2

S OCHTENDS KOUD DOUCHEN

De koningin ging niet mee toen haar man Charles op 1 mei 1962 afleverde op Gordonstoun. Philip, die een vliegbrevet had, vloog Charles naar een Royal Air Force-basis in Schotland en bracht hem het laatste stuk met de auto. Afgezien van het zeventiende-eeuwse gebouw van grijze natuursteen in het midden (cirkelvormig, en naar men zei zo ontworpen door sir Robert Gordon opdat duivels niet in hoeken konden wegvluchten) bestond het complex uit een onaanzienlijke verzameling van zeven prefab houten woonbarakken die eerder als luchtmachtkazerne hadden gediend. De dertien jaar oude prins werd met dertien andere jongens ingekwartierd in Windmill Lodge. Het was het begin van een beproeving die hij zag als niet minder dan een ‘gevangenisstraf’.

De stichter van de school, Kurt Hahn, was een progressieve Joodse pedagoog die met een Rhodesbeurs in Oxford gestudeerd had en ooit een school leidde in het zuiden van Duitsland die Salem heette. Hahn was nadat Hitler aan de macht was gekomen naar Groot-Brittannië gevlucht. In 1934 had hij Gordonstoun gesticht, met prins Philip onder de eerste lichting leerlingen. Het motto van de school: ‘Er zit meer in jou.’

Hahn wilde behalve het intellect ook het karakter ontwikkelen. Hij propageerde het idealistische vergezicht uit Plato’s Republiek van een wereld waarin ‘filosofen koningen worden (...) of tot zij die wij nu koningen en heersers noemen werkelijk filosofen worden, en politieke macht en filosofie zo in dezelfde handen komen’. Als Charles nadacht over dit toekomstig staatsbestel zag hij zichzelf als zo’n koning-filosoof, een idee dat later nog aangewakkerd zou worden door goedbedoelende adviseurs die het concept aanhingen van een ‘activistische’ koning die zijn verreikende visie op de wereld aan zijn onderdanen zou opleggen. De kiem van Charles’ latere omarming van het platoonse gedachtegoed lag in zijn ervaringen in Gordonstoun.

Karaktertraining betekende op Gordonstoun vooral fysieke uitdagingen. Dat begon al met hoe de jongens gekleed gingen – het hele jaar in korte broek – en de woonomstandigheden – altijd de ramen open op de sombere slaapzalen. Wie een bed bij het raam had, kreeg in de wintermaanden vaak te maken met een flinke laag sneeuw op zijn dekens.

De dag begon voor het ontbijt met hardlopen, gevolgd door een ijskoude douche. ‘Dat was iets om niet gauw te vergeten, zeker in de winter,’ wist Somerset Waters, een schoolvriend van Charles, nog maar al te goed. De prins raakte evenwel zo aan het ochtendritueel gewend dat hij ook als volwassene dagelijks koud bleef douchen, in aanvulling op het warme bad dat zijn lakei voor hem liet vollopen. De jongere leerlingen moesten bovendien laten zien wat ze waard waren middels een reeks krachtproeven op een hindernisbaan van militaire snit, waarbij ze onder andere voetje voor voetje langs een touw een brede, ijskoude rivier moesten oversteken.

Hahns ideaal was een egalitaire maatschappij waar ‘de zonen der machtigen bevrijd konden worden uit het dwangbuis van het privilege’, een ethos dat Philip, toen hij er verbleef, op het lijf geschreven was. Zijn assertieve persoonlijkheid en Teutoonse instelling hielpen hem om zich te voegen naar wat de school verlangde. Hij was ook een geboren atleet, die behalve aanvoerder van zowel het cricketteam als het hockeyteam ook een bekwaam zeiler werd.

Maar Charles ontbrak het zowel aan zijn vaders veerkrachtige temperament als aan de fysieke vaardigheden waarmee de laatste respect afdwong, en evenmin genoot hij diens betrekkelijke anonimiteit. Gehinderd door zijn titels en zijn status van troonopvolger, en niet in staat om zich te doen gelden, was hij vanaf de eerste dag de klos. ‘Pesten behoorde bijna tot de standaardpraktijken en het kon er erg ruig aan toegaan,’ zei John Stonborough, een van Charles’ klasgenoten.

