4
Charles zou pas in maart 1971 aan zijn militaire carrière beginnen, zodat na zijn afstuderen in Cambridge een negen maanden lange periode aanbrak van flierefluiten, nu en dan een prinselijk optreden, polo en andere bezigheden die bij het buitenleven horen en buitenlandse reizen. Hij wierp zich op een nieuwe hobby, aquarelleren, een uitlaatklep voor zijn creativiteit en zijn rusteloze geest.
In deze periode werden hij en zijn zuster Anne ook een effectief team als het erop aankwam Groot-Brittannië in het buitenland te vertegenwoordigen. Met hun eenentwintig en negentien jaar stonden ze beiden op de drempel van de volwassenheid. Ondanks hun verschillende karakters waren ze naar elkaar toegegroeid en voor Charles was Anne een belangrijke vertrouwelinge. Anne had, nadat ze in 1968 eindexamen gedaan had op Benenden, een meisjeskostschool in Kent, besloten dat ze in plaats van naar de universiteit liever voor de paardensport ging en bouwde in hoog tempo een reputatie op in de loodzware meerdaagse military.
Anne was het dartele koningskind, gevreesd om haar scherpe tong (echt een aardje naar haar vaartje) en berucht om de manier waarop ze rondscheurde in haar Reliant Scimitar. Als vierde in lijn voor de troon was Anne desalniettemin begonnen haar eigen rol binnen de monarchie vorm te geven. Ze werd voorzitster van Save the Children, de eerste van verscheidene honderden goede doelen die ze als patroon zou steunen. Toen ze eenmaal van school was, waren haar ouders haar ook bij officiële gelegenheden en koninklijke bezoeken gaan betrekken. Ze bleek zelfverzekerd van optreden, hoewel ze haar afkeer van de horden verslaggevers en fotografen niet kon verbergen. ‘Ze heeft de scherpe geest van de hertog van Edinburgh en laat zich niets wijsmaken,’ zei lord Patrick Beresford, een vriend van zowel Anne als haar vader.
Anne vond haar eerste liefde in juni 1970 op Royal Ascot, het vijfdaagse hippische toernooi dat elk jaar op het racecomplex van Ascot nabij Windsor Castle gehouden werd. Ascot was een verplicht nummer voor de koninklijke familie, er nam altijd wel minstens één van de paarden van de koningin aan de races deel. De koningin gaf gedurende de eerste vier dagen een huisfeest en bood haar gasten een officiële lunch aan waarna ze in optocht in door paarden getrokken landauers naar de wedstrijden gingen. In de koninklijke loge gingen de mannen in ‘vol ornaat’: jacquet en zijden hoge hoed. De dames gingen ‘formeel gekleed’ en droegen extravagante hoeden.
Charles worstelde zich met tegenzin door de feestelijkheden op Ascot heen. Net als zijn vader kreeg hij de naam dat hij er vroeg tussenuit kneep naar Smith’s Lawn om daar op te zadelen voor een spelletje polo. ‘Ik hou er niet van om naar races te gaan en paarden heen en weer te zien stuiven,’ zei hij eens. ‘Ik rijd liever zelf.’
Een van de gasten die in die junimaand op Windsor verbleven was Andrew Parker Bowles, een dertigjarige kapitein van het regiment Blues and Royals van de Household Cavalry, een man die een vooraanstaande rol zou gaan spelen in Charles’ leven. Parker Bowles was kort tevoren teruggekeerd uit West-Duitsland, waar hij gelegerd was geweest. Daarvoor had hij een jaar lang gediend als adjudant van de gouverneur-generaal van Nieuw-Zeeland. Blond, breedgeschouderd en atletisch bezat hij de ontspannen, bijna luie fysieke aantrekkelijkheid van de stereotiepe Engelse aristocraat. Zijn vader, de hartelijke en opgewekte paardenrennenliefhebber Derek Parker Bowles, was een goede vriend van de koningin-moeder.
Op zijn dertiende was Andrew een van de pages geweest toen de koningin gekroond werd: een teken van koninklijke achting. Als officier in het leger werd hij een van de lievelingen van de koningin-moeder. Hij bezat een verleidelijke charme, in het bijzonder in de omgang met vrouwen. ‘Iedereen die Andrew voor het eerst ontmoet, valt voor hem,’ zei zijn vriend Nicholas Haslam, de bekende binnenhuisarchitect.
