11
Anderhalf jaar na zijn sprookjeshuwelijk in 1981 lag het leven van Charles in duigen. In het openbaar probeerde hij serieuze zaken aan de orde te stellen, maar niemand luisterde nog naar hem. Alle aandacht van de pers ging uit naar Diana.
Tegelijkertijd stond Charles’ moeder op haar zesenvijftigste op het toppunt van haar macht, na eenendertig jaar regeren zat ze rotsvast in het zadel. Al meer dan drie jaar had ze wekelijks overleg met Margaret Thatcher, de in mei 1979 gekozen eerste vrouwelijke minister-president van Groot-Brittannië. Thatcher, van de leeftijd van de koningin, was een offensief begonnen om het land uit de economische malaise te trekken door te bezuinigen op overheidsuitgaven, werknemersorganisaties aan banden te leggen en het particulier initiatief de vrije teugel te geven.
De verplichte audiënties van de eerste minister bij de koningin verliepen steeds in een correcte en gedisciplineerde sfeer, volgens een van tevoren vastgelegde agenda en zonder veel ruimte voor koetjes en kalfjes. De vrouwen waren weliswaar heel verschillend van temperament, maar de koningin sprong handig om met de IJzeren Dame die al haar mannelijke collega’s angst aanjoeg. Elizabeth II zorgde dat ze op de hoogte bleef van wat er speelde, ventileerde geen opinies, bood een geruststellend oor, en bewaarde haar kalmte als de eerste minister weer eens bestraffend begon te preken. Thatcher kwam altijd weer ontspannener naar buiten dan ze de audiëntiezaal was binnengegaan.
Eind 1982 begon Charles aan een reeks confronterende toespraken waarin hij algemeen geaccepteerde opvattingen inzake sociale en economische kwesties ter discussie stelde en een koers ging varen die haaks stond op de neutrale positie die de koningin in het openbaar bleef innemen.
Charles was onlangs benoemd tot voorzitter van de British Medical Association (BMA) en was gevraagd als hoofdspreker op het diner ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van de vereniging, op 14 december. Maar als de medische zwaargewichten van het land hadden gedacht dat Charles met de zouteloze lofzangen zou aankomen die bij dit soort galabijeenkomsten gebruikelijk waren, dan werden ze snel uit de droom geholpen.
De prins verweet de medische professie dat ze de mens zagen als een machine in plaats van te beseffen dat ‘de patiënt een integraal menselijk wezen’ was. Dokters zouden zich bij het inschatten van iemands ‘geest, zelfbeeld, zijn afhankelijkheid van zijn fysieke en sociale omgeving, evenals zijn relatie tot de kosmos’ meer moeten laten leiden door ‘traditionele wijsheid’. Hij waste de vereniging de oren om haar ‘openlijke vijandigheid’ jegens alternatieve geneeswijzen. Hij sprak schande van een te sterk vertrouwen op chirurgisch ingrijpen en krachtige geneesmiddelen. ‘Het is beangstigend,’ verklaarde hij, ‘hoe afhankelijk wij allen worden van geneesmiddelen.’
Hij drukte zich uit in messiaanse bewoordingen en koos de kant van het ‘onorthodoxe individu’ dat ‘gedoemd’ was om zijn rol te spelen in ‘jaren van frustratie, spot en mislukking’, totdat ‘zijn dag komt en de mensheid klaar is om zijn boodschap te ontvangen (...) die komt uit een veel dieper gelegen bron dan het bewuste denken’. Zijn rolmodel was de zestiende-eeuwse genezer Paracelsus, die geminacht werd om zijn onconventionele, op intuïtie, grondige kennis der natuur en ‘gevoel voor de spiritualiteit’ van de patiënt berustende behandelmethodes.