De huisopzichter de afdeling waar Charles was ingedeeld heette Robert Whitby. ‘Een echte rotzak,’ wist Stonborough nog. ‘Hij was gemeen, een ouderwetse bullebak, een zwakke man. Als hij je niet mocht, dan zou je het weten ook. Hij was helemaal verkeerd voor Charles.’ Net als andere huisopzichters delegeerde Whitby de dagelijkse gang van zaken aan oudere leerlingen, die een soort militair gezag handhaafden met geritualiseerde psychologische en fysieke mishandeling, zoals leerlingen in een wasmand vastbinden en dan onder de koude douche zetten.

Charles was ‘behoorlijk slim’, zei John Stonborough. ‘Hij zat naast me in de klas maar viel niet op door z’n vinger op te steken of de professor uit te hangen. Hij ging gewoon aan de slag en was heel ijverig. Je kon niet makkelijk met hem praten want hij was verlegen en onhandig en vond het eng om mee te doen. Hij was erg op zichzelf.’ Om die natuurlijke reserve de baas te worden, reciteerde de prins van Wales trots uit het hoofd Lincolns Gettysburg Address.

Er waren maar weinig leerlingen die met hem naar de klas of de eetzaal wilden oplopen. Wie probeerde om vrienden met hem te worden, werd met ‘slurpgeluiden’ belachelijk gemaakt. Vele jaren later klaagde Charles met onmiskenbare benauwenis dat de mensen hem al vanaf zijn schooljaren ‘uit de weg gingen, omdat ze niet voor hielenlikkers aangezien willen worden’.

Net als op Cheam werd hij gepest met zijn flaporen. Dickie Mountbatten drong er tevergeefs bij zijn ouders op aan om ze operatief te laten rechtzetten. Bij rugbywedstrijden op school gaven zowel de leden van zijn eigen partij als die van de tegenpartij hem klop in de scrum. ‘Ik heb hem nooit op wat voor manier dan ook zien reageren,’ herinnerde Stonborough zich. ‘Hij was enorm stoïcijns. Hij vocht nooit terug.’

’s Avonds op de slaapzaal werd Charles even kwaadaardig als onophoudelijk door de pestkoppen gemaltraiteerd, waarover hij in benauwde brieven aan vrienden en familieleden vertelde. Dat werd een soort therapie waar hij zijn leven lang mee doorging. Omdat hij zijn ontsteltenis niet aan zijn jaargenoten of huisopzichter kon laten blijken, gooide hij alles eruit op papier. ‘Ik slaap bijna niet (...) omdat ik snurk en de hele tijd op mijn kop geslagen word,’ schreef hij in zijn eerste jaar. ‘Het is hier verschrikkelijk.’

Philip stuurde hem brieven met aansporingen om een vent te worden, maar na twee semesters overwoog de koningin kort om Charles over te plaatsen naar Westminster, een gewone jongensschool in Londen, of naar Eton. Ze vroeg om advies aan Christopher Trevor-Roberts, een goedhartige en begaafde tutor die ze al eerder had ingehuurd om haar kinderen bij hun leerwerk te helpen. Trevor-Roberts zag dat Charles ‘nu eenmaal niet zo’n ruwebolsterachtig type was’ en beter af zou zijn in een wat zorgzamer omgeving. De koningin was niet overtuigd en voor Philip was terugtrekking uit zijn alma mater onbespreekbaar. Het zou bevestigen dat zijn zoon een slappeling was.

Charles vond een vrijplaats in het naburige huis van kapitein Iain Tennant en zijn vrouw lady Margaret. Zij was de zuster van een jeugdvriend van de koningin, David (de dertiende graaf) Airlie. Tennant kon als bestuursvoorzitter van Gordonstoun het privilege van weekendbezoek verlenen, waarbij Charles ‘tranen met tuiten huilde’, zei sir Malcolm Ross, die jarenlang een van de voornaamste raadsheren van de koningin was.

‘Iain en Margy hebben hem echt voor de allerergste misère behoed,’ zei David Airlies vrouw Virginia. De koningin-moeder, die Charles’ school sarcastisch betitelde als ‘dat glorieuze en heilzame lustoord dat wij kennen als Gordons Town’, deed ook wat zij kon om haar kleinzoon het leven te vergemakkelijken door hem zo vaak mogelijk bij haar op Birkhall uit te nodigen, haar huis op het landgoed Balmoral op ruim honderd kilometer afstand.

