7

ZOEKEN NAAR ZINGEVING

Met zijn maatpakken en archaïsch taalgebruik leek Charles op het eerste gezicht eerder afkomstig uit een andere tijd dan een baken van moderniteit. Maar ‘the Firm’, de Zaak, zoals de koninklijke familie zichzelf sinds de tijden van George VI betitelde, had besloten om hem af te schilderen als boegbeeld van de moderne monarchie. De koningin besefte dat ze bij haar pogingen om de koninklijke familie stukje bij beetje met haar tijd mee te laten gaan ook het imago ervan moest oppoetsen. Tot op zekere hoogte was het neerzetten van Charles als man van de daad die straaljagers en helikopters kon besturen – en die op een heel andere manier met de moderne media kon omgaan dan zijn moeder ooit gekund had – een succes.

Toen Charles in 1977 overstapte naar een burgerbestaan, begonnen de adviseurs van de koningin tegenover hem hun zorgen uit te spreken over zijn onafhankelijke geest en het maatschappelijk activisme dat zijn handelen steeds sterker begon te bepalen. Deels had hij zich daartoe laten inspireren door prins Philip, sinds jaar en dag de voorvechter van modernisering binnen de monarchie. Maar Charles besloot om zich buiten de gebruikelijke grenzen van de activiteiten van de familie te begeven. Daarvan was tijdens zijn nu eenmaal vanzelfsprekende diensttijd bij de Royal Navy niets te merken geweest, maar nu moest hij zijn leven zo vormgeven dat het meer was dan linten doorknippen en plaquettes onthullen – een rijk gevuld en voldoening gevend leven zolang de troon nog ver buiten bereik leek.

Hij wees er al meteen op dat de koningin nooit zou aftreden en illustreerde dat tegenover Kenneth Harris van The Observer met ‘koningin Victoria, al in de tachtig (...) was populairder en bekender’ dan ooit en werd op handen gedragen. En hij voegde daaraan toe dat men er niets mee zou zijn opgeschoten als zij zich op jongere leeftijd had teruggetrokken, integendeel.

De jeugdige man die gewend was zijn heil bij ouderen te zoeken sprak van de waarde van ‘opgebouwd respect, en wellicht ook wijsheid, die van waarde zijn voor de samenleving’. De enige reden voor zijn moeder om af te treden zou ‘een vorm van ongeschiktheid’ zijn, ‘ziekte bijvoorbeeld, of lichamelijk onvermogen. Maar we moeten het risico nemen om dat aan de monarch in kwestie te laten.’

Hij was al lang niet meer de eenentwintigjarige die tegenover interviewer David Frost verklaard had ‘min of meer vastgelopen’ te zijn in zijn rol. Nu, flink op weg naar de dertig, had hij een idee, hoe weinig vastomlijnd ook, van wat hij op eigen kracht kon bereiken. Hij besefte naar eigen zeggen dat hij ‘misschien geen veertig jaar koning zou zijn’. In zijn rol van prins van Wales had hij ‘geen macht’ maar ‘kan er wel invloed zijn’. Omdat hij niet de soeverein was, zag hij voor zichzelf ‘een breder scala van kansen om een bijdrage te leveren’. Steeds als hij zich ergens voor inzette, wilde hij ‘er iets voor en mee doen, en zo iets bereiken. Ik wil niet alleen in naam een boegbeeld zijn. Ik wil helpen om zaken voor elkaar te krijgen.’

De eerste gelegenheid die hij te baat nam was geïnspireerd door zijn schooljaren op Gordonstoun, waar hij had gezien hoe jongelui konden worden uitgedaagd door ‘avontuur en een bepaald besef van dienstbaarheid’. Zijn grootmoeder had hem daarin aangemoedigd door in het najaar van 1971 in een brief een lans te breken voor ‘een vorm van nationale dienstplicht’ om werkloze jongeren richting te geven en op het leven voor te bereiden. Zijn ervaringen met ondergeschikten bij de marine bevestigden zijn theorie dat mensen met een achterstand anders in het leven konden komen te staan door het gevoel van voldoening dat voortsproot uit reële prestaties.

Dat idee kreeg vorm in december 1972, toen Charles bij toeval op de televisie George Pratt, een Londense reclasseringsambtenaar, zag praten over een voorstel voor een programma voor maatschappelijke dienstverlening voor minderjarige delinquenten. Op aanwijzing van Charles belde David Checketts met Pratt, die ermee akkoord ging de prins op Buckingham Palace te ontmoeten. In dat gesprek met Pratt en op een daaropvolgende bijeenkomst met vertegenwoordigers van de gemeenschap zei Charles dat hij de meest van de maatschappij vervreemd geraakte jongeren wilde helpen in die stedelijke gebieden waar, in voor die tijd gebruikelijke terminologie, ‘de gekleurde jonge mensen’ zich vooral ophielden.

Checketts legde de basis voor een gezamenlijk optreden met Pratt. Tegen de zomer van 1974 begon Charles zich publiekelijk uit te laten over zijn plan om tieners en jongvolwassenen die ‘een avontuurlijke uitdaging’ zochten te helpen door ze met het opzetten van onderneminkjes en het fourneren van startkapitaal in staat te stellen om ‘de verantwoordelijkheden van een volwassene’ op zich te nemen. Maar dat zou alleen werken als de jongeren in kwestie ‘de zaak op eigen kracht konden laten draaien’. Om dat mogelijk te maken zou hij een fonds in het leven roepen dat kleine bedragen beschikbaar stelde voor ‘zelfhulpinitiatieven’. Zo begon een onderneming die zou uitgroeien tot zijn meest geprezen initiatief.