Zo ook prinses Anne, die, nog afgezien van haar koninklijke afkomst, zelf ook niet van allure gespeend was: de albasten huid van haar moeder, een gulle glimlach en over haar schouders golvend, goudbruin haar. Zij en Andrew bleken veel gemeen te hebben, in het bijzonder hun hippische vaardigheden. Andrew speelde polo, maar reed ook een keer in de Grand National. Hij was wereldwijs en amusant. Maar hij was ook katholiek, dus geen voor de hand liggende huwelijkskandidaat voor een lid van de koninklijke familie. Ook nadat de liefde tussen beiden langzaam gedoofd was, bleven ze vrienden, levenslang.
Binnen een paar dagen na de laatste race van Ascot Week vlogen Charles en Anne naar Canada voor een staatsbezoek met de koningin en prins Philip. Aansluitend zouden broer en zus zelf de hoofdrol spelen bij een driedaags bezoek aan president Nixons Witte Huis, de eerste keer voor beiden dat ze in Washington D.C. waren. Het was geen officieel bezoek, maar de Nixons haalden alle bij bezoeken van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders gebruikelijke beleefdheden en ceremonies uit de kast.
Een speciaal vliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht met aan boord Walter Annenberg, de Amerikaanse ambassadeur ‘bij het Hof van St. James’, oftewel in Groot-Brittannië, haalde het paar op in Winnipeg, Manitoba, en bracht ze naar de Amerikaanse hoofdstad. Nixon ontving Charles en Anne met alles erop en eraan op het Zuidelijk Gazon van het Witte Huis, waar Anne verbleef in de Queen’s Bedroom, zo genoemd ter ere van de koninklijke gasten die er overnachtten, van wie haar moeder de eerste geweest was, terwijl Charles de Lincoln Bedroom kreeg. Nixon verklaarde dat de echte gastvrouwen zijn dochters waren: de vierentwintigjarige Tricia, die helemaal hoteldebotel was van prins Charles, en haar zus Julia met haar man David Eisenhower, kleinzoon van de voormalige president, die beiden van Charles’ leeftijd waren.
In hoog tempo werkte het koninklijke duo het drukke programma af: een picknick met vrienden van Nixons dochters op Camp David, het presidentiële buiten in de bergen van Maryland dat Ike Eisenhower vernoemd had naar zijn kleinzoon; een rondrit bij maanlicht langs de monumenten van Washington; thee en een middagje zwemmen bij de Britse ambassadeur thuis; een ontmoeting met senatoren en leden van het Congres op het Capitool; een reisje met het presidentiële jacht Sequoia met lunch op Mount Vernon, waar George Washington gewoond had; een bezoek in het gezelschap van astronauten aan het Smithsonian ruimtemuseum; een rondje langs de collectie impressionisten van de Phillips Gallery; een paar innings van een honkbalwedstrijd van de Washington Senators en voor prins Charles een informatief bezoek aan het Patuxent Centrum voor Faunaonderzoek over bedreigde diersoorten. Walter Annenberg en zijn vrouw Lee gingen overal mee naartoe, het was het begin van een jarenlange, bloeiende vriendschap met Charles.
De president organiseerde het steeds zo dat Tricia naast Charles kwam te zitten, tot diens ongenoegen. Hij beschreef haar zuinigjes als ‘kunstmatig, plastic’. Maar zij vond het geweldig, riep dat hij zo’n ‘uitstekend danser’ was en vertelde rond dat hij haar had uitgenodigd om naar Engeland te komen. Jaren later moest Charles bij een bezoek aan Washington met Camilla nog lachen om Nixons inspanningen als huwelijksmakelaar.
Belangrijker was de ontmoeting van de prins met Nixon zelf. Achter in de middag van de dag waarop zijn gasten zouden afreizen had de president een half uur gereserveerd voor een onderonsje met Charles in het Oval Office. Nationaal veiligheidsadviseur Henry Kissenger had hem een biografisch overzicht gegeven, voorzien van een aantal mogelijke onderwerpen van gesprek. ‘De prins zal zich gevleid voelen’, stond er, als de president naar diens ‘beoordeling’ zou vragen van een hele reeks kwesties, alsmede hoe de prins dacht dat de ‘hoop en aspiraties’ die zijn generatie koesterde in goede banen geleid konden worden.
Het gesprek waaierde nog meer kanten op en duurde bijna negentig minuten – wat langer was, merkten journalisten op, dan de tijd die de president meestal aan staatslieden uit het buitenland besteedde. Het ging over de betrekkingen met de Sovjetunie en China, maar ook over zorgen om India en het Midden-Oosten, en de complicaties die de Amerikaanse oorlog in Zuidoost-Azië met zich meebracht.