Veel van die ideeën wortelden in Charles’ kindertijd, toen hij het enthousiasme van de koninklijke familie voor homeopathie had meegekregen, dat al uit het midden van de negentiende eeuw dateerde. De homeopathie, lange tijd wegens gebrek aan onderbouwing met behoorlijk onderzoek afgewezen als onbewezen, behandelt ziektes en verwondingen met ‘tincturen’, verdunde extracten van planten en mineralen. Noch Charles noch zijn moeder wees bij ziekte ooit een conventionele behandeling van de hand, maar hun trouw aan aanvullende remedies bleef onwankelbaar overeind.
Terwijl de koningin privé dat soort praktijken zonder ophef waardeerde om hun praktische nut, ontpopte Charles zich als evangelist van een alomvattende ‘integrale gezondheidsleer’. Hij haalde zijn inspiratie uit de traditionele gebruiken van primitieve samenlevingen zoals die waarmee hij als scholier voor het eerst in aanraking was gekomen, en nam Laurens van der Posts ‘vitalisme’ over: het aanspreken van de ‘vitale kracht’ van het individu via Jungs collectieve onderbewuste. Ook acupunctuur, meditatie, massage en de ayurvedische geneeskunst uit India hoorden er volgens de prins bij.
Charles’ onomwonden uitspraken ten overstaan van de BMA ontketenden een debat binnen de medische beroepsgroep. De meeste leden beschouwden zijn ideeën als pseudowetenschappelijk. Desondanks kwam de vereniging haar voorzitter tegemoet door een onderzoek naar alternatieve geneeswijzen goed te keuren dat ze vier jaar later als nutteloos zou afserveren.
Het werd een zich herhalend patroon in zijn leven: vanwege zijn positie zagen ambtsdragers en deskundigen zich genoodzaakt om aandacht te besteden aan zijn ideeën, hoe vergezocht en obscuur ze ook leken. Meestal werden zijn theorieën en zorgen dan gepareerd of op zijn minst in twijfel getrokken, waarna hij tandenknarsend maar onversaagd voortging op de ingeslagen weg, ervan overtuigd dat hij op de lange duur in het gelijk gesteld zou worden.
Het Britse publiek was veel meer onder de indruk van zijn dramatische aanval op de manier waarop mensen door dokters behandeld werden dan degenen die hij bekritiseerde. ‘Ik heb echt nog helemaal nooit zoveel brieven gekregen,’ zei hij tegen de Evening Standard. Het had hem getroffen, zei hij, dat de briefschrijvers ‘veel meer interesse in en besef van dit aspect’ tentoonspreidden ‘dan ik mij had voorgesteld’.
Het gevolg was dat chiropractors, acupuncturisten en wat al niet meer aan niet-traditionele genezers, vaak overduidelijke charlatans, nieuwe steun kregen van mensen die het vertrouwen verloren hadden in conventionele geneeswijzen en de ‘lopendebandbehandeling’ door de National Health Service (NHS), het gratis stelsel van gezondheidszorg van overheidswege. De verkoop van kruidenmiddelen nam een hoge vlucht en winkels in gezonde voedingsmiddelen schoten als paddenstoelen uit de grond.
Charles gaf later toe dat hij de British Medical Association ‘de verschrikkelijkste dingen’ voor de voeten geworpen had. Desalniettemin sterkte de reactie van het publiek, ondanks de scepsis van de vakmensen, zijn vertrouwen in zijn intuïtie. Alternatieve geneeswijzen zouden een van zijn meest controversiële stokpaardjes blijven, dwars tegen alle tegenwerpingen en wetenschappelijke bewijzen in.
Zijn volgende doelwit was het landbouw-establishment. Hij besloot zijn boodschap te brengen in het hol van de leeuw van de conventionele landbouw, het Royal Agricultural College, de landbouwhogeschool in Cirencester. Tijdens een conferentie op 8 januari 1983 deed hij in zijn toespraak een aanval op het gebruik van onkruid- en insectenverdelgers in de moderne landbouw, alsmede op het ongeremd uitputten van de voorraden fossiele brandstoffen in de wereld om er kunstmest van te maken. In plaats daarvan, hield hij de boeren voor, moesten ze ‘effectiever gebruik gaan maken van duurzame energiebronnen’.