De adviseurs van de koningin vreesden dat Charles’ voorstel een al te riskante gok was en andere op de jeugd gerichte koninklijke goede doelen in het vaarwater zou zitten. Ze zagen weinig in het geven van geld aan probleemjongeren met alle risico’s dat het misging van dien. Maar Charles hield voet bij stuk en instigeerde, onder niet-aflatende bemoeienis van Checketts, proefprojecten in Londen, Chester en Cornwall. Als marineofficier beoordeelde en becommentarieerde hij op zee alle subsidieaanvragen en bepaalde wie voor steun in aanmerking kwam.

Charles kondigde de experimentele programma’s aan in zijn tweede toespraak tot het Hogerhuis op 25 juni 1975, en meldde dat de respons ‘buitengewoon bemoedigend’ geweest was. Blijkbaar ten prooi aan een vlaag van geheugenverlies aangaande zijn eigen misère op Gordonstoun prees hij de gedachte van Kurt Hahn dat ‘een jongen zichzelf dient uit te dagen om te ontdekken hoeveel hij kan verdragen en hoe groot zijn wilskracht is’. Dienstbaar zijn aan de gemeenschap, zei Charles, is ‘in alle eenvoud goed voor de ziel’.

Na zes maanden van consequent weerwerk leveren tegen de bezwaren die het Paleis opperde verkreeg Charles de goedkeuring van de koningin voor het instellen van een charitatief fonds. Aanvankelijk was hij ertegen om zijn naam aan de organisatie te verbinden, maar Pratt wist hem ervan te overtuigen dat zijn betrokkenheid juist alle verschil kon maken. ‘Akkoord,’ zei hij tegen Pratt in een marifoongesprek vanaf de Hermes in maart 1976, ‘laten we het The Prince’s Trust noemen.’

Charles werd voorzitter van de organisatie, die officieel gelanceerd werd in juni 1976. De eerste 6000 pond kwamen uit bijdragen van particulieren, waaronder een cheque ter waarde van 1500 pond van Harry Secombe van The Goons, in december aangevuld met het bedrag dat Charles ontving bij zijn ontslag uit de marine.

The Prince’s Trust bleek een ware sponsormagneet. In de decennia die volgden profiteerden honderdduizenden jonge mensen van veertien tot vijfentwintig jaar ervan. Geleidelijk verschoof het zwaartepunt van jongeren een ‘avontuur’ bieden naar hulp bij het opzetten van een bedrijfje, het ontwikkelen van talent en het aanleren van op de arbeidsmarkt nuttige vaardigheden. Tegen het midden van de jaren tachtig haalde het fonds jaarlijks ruim een miljoen pond binnen, waaronder een aanzienlijk bedrag aan revenuen van rockconcerten en filmpremières. Het succes van The Prince’s Trust getuigde van Charles’ doorzettingsvermogen, goede neus en vastberadenheid om zich niet door de fantasieloze hovelingen te laten ringeloren.

Stukje bij beetje verbreedde hij ook het werkterrein van het fonds met talloze spin-offs, vaak getooid met duizelingwekkende acroniemen. In 1982 zette hij Business in the Community (BITC) op, dat grote en kleine bedrijven ertoe moest aanzetten om in de eigen omgeving economische, maatschappelijke en milieuproblemen te helpen oplossen. Als voorzitter van BITC streefde Charles ernaar om de krachten te bundelen met de ondernemingsactiviteiten van The Prince’s Trust, die tegen die tijd al bijna tienduizend kleine bedrijfjes had helpen financieren.

Gedurende de late jaren zeventig waren de hovelingen van de koningin samen met functionarissen van de regering nog altijd druk bezig om wat zij noemden ‘een behoorlijke baan’ te vinden waarmee de prins zich tenminste voor een deel van de mogelijk lange tijd dat hij nog moest wachten, kon bezighouden. Er was wel gesuggereerd om hem tot gouverneur-generaal van Australië te benoemen, de officiële vertegenwoordiger van de koningin. Toen de pers hem daar in oktober 1974 bij zijn bezoek aan het land naar vroeg, zei hij dat ‘als er verlangd werd’ van hem dat hij zo’n taak op zich zou nemen, hij erover zou nadenken.

In werkelijkheid had hij meer belangstelling voor de post dan hij liet blijken. Het betekende een kans om iets op eigen kracht te leiden en om wat minder dicht op het hof van de koningin te zitten. Maar het jaar daarop maakte de zittende gouverneur-generaal sir John Kerr gebruik van een van zijn constitutionele voorrechten en ontsloeg de minister-president van het land. De Australiërs reageerden geschokt, ze beschouwden Kerrs ingreep als ongewenste inmenging door Groot-Brittannië. Dat maakte een eventuele benoeming van Charles te heikel om zelfs maar in overweging te nemen.

In 1977 gooiden Britse mandarijnen het over een andere boeg door het Paleis te adviseren dat Charles een voltijds betrekking zou aanvaarden in het door de overheid geleide National Economic Development Office, de organisatie voor binnenlandse economische ontwikkeling. De prins werd er niet warm van en het idee van een positie voor de troonopvolgers buiten ‘de Zaak’ verdween stilletjes in een la. ‘Hij wilde een groter doek, en meer armslag dan hij opgesloten in een kantoor zou hebben, en hij had gelijk,’ zei een adviseur van het Paleis.

In dat opzicht verschilde hij hemelsbreed van de koningin. Van nature terughoudend hield ze als vanzelfsprekend vast aan de constitutionele verplichting van de monarch tot neutraliteit. Zeker in de omgang met overheidsdienaren beperkte ze zich tot de stelregel die Walter Bagehot vervat had in zijn invloedrijke negentiende-eeuwse beschouwing over de Britse constitutie: ‘het recht om geraadpleegd te worden, het recht om aan te moedigen, het recht om te waarschuwen’. Het rechtstreeks verstrekken van adviezen viel daar volgens de koningin niet onder.