Nixon gaf Charles advies over hoe hij zich in zijn rol van troonopvolger moest gedragen, waarbij hij hem aanried om voornamelijk ‘aanwezig’ te zijn, maar daaraan toevoegde dat hij niet elk spoortje van controverse hoefde te vermijden. Toen Charles in zijn dagboek zijn gedachten liet gaan over deze woorden, liet hij al iets doorschemeren van zijn activistische benadering. ‘Alleen maar een aanwezigheid zijn, leidt tot niets,’ schreef hij. ‘Ik weet wel dat veel Amerikanen het als mijn taak zien om overal met nietszeggende mooie praatjes aan te komen, maar wie slechts aanwezig is, kan maar al te gemakkelijk gemarginaliseerd worden.’
Die zomer begon Charles serieus te schilderen. Hij vond de foto’s die hij onderweg op reis maakte ‘nogal gewoontjes’. Domweg de camera richten en ‘een resultaat bereiken dat waarschijnlijk vrijwel identiek is aan de foto’s van een ander’ gaf hem het gevoel dat hij tekortschoot.
Philip moedigde dat schilderen aan, maar het was veelzeggend dat Charles het zachtere aquarelleren als medium verkoos boven de krachtige olieverfstukken van zijn vader, die zo pasten bij diens sterke en assertieve persoonlijkheid. Het was zeker ten dele omdat Charles zich van zijn vader wilde onderscheiden, maar ook omdat aquarelleren beter bij zijn temperament paste. Hij wilde ‘zijn onderwerp in volle vlucht vangen’, schreef zijn vriend en artistiek mentor sir Hugh Casson. Charles sprak de ‘vluchtige directheid’ ervan aan, die ‘geen tijd laat voor bedenkingen. Het lukt, of het lukt niet, maar de spanning van het pogen is voor de schilder werkelijk elektriserend.’
Casson, die volgens Charles schilderde ‘zoals anderen een deuntje neuriën’, gaf hem serieus schilder- en tekenles. Maar de prins leerde het meeste met vallen en opstaan. En door volhouden, steeds maar weer de nodige technieken oefenen zodra hij er wat tijd voor kon vrijmaken.
Van begin af aan schilderde Charles het liefst landschappen en plein air. Volgens Casson ‘schildert hij niet alleen wat hij ziet, maar wat hij is (...) een rasecht buitenmens, gegrepen (...) door ons landschap en ons weer (...) Hij ontleent inspiratie aan doodgewone scènes en eenvoudige oorden die hij kent en liefheeft.’
De prins stond ‘versteld van schrik’ van zijn eerste probeersels. Maar tegelijkertijd deed het feit dat hij zijn ‘eigen individuele interpretatie’ creëerde, en dat hij zichzelf kon dwingen om ervoor te gaan zitten en nauwkeurig ‘de aard van licht en schaduw, van tint en textuur en van de samenspraak van de vormen van gebouwen en het landschap’ op zich in te laten werken, hem innerlijk juichen. Aquarelleren bracht hem, zo schreef hij later, ‘in een andere dimensie die, heel letterlijk, delen van de ziel verfrist die voor andere activiteiten onbereikbaar blijven’.
Zoals hij heel zijn leven zou blijven doen, ging hij nergens heen zonder zijn tas van leer en zeildoek met twee houten verfdozen van Winsor and Newton, Roberson-penselen, waterkannetjes, potlood, gum, tissues en een schetsboek. Zowel op vakantie op een van de koninklijke landgoederen als op reis trok hij tijd uit om zich aan de drukte en het gedoe te onttrekken, tot rust te komen en te schilderen.
In oktober 1970 ging Charles weer op dienstreis om zijn moeder te vertegenwoordigen bij de viering van de onafhankelijkheid van de voormalige Britse kolonie Fiji. Hij werd vergezeld door zijn pasbenoemde adjudant Nicholas Soames, een kleinzoon van sir Winston Churchill. Soames zou nadat zijn werkzaamheden ten behoeve van Charles’ agenda er twee jaar later op zaten, een vriend voor het leven worden.
‘Fatty’ Soames, zoals iedereen hem noemde, was precies even oud als Charles. Ze hadden elkaar voor het eerst ontmoet toen ze twaalf waren en samen in Schotland aan het vissen waren. Ook Soames leefde in zekere zin in het brandpunt van de geschiedenis, doordat hij opgroeide op Chartwell Farm, waar hij zijn legendarische opa dagelijks zag. Toen de legende in 1965 overleed, liep de zestienjarige Nicholas mee in het cortège bij de staatsbegrafenis.