Voor Charles was Donald Green, de koninklijke lijfwacht die mettertijd een vaderfiguur werd, een essentiële steun en toeverlaat bij het leven van alledag. Green kwam met zijn 1,95 meter, keurige kledij en verleidelijke landrover op de andere leerlingen ‘ietwat James Bondachtig’ over. Green was de enige echte vriend die Charles had, al kon hij weinig uitrichten tegen de mishandelingen die op de slaapzalen plaatsvonden. Deze vriendschap, makkelijker gesloten dan die met zijn leeftijdgenoten, zette de toon voor de levenslange gewoonte van de prins om het gezelschap van ouderen te zoeken.

In juni 1963, tijdens zijn tweede jaar, voer Charles op de Pinta, de kits van de school, naar het eiland Lewis. De jongens werden naar een pub in het dorp Stornoway gebracht, waar de veertienjarige prins een cherry brandy bestelde. ‘Ik noemde gewoon de eerste drank die in mijn hoofd opkwam,’ herinnerde hij zich, ‘omdat ik die al eens gedronken had, toen we uit jagen waren en het koud was.’ Wat Charles niet wist, was dat er een verslaggever aanwezig was. Zijn gevalletje drinken-als-minderjarige haalde de voorpagina’s van alle sensatiekranten en ‘de hele wereld knalde om mijn oren uit elkaar’. Het was de eerste van talloze onplezierige inbreuken die de pers op zijn leven maakte.

Hierna ontsloeg de Metropolitan Police Don Green en beroofde Charles zo van een bondgenoot en vertrouweling. Charles zat in zak en as en zei later dat ‘ik ze nooit heb kunnen vergeven dat ze dat deden (...) ik dacht dat de wereld verging’. Als volwassene hield Charles contact met Green, stuurde hem elk jaar een kerstkaart. Toen Green aan darmkanker overleed, stuurde Charles een fraaie krans en een vriendelijk briefje.

Wat prestaties betreft was Charles, met uitzondering van zijn vermogen tot declameren, een doorsneeleerling, maar hij vond een toevluchtsoord voor zijn creativiteit in het tekenlokaal, waar Robert Waddell de scepter zwaaide; een vriendelijke, weinig daadkrachtige leraar van nog geen dertig. De prins ging liever pottenbakken dan schilderen – ‘als een dolle’, zei hij later. Het pottenbakkerswiel prikkelde in elk geval zijn fantasie en hij draaide bizarre kroezen die op eigenaardige dieren leken en die hij als kerstcadeau aan zijn niet-begrijpende ouders, zus en broertje gaf.

Klassieke muziek was ook balsem op Charles’ wonden. Hij ontdekte ‘gelukzaligheid’ door cello te spelen. Hij kwam op het idee daartoe toen zijn grootmoeder hem op zijn veertiende meenam naar een concert van Jacqueline du Pré. ‘Het geluid ervan was zo rijk en diep,’ herinnerde hij zich. ‘Zoiets had ik nog nooit gehoord.’ Maar hij was niet goed in muziek lezen en bracht het maar met moeite op om te blijven oefenen. ‘Ik ben hopeloos,’ zei hij na afloop van een van zijn eerste optredens.

Gordonstoun maakte bijna een eind aan Charles’ ontluikende interesse in Shakespeare, doordat hij en zijn klasgenoten ‘zich moeizaam een weg baanden’ door Julius Caesar om saai voorspelbare proefwerken te kunnen maken, wat hem ‘goeddeels koud’ liet. De Bard kwam pas na de komst van een nieuwe leraar Engels weer tot leven. Deze Eric Anderson, net als tekenleraar Waddell een twintiger, haalde Charles over om mee te doen aan meer dan één van Shakespeares toneelstukken.

Zijn eerste rol was in Hendrik V, dat heel toepasselijk een van Charles’ favoriete stukken zou worden. Anderson durfde de troonopvolger niet goed de rol van koning te geven, daarom speelde hij in plaats daarvan de hertog van Exeter, helemaal in de wolken dat hij ‘een nogal geweldige toespraak aan het Franse hof’ mocht geven. Jaren later zou de prins ‘betoverd’ worden door Kenneth Branaghs versie van Hendrik in Stratford-upon-Avon. Hij bekeek Branaghs verfilming van het drama ten minste drie keer.