Ze regeerde nu al langer dan een kwarteeuw en had in 1977 ter ere van het bereiken van die mijlpaal haar zilveren jubileum gevierd. Ze had toen alleen al in de roerige jaren zeventig drie premiers zien komen en gaan, uit een totaal van zeven sinds haar troonsbestijging. Het decennium was nog maar net begonnen toen Labourpremier Harold Wilson gewipt werd door een electoraat dat ontevreden was over prijsstijgingen en werkloosheid. Een afgetekende overwinning van de Conservatieve Partij in juni 1970 bracht Edward Heath aan de macht.

Heath had ondanks verwoede pogingen evenmin succes bij het beteugelen van de inflatie en de werkloosheid. Groot-Brittannië had bovendien zwaar te lijden van een verstikkende mijnwerkersstaking en een draconische, door de overheid opgelegde driedaagse werkweek. Daarbij kwamen ook nog stroomonderbrekingen ter besparing van energie als gevolg van het olie-embargo dat de olieproducenten van het Midden-Oosten hadden ingesteld tegen West-Europa en de Verenigde Staten. Vroeg in het voorjaar van 1974 versloeg Labour bij vervroegde verkiezingen de Tory’s en kwam Wilson terug als eerste minister.

Twee jaar later verraste Wilson zowel de koningin als zijn partij met de aankondiging dat hij zijn functie ter beschikking stelde; er gingen geruchten dat zijn om zijn scherpte geroemde geheugen achteruitging; veel later zou hij aan de ziekte van Alzheimer blijken te lijden. In april 1976 nam James Callaghan het stokje als premier over, maar ook hij bleek niet in staat om de vastgelopen Britse economie aan de praat te krijgen, en een golf van stakingen door weerspannige vakbondsleden bracht het land aan de rand van de afgrond.

Tijdens al deze onrust bleef de koningin steeds haar serene zelf en deed ze dienst als een onbetrokken maar goed geïnformeerd privéklankbord voor haar geplaagde eerste ministers. In het openbaar probeerde ze als zichtbare verbindende kracht het moreel van de natie hoog te houden. Haar populariteit schommelde rond een jaloersmakende 80 procent, het niveau waarop ze steeds gelegen had sinds opiniepeilers in 1969 begonnen waren de gevoelens van het grote publiek jegens de monarchie te meten.

In haar zilveren jubileumjaar bezocht ze zesendertig county’s binnen het Verenigd Koninkrijk waarbij ze in totaal meer dan een miljoen mensen trok. In Westminster Hall sprak ze bovendien in mei 1977 een ongebruikelijk persoonlijke rede uit in reactie op de groeiende druk om bestuurlijke bevoegdheden te delegeren aan Schotland en Wales. Ze uitte haar begrip voor de wens om de eigen identiteit vorm te geven, maar herinnerde haar gehoor eraan dat ze was gekroond tot koningin van het Verenigd Koninkrijk en sprak van ‘de voordelen die de vereniging gebracht heeft’. Het was een korte maar bijzonder politieke verklaring, die des te harder aankwam omdat ze zo slecht paste bij haar voor het overige zo apolitieke identiteit.

Als prins van Wales had Charles geen last van dat soort beperkingen. Hij bezat dan wel geen concrete macht, maar spande zich naar beste vermogen in om zijn overredingskracht te doen gelden. Sinds het debat bij de Cambridge Union in zijn laatste jaar op de universiteit had hij zijn stekelige opvattingen eigenlijk alleen geuit in zijn dagboeken en in brieven. Nu begon hij er ook in toespraken en interviews over. Vaak nam hij de mens in zijn relatie tot zijn omgeving als onderwerp. ‘Onze hoogst eigen beschaving, als we die zo kunnen noemen, verliest heel veel bij haar pogingen om de natuur te beheersen,’ zei hij in 1975 in Canada. ‘We moeten ons er steeds van bewust blijven dat we in laatste instantie dieren zijn en moeten daarom niet de hele ook voor ons onontbeerlijke natuur vernietigen.’

Zijn geharnaste standpunten ten aanzien van een hele reeks onderwerpen baseerde hij voornamelijk op zijn intuïtie. Jaar na jaar werd zijn vertrouwen in deze aangeboren instincten sterker. ‘Hij is eigenlijk maar nauwelijks veranderd,’ zei iemand die hem tientallen jaren kende. ‘Je ziet nog steeds dezelfde onzekerheid en hetzelfde gebrek aan zelfvertrouwen. Maar hij wendt een hoge mate van zelfverzekerdheid voor. Hij kan stijfkoppig zijn. Hij weet dat hij zelfverzekerder moet zijn en houdt daarom door roeien en ruiten aan dingen vast.’

Halverwege de dertig raakte Charles onder de invloed van Laurens van der Post, een befaamde Zuid-Afrikaanse schrijver, documentairemaker en docent. De prins en zijn achtenzestigjarige goeroe werden in 1974 door een wederzijdse vriend aan elkaar voorgesteld. ‘De invloed van Van der Post was van onmetelijk groot belang,’ zei Julia Cleverdon, een alumna van Cambridge die Charles in 1977 leerde kennen. ‘Dat raakt hij nooit meer kwijt.’

De filosofie en spiritualiteit van de fascinerende Afrikaner gaven nieuw vuur aan de spirituele queeste die op Gordonstoun begonnen was. Hun twee decennia durende vriendschap stond in het teken van wederzijdse bewondering. Charles was een fan sinds hij als tiener Van der Posts boeken gelezen had. Hij was ook weg van de televisiedocumentaires van de schrijver over de San, de Bosjesmannen van de Kalahariwoestijn in Afrika – nomaden die in de steentijd leefden en bedreigd werden door de twintigste-eeuwse moderniteit. Van Van der Posts coterie van invloedrijke bewonderaars maakte de toekomstige Britse premier Margareth Thatcher deel uit, naast gerenommeerde journalisten en de Zwitserse psycholoog Carl Jung, wiens theorieën hij populariseerde.