Soames was het schoolvoorbeeld van het soort ‘makker’ dat Rab Butler had bedoeld toen hij Charles’ keuze van kameraden bekritiseerd had. Soames bruiste van luchthartige scherts met een flinke dosis snobisme. Hij had een extravagante smaak en ‘liep’, zoals zijn vriend Tristan Garel-Jones zei, ‘voornamelijk op meeuweneieren en champagne’.
Soames was hondstrouw aan Charles en zo trots op hun vriendschap dat hij de pluimen van de prins van Wales als motief in zijn interieur liet terugkomen. Men zei dat hij ‘een sociaal paspoort geldig voor elk vooraanstaand huis van het land’ bezat en kon Charles een ‘behoorlijk’ vriendennetwerk bieden. Maar eerst en vooral was Soames een rots in de branding, robuust en oneindig vermakelijk, met dezelfde liefde voor buitensporten als Charles.
Die herfst en winter was de kloof tussen de prins en zijn vader breder dan ooit, contact onderhielden ze voornamelijk per brief. Een van de minder alledaagse trekken van de koninklijke familie was de manier waarop ze hun levens in gescheiden compartimenten onderverdeelden. ‘Als ze ’s avonds thuiskomen, gaan ze in hun eentje naar hun eigen vertrekken,’ herinnerde zich Michael Colborne, in de jaren zeventig en tachtig assistent van prins Charles. ‘Er is niemand om een borrel mee te drinken. Ze zijn enorm op zichzelf, zelfs hun vrienden zijn meestal maar kennissen.’
Ze woonden allemaal op Buckingham Palace, sinds de achttiende eeuw de woonstee van alle Britse monarchen, maar in van elkaar gescheiden appartementen. Het paleis was meer een kantoor- en appartementencomplex dan een woonhuis, met op de begane grond en de eerste verdieping 19 rijkversierde ontvangstruimtes, 52 slaapkamers voor de familie en gasten, 188 slaapkamers voor personeel, 92 kantoren en 78 badkamers. De koningin en prins Philip bewoonden weidse appartementen op de eerste verdieping, waarvan ook Elizabeths zitkamer deel uitmaakte, waar zij werkte aan een bureau dat uitzag op de paleistuinen.
In 1970 huisde de zesjarige prins Edward met zijn gouvernantes in de kinderkamers op de tweede verdieping; prins Andrew zat met zijn tien jaar op kostschool op Heatherdown in Ascot; prinses Anne, die ook een appartement ten paleize had, wisselde haar training in de driedaagse military af met koninklijke verplichtingen. Charles bewoonde zijn eigen suite met uitzicht over de Mall en St. James’s Park.
De leden van de koninklijke familie volgden elkaars doen en laten gewoonlijk via dagelijks rondgedeelde gedrukte roosters. Uitgezonderd vooraf vastgestelde diners en andere familiebijeenkomsten op Sandringham en Balmoral moest Charles doorgaans een afspraak maken om zijn moeder of vader te spreken te krijgen. ‘In zekere zin,’ gaf Charles ooit toe, ‘is men alleen. En naarmate ik ouder word, voel ik me steeds meer alleen.’
Charles had sterke behoefte aan genegenheid en waardering van de kant van zijn ouders. Maar die konden Elizabeth en Philip, klem als ze zaten in het formele keurslijf waarbinnen hun drukke levens zich afspeelden, hem niet bieden. Het gat dat zij lieten vallen werd moeiteloos opgevuld door Dickie Mountbatten. Als zeventigjarige weduwnaar met een afgesloten militaire carrière kon hij zich, hoewel hij nog genoeg omhanden had, voor Charles beschikbaar maken op een wijze die de vermogens van diens ouders te boven ging. De prins bezocht Dickie vaak op Broadlands voor een weekendje fazanten schieten.
Voor Charles was de knappe en charismatische Dickie een held. Hij had als marineofficier gevochten in de Tweede Wereldoorlog en was daarvoor onderscheiden, was de laatste onderkoning van India geweest, minister van Marine en chef-staf van Defenie. Hij vormde ook een bijna magische schakel met het verleden van de koninklijke familie.
