VIII, had een precedent geschapen door bij wijze van vrijwillige belasting iets meer dan 20 procent van zijn inkomsten aan de schatkist te schenken. Charles ging daarmee door, zodat hem een weekinkomen van bijna 30.000 euro overbleef (weer in euro’s van 2016). Alleen al deze bron van inkomsten verschafte hem de onafhankelijkheid van zijn ouders en hun hofhouding die hij in later jaren tot het uiterste zou benutten.

Zijn zuster en zijn beide broers werden onderhouden uit de persoonlijke bezittingen en beleggingen van de koningin, het hertogdom Lancaster (dat Charles als hij de troon besteeg zou erven, terwijl Cornwall dan naar zijn eerstgeboren kind zou overgaan) en de Civil List, de jaarlijkse toelage van regeringswege ter dekking van de officiële activiteiten van de koninklijke familie. Charles’ rijkdom gaf hem de gelegenheid om een staat te voeren waar de andere kinderen niet aan konden tippen en schiep een blijvende afstand tussen hem en de rest. Hij zou de fondsen uit het hertogdom Cornwall ook inzetten ten behoeve van zijn koninklijke verplichtingen en om zijn liefdadigheidsprojecten te ondersteunen.

Drie maanden voor zijn afstuderen vond Charles’ belangrijkste publieke optreden plaats, als voorzitter van een ‘The Countryside in 1970 Committee for Wales’ geheten stuurgroep van de in 1968 opgerichte Countryside Council for Wales bij de jaarvergadering op 18 februari 1970 in Cardiff. Het was zijn eerste toespraak over het milieu, met de hand uitgeschreven, en vol standpunten over een heel aantal vraagstukken waar hij decennialang opmerkelijk consequent aan zou blijven vasthouden.

Prins Philip had zich opgeworpen in de strijd voor het behoud van de natuur en met bescherming van het rurale landschap als overkoepelend thema trad zijn zoon in zijn voetsporen. Maar met zijn uitgesproken opvattingen begaf hij zich dieper in het milieudebat dan zijn vader had gedaan. Uiteindelijk zouden die opvattingen het beeld dat men van hem had zo gaan bepalen dat de publieke opinie jegens hem in twee kampen verdeeld raakte. Wat hij er in 1970 over zei, was nu eens langdradig, dan weer profetisch, soms zwaar overdreven maar steeds doorspekt van de zelfspot die zijn handelsmerk zou worden: ‘Mijn medeleven gaat uit naar al die luisteraars die moeten aanhoren hoe ik probeer mezelf niet al te vaak te herhalen.’

Hij sprak over de ‘schrikbarende gevolgen van de kanker die vervuiling heet in al haar verschijningsvormen’: olie die in zee geloosd werd, chemicaliën in rivieren, fabrieksrook, uitlaatgassen van auto’s en vliegtuigen. Hij brak de staf over weggeworpen plastic flessen die tot ‘hele bergen afval’ geleid hadden.

Hier zag men een vrijwel complete blauwdruk van het twintigste-eeuwse milieuactivisme. Hij nam zelfs even gas terug om stil te staan bij de kosten van het aanpakken van milieuproblemen, en vroeg of men bereid was om de noodzakelijke prijsverhogingen voor zijn rekening te nemen. En hij nam een voorschot op de aanval op de moderne architectuur die hij halverwege de jaren tachtig zou lanceren, door architecten te smeken om toch vooral rekening te houden met de behoeften van de gemeenschap, waarbij hij opmerkte dat een architect ‘nooit verplicht werd om in de ecologische niche te gaan wonen die hij voor anderen heeft ontworpen’.

Minder opvallend, maar wel minstens even veelzeggend was dat de toespraak de kiem bevatte van zijn levenslange neiging om uiteenlopende ideeën met elkaar ‘te verknopen’. Hij zei dat ‘natuurbehoud en vervuilingsproblemen niet gezien moeten worden als concepten die losstaan van huisvesting en andere sociale beleidskwesties’. Hij drukte zijn toehoorders op het hart het ‘totale milieu’ in beschouwing te nemen. Hij zou als prins van Wales veel sterk uiteenlopende kruistochten ondernemen en belangen steunen, maar voor hem bleven ze altijd onderling verbonden, tot verbijstering van zowel zijn ouders als zijn vrienden en adviseurs.