Dit was het eerste salvo in een langdurige campagne tegen de agribusiness die in de loop van tien jaar zou uitgroeien tot een frontale aanval op genetisch gemanipuleerde gewassen, in het spraakgebruik aangeduid als GM of GMO (genetically modified organisms). Zijn eerste grote toespraak met genetisch gemanipuleerde gewassen als onderwerp was voor de Soil Association, een liefdadigheidsinstelling die in 1946 was opgericht om het gebruik te bevorderen van de milieusparende technieken die bekend zouden worden onder de noemer biologische landbouw.
De rede van een uur ging grotendeels over zijn favoriete onderwerpen: het kwaad van kunstmest, onkruidverdelgers en geïndustrialiseerde intensieve monocultuur, de noodzaak om de eerbiediging van de natuur te laten prevaleren boven de wetenschap en het herstel van gevarieerde biotopen. Hij stelde dat de mens met genetisch gemanipuleerde organismen inbreuk maakte op ‘domeinen die aan God toekomen en aan Hem alleen’. Hij betwijfelde de noodzaak om ‘Frankenstein-achtig te experimenteren met de materie van het leven zelf’ en verkondigde dat in een ‘tijdperk van rechten de Schepper toch ook enige rechten had’.
Twee jaar later zwoer hij publiekelijk dat hij nooit genetisch gemanipuleerd voedsel zou gebruiken of aan zijn familie en gasten zou voorzetten, en in juni 1999 publiceerde hij er een luidkeelse jammerklacht over in de Daily Mail. Daarin verklaarde hij dat de wereld geen GM-gewassen nodig had, trok hij de bewijzen die er waren voor de veiligheid ervan in twijfel, riep hij op tot strikte etikettering en beweerde hij dat de voorstanders van GM-voedsel ‘emotionele chantage’ pleegden om hun punt te maken.
Charles ging op alle punten regelrecht in tegen het beleid van de Labourregering van Tony Blair, die van 1997 tot 2010 de touwtjes in handen had. Blairs communicatiechef, Alastair Campbell, vond de stellingen van de prins ‘verschrikkelijk (...) overdreven’ en ‘redeloos wetenschapsvijandig’. Hij klaagde bij de premier dat Charles er handig gebruik van gemaakt had dat ‘we ons feitelijk niet konden verweren’, omdat openlijke kritiek van regeringswege aan het adres van de troonopvolger immers onmogelijk was. Binnenskamers vervloekte Blair het ‘gekoketteer’ van de prins en was hij zo ‘laaiend’ dat hij zijn bezwaren kenbaar maakte bij zijn wekelijkse gesprek met de koningin.
In mei 2000 deed de prins er nog een schepje bovenop toen hij als beeldbepalende publieke figuur de in hoog aanzien staande jaarlijkse Reith-lezing op BBC4 mocht houden. In die prestigieuze omgeving meende hij olie op het vuur van het biotechnologiedebat te moeten gooien door ‘mogelijk desastreuze langetermijneffecten’ te voorspellen als we ‘met onze hele wereld omgaan als één “groot laboratorium van het leven”’.
Deze keer kwam de wetenschappelijke wereld in het geweer tegen Charles’ beweringen. Natuurkundige en kosmoloog Stephen Hawking zei dat de mensheid onmogelijk ‘onderzoek en ontwikkeling kon verbieden, omdat die heel nuttige toepassingen hebben’. Richard Dawkins, hoogleraar in Oxford en een van de meest vooraanstaande evolutionair biologen, bracht naar voren dat ‘landbouw altijd al onnatuurlijk is geweest. Bijna elke hap die we nemen, is genetisch gemodificeerd.’ En James Watson, de Nobelprijswinnaar wiens grensverleggend onderzoek leidde tot de ontdekking van de structuur van DNA, wees op de innovatieve genetisch gemodificeerde ‘gouden rijst’ waarmee het vitamine-A-gebrek dat in de derde wereld voor blindheid en ziekte zorgt, kon worden aangepakt.