Charles was geheel in de ban van Van der Posts dwingende proza (‘Daar stond hij, wankelend op zijn voeten, het zweet van onvoorstelbare inspanning omspande als zijde zijn huid’), zijn romantische instelling, zijn mystieke uitspraken, zijn bekommernis om het milieu en bovenal van de veronderstelde helderziendheid waarop hij zijn theorieën baseerde. Met de doordringende blik van zijn blauwe ogen en de hypnotiserende verleiding van zijn stem wist Van der Post mensen heel goed te verleiden en in te pakken. Net als Dickie Mountbatten was hij in Charles’ ogen een held.

Van der Post maakte Charles bekend met de gedachte dat men ‘primitieven’ met eerbied diende te benaderen vanwege hun verbondenheid met de ‘geest van de aarde’. Dat was een aantrekkelijk idee voor de schooljongen annex antropoloog die in vervoering was geraakt door mensen die op Nieuw-Guinea in stamverband leefden. Het misprijzen van de schrijver voor de ‘woestenij’ van de hedendaagse westerse beschaving sloot keurig aan bij de groeiende zorgen die Charles zich maakte over het spirituele en morele verval in de moderne cultuur.

Van der Post wijdde Charles ook verder in in het gedachtegoed van Carl Jung. De goeroe schoolde de prins in Jungs ‘collectieve onderbewuste’, dat de schakel vormde tussen de mensheid en ‘oeroude kennis’ uit het voorouderlijk verleden en uit verre culturen: reeksen mythen en verhalen die gekend en begrepen konden worden via ieders dromen.

Toen Charles nog bij de marine zat, schreef Van der Post hem een brief waarin hij uiteenzette hoe Charles de monarchie zo kon omvormen dat ze in lijn kwam met een nieuwe visie op de moderne maatschappij die het individu weer in contact zou brengen met een ‘verloren natuurlijk aspect’ van de menselijke geest. Hij zag voor zich hoe Charles zou helpen om de mens weer te verbinden met de natuur. Uit zijn toespraken en geschriften in de jaren die volgden blijkt dat Charles die beginselen tot de zijne maakte.

Met de hulp van Van der Post wist Charles greep te krijgen op zijn introvertheid en een identiteit op te bouwen die meer inhield dan alleen maar wat er van hem verwacht werd, en ook een gezelschap van hem welgezinde mensen die zijn spirituele kant begrepen. Hij was opgegroeid binnen een familie waar iedereen in zijn of haar eigen schuttersputje zat. Nu begon hij van ganser harte uitvoering te geven aan zijn levenslange roeping om te verbinden, dus verbanden te leggen met de natuur en tussen disciplines, religies en culturen. Het werd een van Charles’ meest wezenlijke kenmerken.

Aangemoedigd door zijn mentor begon Charles zijn dromen op te schrijven, zodat Van der Posts vrouw Ingaret ze kon interpreteren. Dat werd de eerste kennismaking van de prins met psychotherapie. Voor hun sessies ging hij naar het huis van de Van der Posts in het Londense Chelsea. Ingaret was weliswaar geen volledig gediplomeerde psychoanalytica, maar werd door jungianen wel erkend als ‘een begenadigd droomuitlegster’. De sessies met Ingaret stelden Charles in staat om zijn gevoelens en relaties te onderzoeken en ook de complexen waarin hij verstrikt zat, en om zijn creativiteit en zijn intellectuele impulsen in een positieve richting om te buigen. Hun therapeutische relatie zou vijf jaar duren, tot Charles overstapte naar een meer conventionele therapeut.

Van der Post was de eerste van een hele reeks goeroes die zich in de belangstelling van Charles mochten verheugen, soms maar even, soms ook vele jaren lang. Diverse malen consulteerde Charles zelfs alternatieve specialisten van het Marylebone Health Centre in Londen, die werkten in de voormalige crypte van een anglicaanse kerk. Hij zei dat ze hem hielpen ‘een boel opgekropte gevoelens kwijt te raken’. Een van zijn favoriete genezers was Ted Fricker, die indruk op de prins maakte met zijn verhalen over communicatie met de spirituele ‘gene zijde’. ‘Ook al kan hij misschien geen echte genezing bewerkstelligen,’ schreef Charles aan een vriendin, ‘dan nog heb ik er heel veel aan om gewoon met hem te praten en te luisteren naar wat hij te zeggen heeft.’

Aan het eind van de jaren zeventig speelde onder meer Zoe Sallis, een twintigjarige Engels-Indiase actrice die de minnares was geweest van filmregisseur John Huston, kortstondig een invloedrijke rol in het leven van de prins. Ze was een enthousiast propagandiste voor het boeddhisme en bleef de entourage van de prins net zo lang lastigvallen tot Charles erin toestemde haar te ontmoeten.

Onder Van der Posts vleugels was de prins zich gaan verdiepen in oosterse religies. Sallis probeerde bij Charles het geloof in reïncarnatie aan te wakkeren, met de rondgang van de ziel van vorige naar nieuwe levens, afhankelijk van de morele en spirituele deugdzaamheid van iemands levenswandel. Charles zag geen reden waarom transmigratie van zielen onverenigbaar zou zijn met zijn eigen christelijke geloof.

Zowel emotioneel als spiritueel raakte Charles zo verknocht aan Sallis dat hij zich korte tijd bekeerde tot het vegetarisme en geen herten of gevogelte meer schoot. Hij begon religieuze ervaringen te zien als ‘een persoonlijke sensatie, los van elk voorschrift of dogma, maar verenigbaar met elke geloofsovertuiging’ – een standpunt dat niet spoorde met het anglicanisme. Hij was nu zover dat hij zijn eigen instincten aanzag voor geopenbaarde waarheden die boven de opvattingen van vakmensen en deskundigen gingen. Die houding begon door te klinken in de kritiek die hij oefende op de standpunten van het establishment ten aanzien van bijvoorbeeld architectuur, geneeskunde en landbouw.