In november 1965 speelde hij de titelrol in Macbeth. Zijn interpretatie was volgens Anderson die van ‘een gevoelige ziel die zich gedraagt op een manier die werkelijk niet bij hem past onder druk van andere krachten’. Charles schreef opgewonden aan een familielid over het vooruitzicht dat ‘mammie en pappa’ naar de derde uitvoering zouden komen kijken. Maar toen hij ‘daar lag te kronkelen’ op het toneel ‘hoorde ik alleen maar het “ha, ha, ha” van mijn vader’. Naderhand vroeg hij prins Philip: ‘Waarom lachte u nou?’ ‘Het klinkt als The Goons,’ zei zijn vader – een dolksteek in het hart van de jonge man die zo zijn best voor hem had gedaan.

Bij teamsporten stelde hij Philip al net zo teleur, hoewel hij wel behoorlijk vaardig werd in het meer solitaire vissen en het traditionele tijdverdrijf van de hoogste kringen, de jacht. Op zijn dertiende schoot Charles zijn eerste hertenbok en dwong zichzelf te blijven kijken hoe het dier op een heuvelflank op Balmoral door bedienden ontweid werd.

Op dezelfde manier wende hij ook aan het schieten van honderden fazanten op de bevroren velden van Sandringham, het achtduizend hectare grote landgoed dat koningin Victoria in 1862 in Norfolk had gesticht voor de toekomstige koning Edward VII. Het geluid van de honden en de hoorn van de vossenjacht in Norfolk ‘joeg een tinteling langs mijn ruggengraat op en neer’ tijdens zijn kinderjaren. Maar geen van zijn beide ouders deed aan de vossenjacht en zijn angst om met een paard te springen hield hem nog tientallen jaren van die sport af.

Om in de voetsporen van zijn vader te treden begon hij in 1961, twaalf jaar oud, polo te spelen. Bij polo wordt iemands vaardigheid gemeten met behulp van handicaps, te beginnen bij -2 voor beginners en oplopend tot 10 voor topspelers. Op de top van zijn kunnen had prins Philip een handicap van 5, zodat hij op het hoogste niveau van de competitie kon meedraaien. Charles ‘ging er helemaal voor’ toen zijn vader hem voorstelde de sport eens te proberen. ‘Je blijft er tenminste bij aan de grond’, anders dan bij het springen over heggen tijdens de vossenjacht. En anders dan bij cricket, waarvan hij zijn verbanning naar het paviljoen herinnerde, ‘mag je de hele polowedstrijd op het veld blijven’.

Tegen 1964 begon Charles de sport serieuzer te nemen. Onder het waakzame oog van Philip leerde hij op Windsor eerst op een houten paard hoe je de bal moest raken en daarna op een pony met een bal en een stick te spelen. In hetzelfde jaar begon Charles ook met Philip oefenpartijtjes te spelen bij de Household Brigade Polo Club op Smith’s Lawn in Windsor Great Park. Hoewel Philip altijd heel erg kritisch bleef, was zijn zoon toch idolaat van hem. De jonge Charles begon zijn maniertjes over te nemen: met een hand op de rug lopen, gebaren maken met de rechterwijsvinger, de handen ineenstrengelen om nadruk te geven, en zijn linkermouw wat opstropen.

Gesterkt in zijn vaste voornemen om zijn zoon te leren zijn rug recht te houden nam Philip het ongewone besluit om hem op zijn zeventiende voor een half jaar naar Australië te sturen, naar Timbertop in de outback, de in de wildernis gevestigde dependance van de Geelong Church of England Grammar School in Melbourne. Afgezien van een reis aan boord van de Britannia naar Libië en Malta toen hij vijf was, aan het eind van de reis die zijn ouders toen maakten langs de landen van het Gemenebest, was het de eerste keer dat Charles buiten Europa kwam.

Philip belastte David Checketts, zijn equerry, een adjudant aan wie de logistieke beslommeringen worden toevertrouwd, met het toezicht op zijn zoon tijdens diens verblijf down-under. Anders dan de rest van de koninklijke staf behoorde de zesendertigjarige Checketts echt tot de middenklasse. Na een opleiding op een openbare grammar school had hij gediend bij de Royal Air Force. Door zijn onopgesmukte manier van doen stelde hij de onzekere prins op zijn gemak.