Charles zette zijn anti-GMO-campagne achter de schermen voort, vooral in een coalitie met de Indiase milieuactiviste Vandan Shiva, die een van zijn belangrijkste adviseurs werd. Shiva’s meest spectaculaire bewering, dat driehonderdduizend hopeloos in de schuld zittende Indiase boeren zelfmoord gepleegd hadden vanwege de hoge kosten van genetisch gemodificeerd katoenzaad, werd door meerdere diepgravende onderzoeken ontkracht. Maar zoals zo vaak trok de prins zich van dat tegenbewijs niets aan. Hij liet zich inpakken door Shiva’s charisma en een wereldbeeld dat zijn onderbuikgevoelens bevestigde. Hij zette een buste van haar in de tuin van Highgrove, ging op bezoek op haar biologische boerderij in India, steunde haar financieel en zorgde voor publicatie van artikelen die zij schreef.
Charles’ verzet tegen genetische modificatie zou een bron van onenigheid blijven, hoewel zijn minder controversiële gelobby voor biologisch geteeld voedsel op den duur wel steun kreeg van het publiek. Maar toen hij begin 1983 in Cirencester voor het eerst een klap uitdeelde aan de moderne landbouw, verklaarde de pers hem om zijn buitenissige ideeën voor gek. Weken na die toespraak is in een brief die Charles schreef aan zijn vriend Charles (‘Charlie’) Douglas-Home, hoofdredacteur van The Times, nog merkbaar hoe gekwetst hij daardoor was.
Douglas-Home was een van zijn weinige vrienden binnen de pers, maar wel een met een uitstekende positie. Ze hadden elkaar leren kennen via Laurens van der Post, die door Charlie en zijn vrouw Jessica, een schrijfster en kunstenares, enorm bewonderd werd. Douglas-Home was thuis in koninklijke kringen en net als de prins een buitenmens en een fervent beoefenaar van de vossenjacht, dus op zijn discretie kon men rekenen. Charles liet zich door hem raden in zijn omgang met de pers en bij het zoeken van hem welgezinde journalisten die met het schrijven van toespraken konden helpen.
De prins schreef Douglas-Home toen hij in het geheim in Cornwall verbleef om te ervaren hoe het leven eruitzag voor een arbeider op een kleine boerderij. Hij was verrukt van wat hij meemaakte. ‘Een nieuw gevoel voor verhoudingen doorspoelde mijn half verknipt geraakte wezen,’ schreef hij, ‘en het leven kreeg plotseling zijn ware betekenis.’ Het werk op het land en het verzorgen van de dieren hadden hem ‘de centrale redenen van ons bestaan en hoe we in elkaar zitten, onze afhankelijkheid van natuurlijke zaken en de ultieme leegte van het streven naar verfijning’ doen inzien. Maar hij voegde er wel aan toe dat hij bang was dat hij door dat soort gedachten ‘in minder welgezinde kringen als geitenwollen sok’ zou worden weggezet.
Na zijn eerste toespraken in Cirencester en bij de British Medical Association hield Charles zich bijna een jaar buiten het openbare debat. Maar in het voorjaar van 1984 trad hij opnieuw op de voorgrond, nu in de hoedanigheid van zelfbenoemd expert in een andere discipline die zijn belangstelling had: de architectuur. Al sinds zijn dagen in Cambridge had de moderne brutalistische bouw van na de Tweede Wereldoorlog hem dwarsgezeten. Zijn rede in Cardiff in 1970 was de eerste waarin hij architecten had aangespoord om bij het ontwerpen van woon- en werkruimte voor gewone mensen vooral acht te slaan op wat die er zelf van vonden. Na de rellen in de Britse achterstandswijken van 1981 wees hij met recht en reden de zielloze woontorens van de volkshuisvesting aan als een van de voornaamste oorzaken van de onvrede en de gedesillusioneerdheid onder de armen. Hij had zowel in Groot-Brittannië als in de andere landen die hij bezocht, met name in de islamitische wereld, goed en diepgaand gekeken naar gebouwen om erachter te komen hoe die in zijn holistische wereldvisie pasten.