Charles’ nieuwe ‘openbaringen’ baarden zijn adviseurs grote zorgen, en ze kregen hem zover dat hij een einde maakte aan zijn buitenissige betrekkingen met Sallis. De jachtopzieners van Balmoral herinnerden hem eraan dat het landgoed financieel afhankelijk was van de jacht en drongen er bij hem op aan om ‘te stoppen met die flauwekul’, herinnerde zich een van Charles jachtvrienden. ‘En eerlijk is eerlijk, dat is wat hij deed.’

Maar wat zijn adviseurs het ‘goeroeprobleem’ noemden werd er niet minder op naarmate Charles zich op de ene alternatieve gelijkgestemde ziel na de andere stortte. Halverwege de jaren tachtig vond Charles een bondgenoot in Keith Critchlow, een kenner van islamitische kunst en architectuur van het Royal College of Art, die via Van der Post met de prins in contact kwam.

Bij hun eerste samenzijn kwam de hekel die de prins aan roken had ter sprake. Critchlow zij tegen hem dat het rokers niet zozeer om de rook zelf ging, maar om het aansteken van het vuur, dat ‘het symbool van de geest’ was. Een belachelijk idee, maar Charles was ontvankelijk voor zulke hocus pocus.

Tijdelijk helemaal bezig met reïncarnatie vroeg de prins zich af wat voor soort mens hij in een volgend leven zou zijn. ‘Wat deed mij het koningschap kiezen?’ vroeg Charles. ‘Waarom werd ik niet liever filosoof?’ Critchlow ried hem aan om in navolging van Plato beide rollen op zich te nemen omdat ‘het de filosofen zijn die er echt toe doen’, wat mooi aansloot bij wat Charles op Gordonstoun al was bijgebracht.

De hoogleraar, die toen net in de vijftig was, onderwees Charles in de ‘tijdloze beginselen van de meetkunde’, vormen die waren opgebouwd uit cirkels, driehoeken en vierkanten en die je tegenkwam in de sacrale architectuur van alle geloven. Critchlow zette Charles op het spoor van de werken van islamitische geleerden, waaronder boeken over het soefisme, dat met zijn geloof in ‘vele lampen’ met ‘allemaal hetzelfde licht’ Charles, die hunkerde naar alles verklarende antwoorden, zeer aansprak. Deze privélessen waren het begin van een warme vriendschap die meer dan dertig jaar lang zou standhouden, bepalend zou zijn voor wat de prins dacht en schreef, en zijn geloof in de intrinsieke verbondenheid van al wat leeft versterkte.

Van der Post bracht Charles ook in aanraking met Kathleen Raine, een bekende dichteres en geleerde. Ze ontmoetten elkaar in 1989, toen Raine eenentachtig was en Charles half zo oud als zij. Van der Post, die al tegen de negentig liep, vond dat de prins een nieuwe ‘goeroe’ nodig had, voor het geval dat hemzelf iets overkwam.

Thuis in Chelsea bij een kopje thee zat Raine te denken: ‘Die arme jongeman. Ik zal voor hem doen wat ik kan, want hij is ontzettend eenzaam.’ Charles was op zoek naar ‘iemand die wat hij intuïtief voelde over het spirituele kon bevestigen’, zei Brian Keeble, een goede vriend van Raine. ‘Toen hij Kathleen tegenkwam vond hij als het ware zijn spirituele thuis.’ Dat thuis was de Temenos Academy, opgericht in 1990 door Raine, Critchlow en Keeble.

Het doel van Temenos, dat Raine omschreef als ‘een onzichtbare universiteit voor onze toekomstige koning’, was om ‘de nauwe verbanden tussen de kunsten en het heilige’ te verkennen en zich teweer te stellen tegen het materialisme in de wereld. ‘De Grote Strijd’, noemde Raine dat. Het eenjarige curriculum omvatte onder meer de bestudering van de werken van Plato en Dante en de esoterische aspecten van het werk van Shakespeare. Charles zou een toegewijde beschermheer worden en Temenos zowel financieel als moreel steunen.

Kathleen Raine, die nooit Coca-Cola geproefd had en geen televisie bezat, deelde het verlangen van de prins naar vroeger tijden en zou dertien jaar lang grote invloed op hem uitoefenen. Ze schreven elkaar tientallen brieven die hij afsloot met ‘je toegenegen’, en hij kwam regelmatig voor een kop thee en een goed gesprek bij haar over de vloer. ‘De enige heldere vlam in deze duistere tijd en plaats’ was, vertelde ze een vriendin, haar ‘koning-filosoof’.

Charles’ adviseurs hadden net zomin als zijn ouders een goed idee van de spirituele greep waarin Raine de toekomstige koning hield. Toen ze in 1992 de Queen’s Gold Medal voor poëzie kreeg, vertelde ze haar intieme vriend Raja Rao, een Indiase filosoof en romancier, dat ze niet dacht dat Charles iets met die eervolle toekenning van doen had gehad. Raine zei dat ze hoopte dat de vorstin erdoor overtuigd zou raken van ‘mijn respectabiliteit. Ik hoor dat ze haar zoon maar hopeloos excentriek vindt.’

De pers had geen idee van wat er allemaal voor gedachten woelden in Charles’ geest. Zij zagen in de jaren zeventig niet meer dan de te paard door bossen en weiden galopperende, polo spelende, in hoog tempo de wereld afreizende ‘Action Man’, een benaming waar hij een bloedhekel aan had. Tegelijkertijd versterkte hij zelf dat imago. ‘Ik geloof in gevaarlijk leven,’ hield hij In Londen een groep jonge journalisten voor, en desgevraagd ontdeed hij zich van zijn shirt om zijn gespierde tors te laten bewonderen. Begin 1977 nam hij er nog een sportieve hobby bij en wierp zich tijdens zijn eerste verblijf in het Zwitserse Klosters op het skiën.