Koningin Victoria, die zowel overgrootmoeder was van prins Louis van Battenberg, zoals Dickie eigenlijk heette, alsook zijn peetmoeder, had hem in haar armen gehouden toen hij werd gedoopt in zijn geboortehuis Frogmore House, in de schaduw van Windsor Castle. Voordat de Russische keizerlijke familie door de bolsjewieken werd vermoord had hij met zijn keizerlijke verwanten vakanties doorgebracht in het Winterpaleis. Tijdens de Eerste Wereldoorlog tegen het gehate Duitsland had koning George V in 1917 alle Germaans klinkende namen binnen de koninklijke familie laten verengelsen, waardoor Battenberg veranderd was in Mountbatten. En in 1947 had koning George VI hem als blijk van erkentelijkheid voor zijn herovering van Birma op de Japanners tijdens de oorlog alsook voor zijn naoorlogse diensten in India de titel ‘graaf Mountbatten van Birma’ toegekend.
Als jongere broer van de moeder van prins Philip, prinses Alice, maakte Dickie vanaf het begin deel uit van Charles’ leven. Al was Charles destijds nog maar vijf, toch bewaarde hij een levendige herinnering aan hoe Mountbatten op zijn eerste reis met zijn ouders in 1954 de hele Britse Middellandse Zeevloot langs de Britannia had laten paraderen. En toen Charles in augustus 1958 voor het eerst als prins van Wales voet op Welshe bodem zette, was ook zijn oudoom erbij.
Dickie was al even gefortuneerd als hij prominent was doordat hij op zijn tweeëntwintigste getrouwd was met de schone erfgename Edwina Ashley. Ze was een favoriete kleindochter van de Joodse financier sir Ernest Cassel, die haar het overgrote deel van zijn vele miljoenen naliet. Later erfde ze van haar vader het 2400 hectare grote landgoed Broadlands met een indrukwekkend landhuis in palladiaanse stijl.
Het huwelijk van Dickie en Edwina was op zijn zachtst gezegd onconventioneel. Ze brachten beiden een buitenechtelijke geliefde mee in de familie, hun dochter Pamela Hicks duidde het delicaat aan als ‘de intimiteit van een extended family’. Edwina’s meest geruchtmakende affaire was die met de premier van India, Jawaharlal Nehru. Hij beschreef de aantrekkingskracht tussen hen beiden als ‘een onbeheersbare kracht’. Dickie was eerder verheugd dan jaloers. Hun ‘open huwelijk’ werkte als ‘een dijk van een partnerschap’, volgens Hicks. Toen Edwina in 1960 overleed, was Dickie ten einde raad.
Op Broadlands hield Sibilla O’Donnell, een goede vriendin van de Mountbattens, Charles gezelschap als hij zat te vissen in de rivier, en na het eten om acht uur ’s avonds trok hij zich gewoonlijk terug met Dickie. ‘Ze konden uren praten,’ zei ze. ‘Bij Dickie was hij buiten bereik van zijn vaders strenge blik, bevrijd van de noodzaak zich altijd maar weer af te vragen of hij iets wel goed deed.’ Charles ‘kon met hem praten op een manier waarop hij dat niet kon met zijn ouders’, zei Patricia Mountbatten, ‘over dingen waarover hij inzat, over wat hij moest doen, zonder bang te hoeven zijn dat hij ergens op werd afgerekend’.
Geïnteresseerd als hij was in geschiedenis, en dan vooral die van zijn eigen familie, ondervroeg Charles Dickie eindeloos over koninklijke afstammingslijnen, die de oude man uit zijn hoofd kende. Hij vroeg hem in welke opzichten Dickies moeder, prinses Victoria, was beïnvloed door haar grootvader prins Albert, en hij vroeg naar de troonsafstand van koning Edward VIII, een bloedstollend drama waarvan Dickie als intimus van de koning van dichtbij getuige was geweest. Charles wilde al Mountbattens verhalen over de oorlog horen en wat hij dacht over de problemen in India in de tijd dat hij de leiding had van de moeizame overgang van het land naar onafhankelijkheid in de jaren veertig.
Elizabeth en Philip waren dol op hun kleurrijke verwant, maar maakten zich geen illusies over zijn zelfpromotie en pompeusheid en wisten wanneer ze op de rem moesten trappen als hij zich te veel deed gelden. Voor de koningin was Dickie een nuttige verbinding naar een zoon waar ze niets mee wist aan te vangen. Om op de hoogte te blijven van Charles’ verrichtingen en van wat hij dacht, nodigde ze Mountbatten strijk en zet elke maand uit voor de lunch, om van hem te horen hoe de zaken ervoor stonden.