Nu was hij zover dat hij zich met zijn zich steeds verder ontwikkelende theorieën over architectuur met kracht in het maatschappelijk debat wilde mengen. De gelegenheid om dat te doen kwam in Hampton Court, bij alweer een galadiner ter gelegenheid van een honderdvijftigste verjaardag, dit keer die van het Royal Institute of British Architects (RIBA).
Hem was ter ore gekomen dat Rod Hackney, een pionier van de ‘gemeenschapsarchitectuur’, van plan was om binnenstadbewoners te helpen om zelf vervallen woongebouwen te renoveren. Het mobiliseren van de wijsheid van amateurs bij het creëren van hun stedelijke omgeving vond weerklank bij Charles op dezelfde gronden als die waarop hij homeopathie als een natuurlijke en zinnige vorm van heelkunde beschouwde. Hij ging ook te rade bij de traditionele architect Quinlan Terry, een man die moderne materialen verfoeide en vasthield aan het ouderwetse soort verfraaiingen dat de prins kon waarderen.
In de weken die voorafgingen aan zijn optreden op 30 mei 1984 werkte Charles in privébesprekingen met felle critici van de contemporaine architectuur zijn denkbeelden verder uit. Net als toen hij de medische stand onder vuur genomen had, schreef de prins zijn rede eigenhandig. Achter de rug van zijn voornaamste adviseurs om liet hij, zich verkneukelend om het effect dat zijn ‘geheime bom’ zou sorteren, de tekst bezorgen bij The Times, The Guardian en The Observer.
In de auto op weg naar het galadiner probeerde Edward Adeane, zijn persoonlijke secretaris, de prins zijn rede uit het hoofd te praten. Wat Charles bij het gala moest doen, was de koninklijke gouden medaille voor architectuur uitreiken aan de Indiase architect Charles Correa. Adeane stelde voor dat Charles eenvoudig de gelauwerde zou feliciteren en weer zou gaan zitten. Of zou hij dan toch niet op zijn minst de brisante passages willen overslaan? De prins weigerde.
Op de door sir Christopher Wren ontworpen binnenplaats van het paleis zong Charles voor een gehoor van zevenhonderd architecten de lof van Rod Hackneys gemeenschapsarchitectuur omdat die rekening hield met ‘hoe mensen leven’ en ‘de omgeving waarin ze wonen’. Hij pleitte voor ‘oude gebouwen’ en voor ‘façades, versiering en zachte materialen’ bij nieuwe gebouwen. Daarna nam hij de elitaire architecten op de korrel, die ‘de wensen en gevoelens van de grote massa van gewone mensen’ negeerden en ontwerpen maakten ‘die de goedkeuring konden wegdragen van vakgenoten en architectuurcritici’. Ontwerpers van bouwwerken bezaten niet het ‘monopolie op kennis van smaak, stijl en planning’, terwijl veel mensen ‘een tuintje’ wilden, en ‘binnenplaatsen, bogen en portieken’.
Hij richtte zijn pijlen op twee voorgenomen projecten: een moderne wolkenkrabber in de Londense City, recht tegenover het achttiende-eeuwse Mansion House, en een uitbreiding van de negentiende-eeuwse National Gallery op Trafalgar Square. Dat deed hij in bewoordingen die de adem in de keel deden stokken en de meest polemische van zijn carrière zouden blijven. Het eerste project, een toren van twintig verdiepingen ontworpen door Bauhausgrootmeester Ludwig Mies von der Rohe, deed hij af als ‘een reusachtige klomp glas’. De nieuwe vleugel van de National Gallery vergeleek hij met ‘een soort gemeentelijke brandweerkazerne, compleet met het soort toren waar de sirene in zit, een monstrueuze puist op het gezicht van een dierbare, elegante vriend’.