Hij ging daarheen op uitnodiging van twee nieuwe Engelse vrienden, Charlie en Patty Palmer-Tomkinson, enthousiaste skiërs met een chalet in het wintersportplaatsje. De opgewekte en energieke Charlie, die acht jaar ouder was dan de prins, was een welvarende landeigenaar en herenboer uit Hampshire. Patty, die vijf jaar ouder was dan de prins en bekendstond om haar rake humor, kwam hem nog nader te staan dan haar man en was alweer zo’n oudere vrouwelijke vertrouweling.

De Palmer-Tomkinsons vonden Charles ‘de eenzaamste mens’ die ze ooit hadden leren kennen, en ze namen zich vast voor om hem in de Zwitserse Alpen de gelegenheid te geven zich eens goed te ontspannen en van hun samenzijn te genieten. Hun chalet was, al waren ze nog zo rijk, bescheiden en eenvoudig ingericht. Charles kreeg er een kamertje en ‘iedereen zat er boven op elkaar’, zei een familielid van de Palmer-Tomkinsons.

Charles’ verblijf in Klosters deed denken aan zijn dagen met de Mountbattens op Windermere Island in de Bahama’s. ‘Hij kon zichzelf zijn en ongekunsteld, onder normale mensen verkeren, lachen en zich ongedwongen amuseren,’ zei datzelfde familielid. De vakantie was zo’n succes dat Charles de eerstvolgende vier jaren telkens in januari in het chalet vakantie kwam vieren, en daarna in de Walserhof, een knus familiehotel in het dorp.

De prins nam de sneeuwhellingen met evenveel enthousiasme en ijver als hij bij polo en de jacht tentoonspreidde. Zo gauw hij dat kon, begon Charles buiten de officiële, afgebakende pistes te skiën. Net als in het zadel compenseerde Charles ook bij deze sport met zijn inzet een gebrek aan verfijnde techniek. Bruno Sprecher, die jarenlang zijn ski-instructeur was, bestempelde hem als ‘een doorsneeskiër met een uitstekende conditie’. ‘Hij bleef graag ver van het gewoel, in de bossen, diepe sneeuw, ongerepte sneeuw. Heel vredig.’

Tegen die tijd genoot Charles van een van de zeldzame perioden waarin hij op redelijk goede voet stond met de media. Een reden daarvan was het zwak dat hij voelde voor Anthony Holden, een columnist van The Sunday Times, die een jaar ouder was dan hij en de eerste generatiegenoot was die over hem schreef. Toen hij als enige vertegenwoordiger van de pers in 1977 met de prins meevloog naar Canada voor een vijfdaags bezoek aan zuidelijk Alberta, keek Holden met hem mee naar de film Logan’s Run, waar ze allebei niets aan vonden. Charles zei dat hij alleen maar tot het eind was blijven kijken ‘omdat ik nogal een bewonderaar ben van Jenny Agutter’.

Het weekend daarop stuurde Holden in zijn column pesterig het gerucht de wereld in dat er een koninklijke romance met de actrice op til was. Later vertelde Charles Holden dat hij het stukje niet gelezen had, ‘maar mijn moeder knipte het uit en bewaarde het voor me’. Holdens verslag van het bezoek aan Canada – ‘Cowboys en Indianen met Charles in Canada’ – was verfrissend los van toon. Charles’ huisknecht, Stephen Barry, vertelde aan journalisten dat Charles er zo mee ingenomen was dat hij het hardop aan zijn staf had voorgelezen. Toen Holden Charles liet weten dat hij een biografie van hem wilde schrijven, maakte de prins geen bezwaar. Er kwam geen officieel vraaggesprek, maar hij sprak er in het volgende jaar bij optredens wel geregeld privé over met de schrijver.

In die dagen stelde Charles zich zowel tegenover de pers als tegenover het publiek minder gereserveerd op. Dat was goed te merken toen hij in oktober 1977 weer naar de Verenigde Staten ging voor een eerste officieel bezoek met alles erop en eraan. Het Paleis had een dertiendaagse race langs een dozijn steden georganiseerd, waarvan Chicago de eerste was. Daar werd hij ingehaald als ‘de populairste man van Groot-Brittannië’, en duizenden mensen, veel meer dan verwacht, kwamen af op zijn wandeling door de straten van de stad.

Bij een lunch met tweehonderddertig studenten van de University of Chicago gaf de achtentwintigjarige prins na zijn vooraf voorbereide toespraak gelegenheid tot het stellen van vragen. Het was een van de weinige keren dat hij het beginsel van geven en nemen hanteerde. Later zou hij dat, steeds beduchter voor het open debat en steeds minder tolerant ten aanzien van meningen die niet met de zijne overeenkwamen, niet meer doen. Hij kruiste de degens met studenten die vroegen of de monarchie niet een anachronisme was. Charles voerde ter verdediging aan dat ze een positie had naast de regering, met als doel de natie te verbinden. #x2018;De monarchie heeft geen politieke agenda,’ stelde hij. ‘Het grote voordeel ervan is wat het op een menselijke manier kan doen.’

Hij hield ook een begeesterd pleidooi voor zijn bet-bet-bet-bet-overgrootvader George III. Charles stelde met klem dat de koning niet ‘gek’ geweest was, maar geleden had aan een erfelijke ziekte. ‘Ik vind dat mijn voorvader door de geschiedenis nogal stiefmoederlijk behandeld is,’ zei hij, en ging door over zijn eigen zorgen dat hij niet goed begrepen werd. ‘Waar het om gaat is dat ik niet unfair behandeld wil worden door de geschiedenis. Hij wordt niet als mens beoordeeld en wordt van dingen beticht omdat hij nu eenmaal in een bepaald tijdperk leefde.’