Gedurende de jaren zeventig, formatieve jaren voor Charles, was lord Mountbatten volgens Jonathan Dimbleby ‘de figuur met de meeste invloed op zijn leven’. De prins aanbad de man die hij privé met ‘grandpapa’ aansprak zonder gêne en nam zijn adviezen ‘van man tot man’ over zowel persoonlijke als beroepsmatige kwesties ter harte. In veel opzichten was Dickie een relict uit een voorbije tijd, met de daarbij behorende waarden en opvattingen, en onder zijn begeleiding verloor Charles nog meer de aansluiting bij zijn eigen generatie.
Maar in de wederzijdse genegenheid school nog een ander belangrijk element. Dickie bood echte affectie, niet-aflatende steun, complimenten voor een breekbaar ego, en een begripvol oor voor Charles’ klachten. Hij verschafte, kortom, de warmte die ontbrak aan zo vele van de relaties die Charles onderhield. Als Dickie constructieve kritiek leverde, deed hij dat met tact en bescheidenheid. Zo zou hij bijvoorbeeld een aanmerking op Charles taalgebruik doen voorafgaan door: ‘Je schrijft en spreekt geestig en goed.’ Vergeleken bij zijn afstandelijke ouders was Mountbatten aanrakerig en deelde ruimhartig vriendschappelijke kneepjes in de arm en klopjes op de schouder uit.
Op 8 maart 1971 meldde prins Charles zich op RAF Cranwell, een luchtmachtbasis in Lincolnshire waar hij straaljagers leerde besturen. Zijn vader en Checketts hadden hem met vereende krachten tot de cursus weten over te halen. Net als alles wat hij in het leger deed, werd ook zijn vliegtraining ingekort, in dit geval van een jaar tot vijf maanden, en maakte zijn positie als troonopvolger bijzondere regels en veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. Maar wel moest hij zijn superieuren aanspreken met ‘sir’, wat hij moeilijk vond omdat, zo vertelde hij een vriend, ‘ik al heel lang geen “sir” meer tegen iemand heb gezegd’.
Hij pakte elke taak die hem werd opgedragen serieus aan en voelde zich op zijn gemak binnen een hiërarchie die wel wat leek op die van het hof, waar hij altijd in het gezelschap van militairen verkeerd had. Nog altijd geen held in wiskunde gingen technische lessen hem boven de pet, een probleem dat hem zijn hele militaire carrière zou blijven achtervolgen. Maar met straaljagers vliegen vond hij heerlijk. Toen hij solo ging vliegen, ervoer hij ‘kracht, soepele, zorgeloze kracht’.
Die zomer poseerde hij een week lang geduldig voor Derek Hill, een goede vriend van Mountbatten die van Trinity College in Cambridge opdracht had gekregen om een portret van hun koninklijke alumnus te vervaardigen. Charles was zo moe van het trainen dat hij indutte tijdens de sessies.
Hill ging er prat op dat hij ‘het wezen’ van het karakter achter het uiterlijk blootlegde. We zien Charles in driekwart perspectief, met een nadenkende blik die onzekerheid verraadt. Hills biograaf Bruce Arnold zei over het doek: ‘Er spreekt geen macht uit, want er is geen macht’, een treffend contrast met wat de prins voelde achter de stuurknuppel van een straaljager.
Hill en Charles sloten een vriendschap die duurde totdat de kunstenaar drie decennia later overleed. Hill, die toen ze elkaar ontmoetten al vijfenvijftig was, was tweeëndertig jaar ouder dan de prins. Ook hij was zo’n oude mentor en medetraditionalist. Hill werd niet alleen Charles’ leermeester bij het samenstellen van diens schilderijenverzameling, maar ook zijn conservator. Hij was het ook die bij de prins interesse wekte voor islamitische kunst en architectuur. In de jaren die voor hen lagen reisden ze samen de wereld af. Ze schilderden, maakten plezier, kochten zeldzame planten voor de tuin en bekritiseerden elkaars werk.
Hill was homoseksueel, maar niet openlijk, en hij had rissen stijlvolle en artistieke vrienden, vaak met een titel. Boven aan de lijst stond, behalve Charles, de koningin-moeder, die hem regelmatig voor chique lunches in de tuin van Clarence House uitnodigde, waar ze was gaan wonen toen haar dochter koningin werd.