De maand daarop haalden hofdignitarissen Charles uit Cambridge voor een koninklijke rondreis van vier weken langs Australië, Hongkong, Nieuw-Zeeland en Japan. De weg naar Australië voerde hem voor het eerst naar de Verenigde Staten, waar hij aan de westkust een korte tussenstop maakte.

Het werd een niet erg veelbelovend begin van wat een lange, vriendschappelijke verhouding met Amerika zou worden. Gemeentefunctionarissen van Los Angeles en een vertegenwoordiger van gouverneur Ronald Reagan kwamen hem hartelijk begroeten en boden hem de sleutels van de stad aan. Maar hij vond de politici maar vervelend en klaagde later in een brief aan een vriend over ‘het schouderkloppen, handenpompen en het eindeloze gespeech’ van de burgemeester en zijn chef de protocol.

In het vliegtuig van Los Angeles naar Sydney las hij Anna Karenina, het was de eerste keer dat hij anders dan voor school een roman las. Hij was minder onder de indruk van de wederwaardigheden van Tolstojs gedoemde geliefden dan van ‘hoe erg woorden me konden ontroeren’. Het gaf hem ‘dezelfde sensatie’ die ‘mooie en aangrijpende muziekstukken’ bij hem opriepen.

Er kwam meer patroon in zijn reisgewoonten: het uiten van krachtige meningen tegenover politici en diplomaten, het gemok over protocollaire eisen en de herrie van politie-escortes, het uitvallen tegen opdringerige journalisten en fotografen, de lol die hij had door het absurde te zien van verkeerd uitpakkende ceremoniële goede bedoelingen. Zo kon hij maar met moeite zijn plezier verbergen toen bij zijn bezoek aan Japan ‘God Bless the Prince of Wales’ ten gehore werd gebracht op twee bamboe blokfluiten. Hij leerde de rituelen die nu eenmaal bij formele ontmoetingen te pas komen te overleven door ze te bezien door de bril van de antropoloog, zodat hij een en ander met de nodige distantie kon betrachten.

Voortbordurend op zijn eerdere vermaningen aangaande het milieu maakte hij in mei 1970 zijn debuut bij de Cambridge Union, het grootste discussieforum van de universiteit, tijdens een debat over de stelling dat ‘technologische vooruitgang de menselijke individualiteit bedreigt en bezig is de mens de baas te worden’. Charles waarschuwde voor de ontmenselijkende effecten van technologie en sprak de vrees uit dat schoolkinderen straks ‘meester’ zouden zeggen tegen computers.

En toen ging hij een brug te ver – zoals hij in de jaren die volgden zo vaak zou doen – met een heethoofdige aanklacht tegen de Concorde, het supersonische passagiersvliegtuig dat Frankrijk en Groot-Brittannië samen aan het ontwikkelen waren. Hij zei dat hij er graag mee zou reizen en dat zou hij in de jaren tachtig en negentig ook ten minste drie keer doen. Maar ‘als het ding geluidsoverlast veroorzaakt, als het kerken doet omvallen en met zijn supersonische knal vensters van onschatbare waarde versplintert (...) Willen we zoiets echt?’

Met die uitlatingen kwam de prins in aanvaring met het Britse regering. Ze waren ook overdreven, omdat de Concorde boven land niet sneller dan het geluid zou vliegen. ‘Prins Charles moet beide kanten van de controverse in beschouwing nemen,’ zei een woordvoerder van de British Aircraft Corporation, de eerste van velen die een dergelijke smeekbede tot hem richtten. De prins, die beter thuis was in de achttiende eeuw dan in de twintigste, ontwikkelde een diep wantrouwen tegen technologische vooruitgang. Zijn halfbakken en provocerende uitspraken leverden het soort aandacht op waar hij van genoot, al helemaal toen hij met 214 tegen 184 stemmen triomfeerde in het debat bij de Cambridge Union. Het was de eerste keer dat hij zijn overtuigingskracht met succes inzette, iets wat hij steeds vaker zou doen naarmate hij zijn rol als prins van Wales verder vorm gaf.