Charles en Checketts arriveerden vroeg in februari 1966 in Australië. Daar werden ze opgewacht door een formidabel contingent van meer dan driehonderd verslaggevers en fotografen, een begroeting die de prins manmoedig onderging. Op Timbertop deelde hij een slaapkamer en een woonkamer met een zorgvuldig uitgekozen kamergenoot, de head boy van Geelong.

De prins voelde zich bevrijd door het gebrek aan formaliteit in een land waar, zoals hij al snel ontdekte, ‘in de verste verte geen aristocratie of zoiets bestaat’. Voor het eerst werd hij beoordeeld naar ‘hoe de mensen je zien, en wat ze van je vinden’. Leerlingen en leraren behandelden hem als een van hen en tot zijn verbazing had hij nauwelijks last van heimwee. Hij werd goedmoedig geplaagd met ‘Pommie’, Australisch bargoens voor Engelsman, maar bleef verschoond van het sadistisch gepest dat op Gordonstoun heerste.

Studeren deden de jongens niet bijzonder veel. Op Timbertop draaide alles om fysieke uitdagingen, waar Charles zich met enthousiasme en opmerkelijk succes op stortte. Hij maakte in verzengende hitte trektochten door de wildernis van wel meer dan honderd kilometer in drie dagen, en beklom dan onderweg ook nog eens vijf bergtoppen terwijl het ’s nachts in zijn slaapzak ijzig koud was. Trots vertelde hij in zijn brieven het thuisfront over zijn verrichtingen.

Hij maakte kennis met teken, slangen, buldogmieren en trechterspinnen en moest net als de andere leerlingen houthakken, varkens voeren, zwerfvuil opruimen en vliegenvallen schoonmaken, ‘weerzinwekkende glazen potten vlees, heel oud en krioelend van vliegen’. Lichamelijk was het een stuk zwaarder dan Gordonstoun, ‘maar het was verdraaid goed voor de karaktervorming en in heel veel opzichten ontzettend leerzaam, en ik vond het geweldig’. Hier, zonder de drukkende bemoeienis van derden en onder de juiste omstandigheden, kwamen zijn sterke kanten naar voren en bewees hij zijn vader dat hij als puntje bij paaltje kwam geen slappeling was.

In het weekend genoot hij van het gewone leven bij het gezin van David Checketts op de boerderij die zij huurden in de buurt van het stadje Lillydale. Hij ging vaak heerlijk uit vissen, hielp Davids vrouw Leila in de keuken, speelde met hun drie kinderen en zat in pyjama televisie te kijken. In die volledig ontspannen omgeving vervolmaakte hij zijn vaardigheden als imitator door sketches van zijn favoriete figuren uit The Goon Show na te spelen, een absurdistisch satirisch programma dat tot zijn ‘diepe teleurstelling’ in 1960 van de radio verdwenen was. Een van zijn beste imitaties was de falsetstem van Peter Sellers als ‘Bluebottle’.

Charles was dol op de ongebreidelde gekte van The Goons (Inspecteur Seagoon: ‘Headstone, dus jij beweert dat Fred Nurke verdween toen hij theedronk bij zijn moeder, lady Marks.’ Headstone: ‘Juist, je kunt wel zeggen dat hij onder haar neus verdween.’ Seagoon: ‘Wat deed hij daar dan?’ Headstone: ‘Het regende geloof ik.’) In de jaren die volgden zou zijn gevoel voor het absurde een tegenwicht bieden tegen zijn deprimerende leefomgeving. De typisch Britse humor van The Goons ging steevast over het overtreden van de regels, wat het er voor de troonopvolger alleen maar leuker en pikanter op maakte.

Een vierdaags schoolreisje naar Papoea-Nieuw-Guinea wekte bij Charles de belangstelling voor het vak antropologie dat hij later aan de universiteit zou gaan volgen. Het maakte hem bewust van de inheemse kunst en volkscultuur die, naar hij vreesde, verkruimelden onder de druk van ‘Europese standaarden’, een thema dat een centrale plaats zou innemen in zijn veelvormige scepsis tegenover het moderne leven. Hij logeerde op een anglicaanse zendingspost en zwierf vrijelijk door een naburig dorp, waar hij kennismaakte met gebedsgenezing en deelnam aan inheemse rituelen.