Hill wist dat Charles goede roddels kon waarderen en voorzag gul in die behoefte. Charles noemde hem ‘een onbetaalbare gesprekspartner, een man vol verschrikkelijk amusante maar pikante nieuwtjes over iedereen die iets voorstelde’. Hij vond Hill een ‘scherp observator’ en begreep dat hij, net als Charles zelf, ouderwets en geaffecteerd gevonden werd door het artistieke establishment. Hill stond bekend als ‘de laatste der gentlemenschilders’, wat prins Charles prima uitkwam.
Van tijd tot tijd ontsnapte Charles in het weekend aan Cranwell in zijn nieuwe Aston Martin, de wagen die weldra zijn karakteristieke James Bondachtige vervoermiddel zou worden, om polo te gaan spelen of naar Sandringham te rijden. Maar afgezien daarvan hield hij zich bezig met het behalen van zijn RAF-wings, zijn militair vliegbrevet, dat hij op 20 augustus 1971 ontving. Nu zijn training achter de rug was, voegde hij zich voor de zomervakantie bij zijn familie op Balmoral in de Hooglanden.
Hij zat nu al te piekeren over de in zes weken samengeperste cursus van normaal drie maanden die hem half september wachtte op de marine-academie in Dartmouth. Net als over Gordonstoun hing ook daar de schaduw van zijn vader. In Dartmouth was Philip aan zijn opmars door de Royal Navy begonnen. Daar had ook, op een door Mountbatten georganiseerde middag op 22 juli 1939, de dertienjarige prinses Elizabeth haar hart verloren aan een weergaloos knappe achttienjarige kadet, prins Philip van Griekenland.
Charles had er prima woonruimte met uitzicht op de rivier de Dart, maar vond het vreselijk om aan school gekluisterd te zijn. Hij ploeterde door oefeningen in zeemanschap als leren duiken en het loodsen van kleine schepen, en de theorielessen in navigatie, werktuigbouwkunde, leiderschap en bestuurskunde.
Van navigatie had hij geen kaas gegeten, en hij raakte zo de kluts kwijt van alle technische details dat hij tijdens de lessen in slaap viel. Vergeleken met zijn vader en Mountbatten, die allebei puike stuurmansleerlingen waren geweest, schoot hij hopeloos tekort, maar dat voorkwam niet dat hij na zijn examens op vrijdag 5 november naar Gibraltar vloog om aan te monsteren op de destroyer HMS Norfolk voor meer dan zeven maanden op zee. Zijn superieuren waren niet gerust op zijn ‘onvermogen tot optellen en in het algemeen met cijfers om te gaan’, wat des te zwaarder woog omdat hij over rekenvaardigheid moest beschikken om het bridge watch-keeping certificate, het diploma officier van de wacht, te behalen dat hij nodig had om het bevel over een schip te kunnen voeren.
Zijn leven werd bepaald door dezelfde protocollen en beperkingen waaraan hij bij de RAF onderhevig was geweest toen hij leerde vliegen, dus er was van alles geregeld om zijn doen en laten in de gaten te houden. Tot zijn opluchting waren zijn persoonlijke beveiligingsagenten alleen paraat als hij aan wal ging. Hij genoot geen bijzondere accommodatie, gewoon een hut van twee bij twee met een kooi, een schrijftafel, een kast en een wastafel.
Alle hoop ten spijt dat hij ‘net als iedere andere luitenant-ter-zee 3e klasse’ behandeld zou worden, maakte zijn koninklijke status hem toch tot iets bijzonders. Een zekere mate van eerbied viel niet te vermijden en zijn medeofficieren dienden te waken over zijn persoonlijke veiligheid. Als ze gingen passagieren probeerde hij een van de jongens te zijn. Hij dronk bier, waar hij niet van hield, en zei niets van dronkenschap en ruw gedrag. Dat hoorde nu eenmaal, vond hij, bij zijn ‘algemene ontwikkeling’. Maar zijn cerebrale instelling paste niet bij de stoere marinecultuur.
Anders dan de andere lagere officieren, die een journaal met ‘alleen de feiten’ bijhielden, vulde Charles, toen al een gedreven dagboekschrijver, het zijne met levendige beschrijvingen van gebeurtenissen, humoristische ontboezemingen, mijmeringen en strenge beoordelingen van mensen en manieren van doen: zo’n zestigduizend handgeschreven woorden over een periode van vijf jaar. ‘Ik snap niet hoe Charles dat marineleven heeft kunnen doorstaan,’ zei Pamela Hicks. ‘Hij was volkomen ongeschikt voor het leven van een commandeur. Zijn innerlijke ik was te sterk en hij kon er gewoon zijn draai niet vinden.’