Op 23 juni 1970 studeerde Charles af met een 2:2 (second class, division two), wat we in Nederland een nette zes zouden noemen – Britse grapjassen zouden het later een ‘Desmond’ noemen, een spitsvondigheidje op de homonymie tussen ‘2:2’ en de achternaam van aartsbisschop Tutu. Rab Butler was teleurgesteld en weet Charles’ matige prestaties deels aan zijn regelmatige afwezigheid in verband met koninklijke activiteiten, deels ook aan zijn negen weken in Wales. Maar voor een troonopvolger was het al een hele prestatie dat hij überhaupt een universitair diploma verwierf, hoewel Charles nooit vrede kreeg met het feit dat ‘ze’ vaak geprobeerd hadden om ‘te beweren, nou ja, dat het geen echte graad was omdat ze het me gemakkelijk gemaakt hadden. Nou, dank je feestelijk.’

Het ‘experiment met koninklijke opvoeding’ was nu voorbij, en hij had geleerd om thuis te zijn in twee werelden tegelijk: die van het exclusieve koninklijke milieu en die van de gewone mensen bij wie hij in klas of collegezaal zat. Zoals Checketts opmerkte, behoorden Charles’ drie jaren in Cambridge tot ‘de meest vrije perioden die hij ooit zal kennen’. Ook had de prins de bevrijding ervaren van het nieuwe denken, en dat had hem gesterkt in zijn voornemen om zijn eigen weg te gaan en zijn eigen opvattingen te ventileren.

Veertig jaar later zou hij in een interview voor een tijdschrift ietwat opstandig zeggen dat, als er bezwaren bestonden tegen zijn opvattingen, zijn ouders en hun adviseurs hem maar niet ‘naar een school hadden moeten sturen die was gegrondvest op het nemen van initiatief. Of naar een universiteit waar je je onvermijdelijk in veel van die kwesties gaat verdiepen. Jammer voor hen, dan.’

Prins Charles
cover.xhtml
bee.html
Section0001.html
Section0002.html
Section0003.html
Section0004.html
Section0005.html
Section0006.html
Section0007.html
Section0008.html
Section0009.html
Section0010.html
Section0011.html
Section0012.html
Section0013.html
Section0014.html
Section0015.html
Section0016.html
Section0017.html
Section0018.html
Section0019.html
Section0020.html
Section0021.html
Section0022.html
Section0023.html
Section0024.html
Section0025.html
Section0026.html
Section0027.html
Section0028.html
Section0029.html
Section0030.html
Section0031.html
Section0032.html
Section0033.html
Section0034.html
Section0035.html
Section0036.html
Section0037.html
Section0038.html
Section0039.html
Section0040.html
Section0041.html
Section0042.html
Section0043.html
Section0044.html
Section0045.html
Section0046.html
Section0047.html
Section0048.html
Section0049.html
Section0050.html
Section0051.html
Section0052.html
Section0053.html
Section0054.html
Section0055.html
Section0056.html
Section0057.html
Section0058.html
Section0059.html
Section0060.html
Section0061.html
Section0062.html
Section0063.html
Section0064.html
Section0065.html
Section0066.html
Section0067.html
Section0068.html
Section0069.html
Section0070.html
Section0071.html
Section0072.html
Section0073.html
Section0074.html
Section0075.html
Section0076.html
Section0077.html
Section0078.html
Section0079.html
Section0080.html
Section0081.html
Section0082.html
Section0083.html
Section0084.html
Section0085.html
Section0086.html
Section0087.html
Section0088.html
Section0089.html
Section0090.html
Section0091.html
Section0092.html
Section0093.html
Section0094.html
Section0095.html
Section0096.html
Section0097.html
Section0098.html
Section0099.html
Section0100.html
Section0101.html
Section0102.html
Section0103.html
Section0104.html
Section0105.html
Section0106.html
Section0107.html
Section0108.html
Section0109.html
Section0110.html
Section0111.html
Section0112.html
Section0113.html
Section0114.html
Section0115.html
Section0116.html
Section0117.html
Section0118.html
Section0119.html
Section0120.html
Section0121.html
Section0122.html
Section0123.html
Section0124.html
Section0125.html
Section0126.html
Section0127.html
Section0128.html
Section0129.html
Section0130.html
Section0131.html
Section0132.html
Section0133.html
Section0134.html
Section0135.html
Section0136.html
Section0137.html