Bij een zondagse kerkdienst werd hij de zuiverheid gewaar van ‘primitieve’ volkeren die nog maar kort geleden tot het christendom bekeerd waren en toegang hadden ‘tot de ware geest ervan’. De anglicaanse nonnen waren onder de indruk van Charles’ interesse en gebrek aan pretenties. Van een van hen is de aandoenlijke uitspraak dat hij ‘tot hen was gekomen als in een kooi’ en ‘voor hun ogen de vrijheid had gevonden’.

Hij ‘betoonde zich een bewonderenswaardig leider’ als hem op Timbertop tijdens trektochten de leiding over jongere leerlingen werd toevertrouwd, zei rector Thomas Garnett. Bovenal ontdekte Charles ‘hoeveel je wel niet aan Australiërs hebt’. Een van die Australiërs was Dale Harper, de sprankelende blonde dochter van een rijke zakenman, die tien jaar later een van zijn vertrouwelingen zou worden. Hij ontmoette Dale, die bijna een jaar ouder was dan hij, op een dansavond in Melbourne en haar springerige persoonlijkheid riep in hem een bijnaam voor haar op die haar bleef aankleven: ‘Kanga’.

Charles genoot van zijn zes maanden in Australië ‘vooral omdat het zo enorm contrasteerde met alles wat hij aan Gordonstoun verschrikkelijk vond’, vertelde een van zijn adviseurs, doelend op de pesterij en intimidatie waaronder hij daar had moeten lijden. Hij liet ook zien wat hij waard was bij een stuk of vijftig officiële gelegenheden, zijn eerste zelfstandige ervaringen met grote aantallen mensen. ‘Ik wierp me in het diepe. Ik stapte maar op mensen af en maakte een praatje,’ herinnerde hij zich. ‘En plotseling voelde het allemaal heel anders en kon ik me veel en veel beter met mensen verstaan en met ze praten.’ Op hun beurt ontdekten de Australiërs ‘een vriendelijke, intelligente, ongekunstelde jongeman met een goed gevoel voor humor’, zei Garnett, ‘iemand die een allesbehalve gemakkelijk leven voor zich heeft’. Toen hij in juli 1966 te terugreis aanvaardde, wuifden zijn kameraden hem uit met een welgemeend ‘drie hoeraatjes voor prins Charles, een echte pokke-Pommie!’. Er kwam een brede grijns voor terug.

David Checketts merkte op dat hij ‘vertrok met een jochie en terugkwam met een man’. Dat was overdreven, maar de adjudant bespeurde een ontkiemend zelfvertrouwen bij de prins, dat paste bij zijn beter getrainde en slankere verschijning. Na een lange zomer op Balmoral keerde Charles in de herfst van 1966 terug naar Gordonstoun voor zijn laatste jaar daar. Rector Robert Chew benoemde hem tot head boy, met de titel van ‘Wachter’, naar de verdedigers van de stadstaat in Plato’s Republiek. Vanwege zijn status twijfelden sommigen aan de benoeming, hoewel hij wel degelijk gekwalificeerd was: hij had eerder leidinggegeven op Windmill Lodge en was met lof teruggekomen van Timbertop.

Een van zijn voorrechten als Wachter was een eigen slaapkamer in het appartement dat was toegewezen aan Robert Waddell, ‘het stille alter ego van Gordonstoun’, volgens Charles’ neef en peetzoon Timothy Knatchbull, die er later schoolging. ‘Met z’n kletspraatjes en z’n snobistische trekjes (...) had [Waddell] veel weg van een victoriaanse oudere dame. Hij was een geweldige tegenpool op Gordonstoun, zo heel anders dan het volk van de spierballenbrigade.’

Voor de ontvankelijke jonge prins, opgegroeid tussen een dominante vader en de strenge en afstandelijke raadslieden van zijn moeder, was Waddell een volslagen nieuw verschijnsel. Waddell had gevoel voor esthetiek, bezat een luisterend oor en was vastbesloten om Charles kunst en muziek beter te leren waarderen, voortbouwend op het fundament dat zijn grootmoeder gelegd had. Hij zette Vivaldi naast Mozart en samen traden ze op bij huiskamerconcerten van Schotse aristocraten. De leraar speelde piano en Charles cello. Waddell liet hem ook kennismaken met een breder aanbod aan literatuur en genoot net als Checketts van de voorliefde van de jongen voor The Goons, die inmiddels op de plaat verkrijgbaar waren.