Charles stuiterde van hot naar haar door het land, van Cleveland naar St. Louis naar Charleston naar Atlanta naar Athens in Georgia, waar hij de University of Kentucky de University of Georgia zag verslaan bij het American football, zijn eerste kennismaking met die zo typisch Amerikaanse sport. Het laatste deel van de reis bracht hem terug naar de blingbling van Hollywood waar hij drie jaar eerder zo van genoten had. Deze keer wilde hij beslist de sterren van Charlie’s Angels ontmoeten. Hij keek toe bij de opnamen van een aflevering van de serie en ging met Kate Jackson, Cheryll Ladd en Jaclyn Smith op de foto, na een met beroemdheden overladen lunch bij 20th Century Fox.

‘Charlie, Charlie,’ gilden vrouwen die zich onder de drommen bewonderaars bevonden. Terug in zijn hotelsuite liet hij ‘zijn enorme, tot twee keer zo groot opgezwollen handen zien, vol bloederige schrammen van de diamanten ringen van enthousiaste bewonderaarsters die ze zo hard hadden vastgegrepen’, wist perssecretaris Michael Shea nog. ‘Dat is waarom de koningin handschoenen draagt,’ zei Charles. Desalniettemin was de prins voldaan over de ‘verbazende vriendelijkheid’ van de Amerikanen.

Sinds zijn eerste vluchtige kennismaking met Amerikaanse ambtsdragers in 1970 was zijn irritatie veranderd in een soort genegenheid. ‘Hij begon Amerikanen geïnteresseerd, geamuseerd en met bewondering tegemoet te treden,’ sprak iemand die in de jaren zeventig adviseur ten paleize was. Terugdenkend aan een avond in Texas waarop hij was voorgesteld aan een hele parade huwbare jonge vrouwen grapte Charles: ‘Ik heb zitten denken over al die dochters. Oliebronnen zijn een waardevolle bruidsschat.’

Ten teken van zijn nieuwe status van volwassene liet Charles zijn kamers in Buckingham Palace eens goed onder handen nemen door binnenhuisarchitect David Hicks, de man van Dickie Mountbattens dochter Pamela. De prins kon de verleiding niet weerstaan om de boel met allerlei prullaria te verfraaien – dingen waarover zijn staf met opgetrokken wenkbrauwen sprak als ‘de objets van de baas’. ‘De prins houdt wel van hamsteren,’ merkte Anthony Holden op, die verder stelde dat de privévertrekken van Charles vergelijkbaar waren met ‘elke andere royaal bemeten flat in Mayfair of Belgravia, met die uiterst comfortabele, ietwat gedateerde uitstraling die zo kenmerkend is voor oud geld’.

In Charles’ in onopvallende tinten bruin gehouden privéwerkkamer stond met de rug naar het raam een groot bureau en een sofa met drie leren fauteuils. Boekenkasten langs twee wanden. Tegen de derde wand stond een forse uitstalkast vol glas-, goud- en zilverwerk. In zijn blauwe zitkamer, half zo groot als de werkkamer, waren nog meer boekenkasten, en stonden een met stapels boeken beladen tafel, een televisietoestel met videorecorder, een stereo-installatie en een bank met stoelen rond een koffietafel met glazen blad. De blauwe slaapkamer bood plaats aan een bijna 2,3 meter breed hemelbed dat, net als dat van de koningin in haar appartement een verdieping lager, was uitgerust met een alarmknop. De muren van zijn badkamer had Charles vol gehangen met spotprenten over het koningshuis.

In zijn persoonlijke behoeften werd voorzien door twee huisknechten, Stephen Barry en Ian Armstrong. Ze deden zijn boodschappen, beheerden zijn garderobe, lieten zijn bad vollopen en kozen elke dag zijn kleding uit. Charles’ ochtendritueel omvatte naast zijn door Gordonstoun geïnspireerde dagelijkse koude douche ook wat baantjes in het zwembad op de benedenverdieping. Ontbijten deed hij alleen in zijn zitkamer. Als hij geen koninklijke afspraken had, werkte hij in zijn werkkamer; hij las documenten, hield zijn correspondentie bij en schreef zijn toespraken.

Als hij ’s avonds vrij was, las hij – vooral biografieën van historische figuren en antropologisch, psychologisch en sociologisch werk. De stereo-installatie speelde daarbij in alle rust klassieke stukken die behalve van Mozart nu ook van Beethoven en Berlioz konden zijn, of van Vivaldi en Bach. Er was een passage in Berlioz’ koraal ‘L’enfance du Christ’ die ‘zo ontroerend’ was dat Charles zei dat hij ‘telkens weer tot tranen toe geroerd’ was als hij die hoorde.

Hij keek nu minder televisie dan hij als kind gedaan had, en dan nog waren het meestal opnamen van documentaires en televisiespelen die hij gemist had, of videobanden van zijn eigen optredens om te kijken hoe hij het er af had gebracht. Als hij de kans had, stemde hij af op zijn favoriete komisch-surrealistische programma’s Monty Python’s Flying Circus en The Goodies.

Charles richtte nu ook beneden in het paleis een officieel, serieus secretariaat in om David Checketts te ondersteunen bij het regisseren van zijn activiteiten. Dat was de meest openlijke blijk van zijn volwassenheid, zeker in het licht van zijn financiële onafhankelijkheid dankzij zijn inkomen uit het hertogdom Cornwall, dat naar schatting netto een kwart miljoen pond per jaar beliep – in 2016 bedroeg het zo’n 1,3 miljoen pond. Voor het beheer van zijn zakelijke en privéfinanciën trok de prins Michael Colborne aan, die met hem op de HMS Norfolk gediend had als stafadjudant. Hij was veertien jaar ouder dan Charles en ‘niet het gebruikelijke soort man voor dat werk’, zei Colborne. ‘Ik stond bekend als een ruwe bolster, en dat was ik ook.’