Terwijl de Norfolk het Kanaal en de Middellandse Zee doorkruiste, deed hij de ene cursus na de andere, het leek wel een rekrutenopleiding op zee: ontsnappen uit een onderzeeboot onder water, rellenbestrijding, het naspelen van allerlei oorlogssituaties en tactische oefeningen, terwijl hij daarnaast nog steeds les kreeg in navigatie, communicatietechniek en ballistiek. Hij correspondeerde regelmatig met Dickie, aan wie hij vooral zijn gevoelens van tekortschieten opbiechtte. Een keer gewaagde hij van ‘aanvallen van wanhopige depressie omdat ik denk dat ik het nooit onder de knie krijg’.
De koningin-moeder bleef hem gewoon haar geruststellende ditjes en datjes sturen. Maar een brief van haar uit begin december 1971 was van bijzondere betekenis. ‘De werkloosheid is bijzonder ernstig,’ schreef ze, ‘& zoveel van de jongens die van school komen kunnen geen baan vinden. Je zou wensen dat er een soort nationale dienstplicht van een jaar of desnoods maar zes maanden bestond. Dat helpt om mensen op het leven voor te bereiden.’ Of haar woorden nu prominent in Charles’ bewustzijn bleven figureren of ergens in de krochten van zijn onderbewustzijn bleven hangen, feit is dat de kern van dit idee weer naar boven zou komen en zou uitgroeien tot een van zijn voornaamste maatschappelijke projecten, The Prince’s Trust, die hij in 1976 zou oprichten om kansarme jongeren een uitdaging te geven en te verheffen.
Toen de eerste fase van zijn leven aan boord in mei 1972 ten einde liep, monsterde hij af om met de koningin en de hertog van Edinburgh een staatsbezoek aan Parijs te brengen. Ze hadden er ook nog een droeve onofficiële plicht te vervullen: afscheid nemen van de voormalige koning Edward VIII, sinds zijn troonsafstand hertog van Windsor, die met keelkanker op sterven lag. Charles’ oudoom David, zoals hij door de familie werd genoemd, had sinds zijn abdicatie met zijn Amerikaanse vrouw, de hertogin van Windsor, in ballingschap een luxueus leven geleid in Neuilly-sur-Seine. Op instigatie van Dickie hadden Charles en hij wel contact gehad, maar de zesenzeventigjarige hertog was de facto een volslagen vreemde.
En nu was oom David aan een rolstoel gekluisterd. Hij woog geen veertig kilo meer en zat aan een infuus, al zag hij er wel tiptop uit in zijn blauwe blazer en deed hij zijn best om een buiging te maken en de koningin op beide wangen te kussen. Het was een geëmotioneerde ontmoeting die maar vijftien minuten duurde. De hertogin van Windsor, met wie de koninklijke familie ijzige betrekkingen onderhield, hield zich op de achtergrond. Charles vond haar een ‘harde vrouw, door en door onsympathiek en ietwat oppervlakkig’.
Tien dagen daarna was de hertog overleden en Charles vloog van zijn schip naar Engeland voor de begrafenis. ‘Ik wou maar dat ik oom David beter gekend had,’ schreef Charles in zijn dagboek. De ceremonie van een half uur, schreef hij, was ‘eenvoudig, zo waardig als maar kon, kleurrijk en verschrikkelijk mooi Brits’. Toen de Last Post klonk, was Charles in tranen.
Later die maand keerde de Norfolk terug naar Engeland voor een onderhoudsbeurt in het droogdok. Charles had zich van zijn beste kant laten zien, hoewel hij zich nog altijd niet gekwalificeerd had voor dat broodnodige diploma officier van de wacht. Hij had aan wal zes maanden de tijd, met nog meer lessen op diverse zeevaartscholen, voordat hij in januari 1973 weer naar zee moest op HMS Minerva, een kleinere destroyer met half zoveel officieren, zodat er voor Charles meer verantwoordelijkheden in het verschiet lagen.
Een week na zijn ontscheping van de Norfolk zadelde Charles op Smith’s Lawn op voor zijn eerste partij polo van het seizoen. Het was in die zomer, in 1972, dat hij een verhouding begon die zijn leven zou veranderen en de monarchie bijna zo heftig in beroering zou brengen als het huwelijk van de gedoemde koning bijna veertig jaar eerder had gedaan.