Toen Kurt Hahn Gordonstoun gesticht had, had hij een belangrijk punt gemaakt van maatschappelijke dienstverlening. Alle leerlingen moesten vrijwilligerswerk doen. Dat kon bij de schoolbrandweer, bij de drenkelingenreddingsdienst of bij een reddingsploeg voor de besneeuwde Grampian Mountains. Met een reddingsdiploma op zak ging Charles bij de drenkelingenreddingsdienst. De jongens plonsden in het ijzige water van de Moray Firth – een zeearm van de Noordzee – en deden reddingsoefeningen met touwen en reddingsvesten. Dat ze nooit echt iemand van de verdrinkingsdood hoefden te redden, deed er niet toe. Waar het om ging was het oprechte, betekenisvolle gevoel iets te presteren, een les waar Charles als prins van Wales zijn voordeel mee zou doen bij de tieners die begunstigd werden door zijn filantropische projecten.

Op 14 november 1966 gaven de koningin en de hertog van Edinburgh op Windsor Castle een feestje ter gelegenheid van de achttiende verjaardag van hun oudste zoon, waarbij honderdvijftig jonge mensen konden genieten van de muziek van de Quiet Five, een tamelijk succesvolle band die kort tevoren een eigen versie van Simon en Garfunkels ‘Homeward Bound’ had uitgebracht. Dankzij de privélessen op Buckingham Palace van de beroemde madame Betty Vacani, die hij samen met zijn zuster en kinderen van hovelingen volgde, was Charles inmiddels een enthousiast danser geworden. ‘Ritme zit diep in mij,’ gaf Charles toe, ‘Als ik ritmische muziek hoor, wil ik gewoon meteen de dansvloer op.’

Een paar weken later werd hij tot Counsellor of State benoemd, een titel die drie andere leden van de koninklijke familie – prinses Margaret, de zuster van de koningin, haar oom prins Henry (de hertog van Gloucester) en de koningin-moeder – al droegen. Als zodanig kon hij namens de koningin optreden als die buitenslands verkeerde en regent worden als zij geestelijk of lichamelijk niet meer tot regeren in staat zou zijn. Als een soort echo van zijn benoeming tot prins van Wales moest hij het nieuws van zijn nieuwe verantwoordelijkheid dit keer via het zesuurjournaal vernemen. Niet zonder ironie zei hij later: ‘Ik nam aan dat ik niets hoefde te doen en ging dus nog maar niet mijn koffers pakken.’

In juli 1967, tegen het eind van zijn verblijf op Gordonstoun, concentreerde Charles zich op de voorbereidingen van zijn Alevels, het centrale Britse examen dat toegang geeft tot de universiteit. Hij was als de dood voor examens, en deze beproeving bracht hem in een staat van ‘een soort koortsige paniek’, niet in de laatste plaats omdat de troonopvolger zich publiekelijk met zijn jaargenoten moest meten. Twee jaar eerder was hij bij zijn o-levels – het gewone middelbareschoolexamen dat alle zestienjarigen afleggen – voor alle zes vakken geslaagd: Engelse taal, Engelse literatuur, Latijn, Frans, geschiedenis en de wiskunde waar hij nog altijd zo mee worstelde. Daarvoor slaagde hij in de herkansing. Deze keer kreeg hij een zeventje (een B) voor geschiedenis en een zes (C) voor Frans, hoewel op zijn scriptie voor geschiedenis de aantekening ‘uitmuntend’ prijkte.

Het is veelzeggend dat de enige blijvende vrienden die hij overhield aan zijn vijf jaar aan de oevers van de Moray Firth geen leeftijdgenoten waren, maar de leraren Eric Anderson en Robert Waddell, die veel ouder waren dan hij. Beiden hadden hem met hun medeleven en gezelschap helpen overleven in een macho-omgeving. Maar hoewel Charles oud leek voor zijn jaren en in het openbaar altijd een correcte, plichtsgetrouwe en volwassen indruk maakte, bleef hij sociaal onhandig en emotioneel weinig volwassen.