Correa, de laureaat, was zo nijdig om de streek die de prins hem geleverd had, dat hij zijn medaille aanpakte maar zijn dankwoord in zijn zak liet zitten. Jaren later stond op de website van het RIBA een stekelige verwijzing naar Charles’ optreden als ‘een schoffering van zowel [Correa] als de architectuurgeschiedenis’. Bij het diner deelde de prins een tafel met Correa en de bekende modernist Norman Foster, en met zijn vriend sir Hugh Casson en Michael Manser, de voorzitter van de RIBA. De atmosfeer was ‘doortrokken van ingehouden woede’.
De rede van de prins had een even onmiddellijk als dramatisch effect. De projecten die hij op de korrel had genomen werden allebei door de regeringsfunctionaris die er zijn goedkeurig aan moest hechten, afgewezen. Een van de ontwikkelaars die de prins had beledigd was Peter Palumbo, een polovriend sinds de jaren zestig. ‘God zegene de prins van Wales en behoede ons voor zijn architecturale oordeel,’ sputterde Palumbo.
Een van de architecten van de voorgestelde uitbreiding van de National Gallery, Peter Ahrends, vond Charles’ woorden ‘beledigend, reactionair en ondoordacht’. Desalniettemin probeerden Ahrends en zijn collega’s om de prins gunstiger te stemmen door hem uit te nodigen voor een lunch in hun studio. Ze hoopten hem te laten zien dat hun ontwerpen ‘zorg voor de mensen en de culturele en historische context’ weerspiegelden. Charles reageerde volgens Ahrends met ‘beleefde belangstelling’. Na afloop zei Charles bij het weggaan: ‘Het spijt me dat u de klap moest opvangen.’ ‘Ons nog veel meer, sir,’ antwoordde een van de andere architecten.
De manier waarop Charles man en paard noemde dreunde lang na in de kantoren van moderne architecten in heel Groot-Brittannië, die voor miljoenen ponden aan opdrachten kwijtraakten. Onder hen waren James Stirling en Richard Rogers, die ‘grote moeite hadden om binnen het land aan werk te komen’, volgens The Daily Telegraph. toen Charles van de schadelijke gevolgen van zijn uitspraken op de hoogte gebracht werd, antwoordde hij: ‘Ik kan me niet voorstellen dat dat lang zo doorgaat.’ Hij leek niet te kunnen begrijpen dat zijn uitspraken behalve krantenkoppen en veranderende meningen ook keiharde economische consequenties konden hebben.
‘Ik weet absoluut zeker dat alles wat prins Charles in zijn toespraak over ons werk en dat van anderen te berde bracht, schade aanrichtte,’ zei Ahrends. ‘De harde realiteit is dat onze praktijk eronder leed. Het was meer dan een tik op de neus, het was een keiharde stomp.’ Ahrends’ kantoor verhuisde uiteindelijk naar Ierland, waar ze het bedrijf vijfentwintig jaar lang overeind hielden.
Uit vrees voor een openbare schrobbering door de prins van Wales begonnen sommige architecten hem in een vroeg stadium inzage in hun tekeningen te geven. Hij bemoeide zich buiten het zicht van het publiek met de uitbreiding van het Royal Opera House in Covent Garden, de revitalisatie van Spitalfield Market in Oost-Londen en de herontwikkeling van Paternoster Square tegenover St. Paul’s Cathedral, een troosteloos naoorlogs complex dat zijn tijd gehad had.
Charles uitte zijn ontzetting over het nieuwe ontwerp voor Paternoster Square niet alleen tegenover de projectontwikkelaars, maar nagelde het in december 1987 publiekelijk aan de schandpaal. Dat gebeurde in de rijkversierde Egyptische zaal van Mansion House, tegen de achtergrond van roomblanke Korinthische zuilen en marmeren beelden en vergulde alkoven, precies het soort traditionele esthetiek waar hij zo van hield. In een toespraak tot een groep stedenbouwkundigen gaf hij het establishment van de architectuur ervanlangs in nu eens verontwaardigde, dan weer sarcastische bewoordingen.
Hij sprak schande van de ‘wanordelijke kluwen kantoorgebouwen’ die ‘de skyline van Londen verpestte en de koepel ontheiligde van St. Paul’s’, die in Tweede Wereldoorlog nog gespaard was gebleven. ‘U moet het de Luftwaffe nageven,’ zei hij, zijn spoedig gedenkwaardige woorden savourerend, ‘dat ze de gebouwen die ze verwoestte niet verving door iets dat nog weerzinwekkender was dan puin. Wij deden dat wel (...) De stedenbouwkundige vernieuwing rond St. Paul’s is een voortzetting van de oorlog met andere middelen gebleken.’ Charles’ tegenvoorstel bestond uit een neoclassicistisch ontwerp in rode baksteen afgebiesd met natuursteen en versierd met door kunstenaars en ambachtslieden gebeeldhouwde details, een beperking van de bouwhoogte en een middeleeuws stratenplan.
De architectuurcriticus van The Daily Telegraph noemen de bemoeienis van de prins ‘de grofste uitbreiding van koninklijke prerogatieven die deze eeuw gekend heeft’. Maar Charles voelde zich gesterkt door steun van het volk: hij kreeg bijna tweeduizend brieven, de meeste van mensen die het met hem eens waren. Zonder succes ijverde hij voor een klassiek basisontwerp, zette ambtenaren onder druk, organiseerde bijeenkomsten en ronselde journalisten die voor traditionele bouwkunst waren. Hij haalde zich ook de steeds onverzoenlijker vijandschap op de hals van de uitgesproken modernist Richard Rogers, wiens ontwerp voor Paternoster Square was afgekeurd. Volgens Rogers was niet alleen wat de prins zei ‘bijzonder laag’ maar was zijn optreden ook ‘uit democratisch oogpunt hoogst dubieus’.
Charles vond het niet erg om ervan beticht te worden met zijn gezicht naar het verleden te staan. Hij wist dat hij een snaar geraakt had. Ongelukkig getrouwd en ondergewaardeerd in zijn werk vond hij nieuwe waardigheid in de rol van tegendraadse stokebrand. Hij genoot van zijn status van stem des volks.
Peilingen lieten zien dat een stevige meerderheid zijn verontwaardiging deelde over de eindeloze reeks middelmatige betonnen en glazen dozen die de Britse skyline waren gaan bepalen. ‘Hij gaf de mensen de moed om op te komen tegen de moderne architectuur,’ zei James Knox, uitgever van The Art Newspaper. Tegelijkertijd ‘entameerde hij een groot nationaal debat en zorgde hij dat menige architect en opdrachtgever op zijn schreden terugkeerde’, schreef Jonathan Glancy in The Guardian.
De kleurrijke formuleringen waarmee hij het woordenboek van de architectuur verrijkte, zoals hij dat ook op andere terreinen gedaan had, werden als ‘een prins onwaardig’ beschouwd. Als prins van Wales werd hij verondersteld op zijn hoogst invloed uit te oefenen. Zijn sensationele toespraken deden hem voor het eerst voelen wat echte macht is. Bij het aan de kaak stellen van problemen van de Britse samenleving had hij klappen uitgedeeld, de aandacht getrokken en de nodige spaanders in het rond laten vliegen. Hij had ook de adviezen van de hovelingen op het Paleis in de wind geslagen, die op hun beurt zagen hoe energiek de strijd hem maakte, hoezeer zijn zelfvertrouwen toenam en zijn humeur erop vooruitging. Zijn werkelijke betekenis zou pas tientallen jaren later worden vastgesteld, vooralsnog stond hij nog aan het begin van zijn onwaarschijnlijke populistische kruistocht. En niemand kon hem stoppen, zijn adviseurs al helemaal niet.