Nadat hij aan het eind van juli met zijn ouders was afgereisd naar Balmoral, verklaarde hij braaf dat Gordonstoun hem zelfbeheersing en zelfdiscipline had bijgebracht en ‘vorm en structuur en orde’ in zijn leven had gebracht, maar in werkelijkheid was hij nogal chaotisch. Verrassend genoeg gaven zijn ouders tegenover Dermot Morrah, de officiële koninklijke biograaf, toe dat het experiment met Gordonstoun minder goed was afgelopen dan gehoopt en dat Charles een ‘vierkante pen in een rond gaatje’ was. In To Be a King, zijn boek uit 1968 over Charles’ jonge jaren, schreef Morrah dat de school er alleen maar voor gezorgd had dat de prins ‘nog verder in zichzelf’ gekeerd geraakt was. Toen hij de zestig al gepasseerd was, klaagde Charles nog steeds over hoe ongelukkig hij op Gordonstoun geweest was. ‘Hij kan nou eenmaal nooit eens iets laten gaan,’ zei zijn nicht Pamela Hicks.

Niettemin had Gordonstoun hem wel een beetje rechtgetrokken en sommige aspecten van zijn opvoeding daar hadden een gunstige uitwerking op hem, iets waarvan hij zich in de loop der jaren enigszins bewust zou worden. ‘Hij krijgt het waarschijnlijk nog steeds niet over zijn lippen dat zijn vastbeslotenheid en doelgerichtheid het onbedoelde gevolg zijn van zijn gang naar Gordonstoun,’ zei John Stonborough.

Gordonstoun was Europeser dan een traditionele Engelse kostschool, wat bijdroeg aan het kosmopolitische karakter dat veel van Charles’ goede doelen zo zou kenmerken. ‘Gordonstoun maakte geen doorsnee upperclasstype van hem,’ zei James Knox, een voormalige Etonian die was opgegroeid in Schotland. ‘Alle narigheid ten spijt zou het hem weleens gehard kunnen hebben en minder conventioneel hebben doen worden.’

Prins Charles
cover.xhtml
bee.html
Section0001.html
Section0002.html
Section0003.html
Section0004.html
Section0005.html
Section0006.html
Section0007.html
Section0008.html
Section0009.html
Section0010.html
Section0011.html
Section0012.html
Section0013.html
Section0014.html
Section0015.html
Section0016.html
Section0017.html
Section0018.html
Section0019.html
Section0020.html
Section0021.html
Section0022.html
Section0023.html
Section0024.html
Section0025.html
Section0026.html
Section0027.html
Section0028.html
Section0029.html
Section0030.html
Section0031.html
Section0032.html
Section0033.html
Section0034.html
Section0035.html
Section0036.html
Section0037.html
Section0038.html
Section0039.html
Section0040.html
Section0041.html
Section0042.html
Section0043.html
Section0044.html
Section0045.html
Section0046.html
Section0047.html
Section0048.html
Section0049.html
Section0050.html
Section0051.html
Section0052.html
Section0053.html
Section0054.html
Section0055.html
Section0056.html
Section0057.html
Section0058.html
Section0059.html
Section0060.html
Section0061.html
Section0062.html
Section0063.html
Section0064.html
Section0065.html
Section0066.html
Section0067.html
Section0068.html
Section0069.html
Section0070.html
Section0071.html
Section0072.html
Section0073.html
Section0074.html
Section0075.html
Section0076.html
Section0077.html
Section0078.html
Section0079.html
Section0080.html
Section0081.html
Section0082.html
Section0083.html
Section0084.html
Section0085.html
Section0086.html
Section0087.html
Section0088.html
Section0089.html
Section0090.html
Section0091.html
Section0092.html
Section0093.html
Section0094.html
Section0095.html
Section0096.html
Section0097.html
Section0098.html
Section0099.html
Section0100.html
Section0101.html
Section0102.html
Section0103.html
Section0104.html
Section0105.html
Section0106.html
Section0107.html
Section0108.html
Section0109.html
Section0110.html
Section0111.html
Section0112.html
Section0113.html
Section0114.html
Section0115.html
Section0116.html
Section0117.html
Section0118.html
Section0119.html
Section0120.html
Section0121.html
Section0122.html
Section0123.html
Section0124.html
Section0125.html
Section0126.html
Section0127.html
Section0128.html
Section0129.html
Section0130.html
Section0131.html
Section0132.html
Section0133.html
Section0134.html
Section0135.html
Section0136.html
Section0137.html