De derde adviseur van Charles werd Oliver Everett, die in 1978 als assistent-privésecretaris werd ingehuurd. Everett was vijfendertig, een curieuze, door de wol geverfde veteraan van het ministerie van Buitenlandse Zaken, zacht van stem en met een delicaat voorkomen en dito gevoel voor esthetiek. Hij was ook de enige diplomaat die het Paleis had kunnen vinden die polo speelde en hij was aanbevolen door oom Dickie. Met een logistieke specialist – een adjudant van de Welsh Guards – en een van Buitenlandse Zaken geleende perssecretaris was het clubje adviseurs van Charles compleet.

David Checketts had de prins sinds Charles’ dagen als tiener in Australië twaalf jaar lang met onwrikbare loyaliteit gediend en liep inmiddels tegen de vijftig. Hij had hem geholpen The Prince’s Trust van de grond te krijgen en hij begreep Charles’ aandrang om een hervormer te zijn, maar ook de nukken en grillen van zijn temperament. Hij had vaak de klappen opgevangen als de prins boos reageerde op afspraken in zijn agenda die hij saai of irritant vond; zo noemde hij eens een benefietgolftoernooi ‘idioot’ en weigerde hij vervolgens om een trofee uit te reiken.

Charles’ buien maakten dat de anderen ten paleize nooit echt op hun gemak waren. ‘Soms stemde hij zomaar zonder meer ergens mee in,’ schreef Charles’ geautoriseerde biograaf Jonathan Dimbleby, ‘soms bleef hij de zaak ontwijken en soms was er geen verwikken of verwegen aan.’ Volgens David Airlie, een intieme vriend en jarenlange vooraanstaande adviseur van de koningin, was Charles ‘een zeer door emoties beheerste persoonlijkheid. Hij kan zich enorm druk maken over dingen. Hij is soms lastig in de hand te houden.’

Een steeds nijpender probleem was het algemene gebrek aan organisatie waaronder het secretariaat van de prins van Wales gebukt ging. Charles schreef al zijn toespraken met de hand en bracht er steeds weer veranderingen in aan. Bovendien vroeg hij gewoonlijk ook mensen van buiten het Paleis om advies en ideeën. Hij had het regelmatig aan de stok met de adviseurs van zijn moeder, haar persoonlijk secretaris sir Philip Moore voorop, die op Charles overkwam als een bedillerige ouwe sok. Checketts deed zijn best om de toestand onder controle te houden en Everett zorgde voor tenminste enige orde en regelmaat. Maar de toon werd gezet door de man aan de top. Ondanks dat alles raakte Charles ontevreden en gaf hij Checketts de schuld. ‘Ik denk dat Checketts wel wist dat de poten onder zijn stoel werden weggezaagd,’ zei een functionaris.

Ironisch genoeg zocht Charles zijn heil bij een bekende van hem met diepe wortels in het establishment van het hof, de negenendertigjarige Edward Adeane. Diens vader was van 1953 tot 1972 de persoonlijke secretaris van de koningin geweest en zijn betovergrootvader had zowel voor koningin Victoria als koning George V diezelfde functie waargenomen. De Adeanes stonden erom bekend dat ze dingen gedaan kregen en de treinen op tijd lieten rijden.

Edward Adeane was opgeleid op Eton en in Cambridge en had goede zaken gedaan als advocaat in smaad- en lasterzaken. Hij hield van jagen en vissen, en zo kwam het dat Charles in augustus 1978 tijdens een reisje naar IJsland in de vishut van de Tryons voor het eerst opperde dat Adeane zijn privésecretaris zou worden. Het probleem was dat Charles niet de moed bezat om Checketts te vertellen dat hij vervangen zou worden. De prins bood Adeane de baan aan alvorens Checketts in te lichten, die verbitterd vertrok. ‘Het was een zootje, niet erg handig,’ oordeelde een hoffunctionaris die van het geklungel getuige was geweest.

Prins Charles
cover.xhtml
bee.html
Section0001.html
Section0002.html
Section0003.html
Section0004.html
Section0005.html
Section0006.html
Section0007.html
Section0008.html
Section0009.html
Section0010.html
Section0011.html
Section0012.html
Section0013.html
Section0014.html
Section0015.html
Section0016.html
Section0017.html
Section0018.html
Section0019.html
Section0020.html
Section0021.html
Section0022.html
Section0023.html
Section0024.html
Section0025.html
Section0026.html
Section0027.html
Section0028.html
Section0029.html
Section0030.html
Section0031.html
Section0032.html
Section0033.html
Section0034.html
Section0035.html
Section0036.html
Section0037.html
Section0038.html
Section0039.html
Section0040.html
Section0041.html
Section0042.html
Section0043.html
Section0044.html
Section0045.html
Section0046.html
Section0047.html
Section0048.html
Section0049.html
Section0050.html
Section0051.html
Section0052.html
Section0053.html
Section0054.html
Section0055.html
Section0056.html
Section0057.html
Section0058.html
Section0059.html
Section0060.html
Section0061.html
Section0062.html
Section0063.html
Section0064.html
Section0065.html
Section0066.html
Section0067.html
Section0068.html
Section0069.html
Section0070.html
Section0071.html
Section0072.html
Section0073.html
Section0074.html
Section0075.html
Section0076.html
Section0077.html
Section0078.html
Section0079.html
Section0080.html
Section0081.html
Section0082.html
Section0083.html
Section0084.html
Section0085.html
Section0086.html
Section0087.html
Section0088.html
Section0089.html
Section0090.html
Section0091.html
Section0092.html
Section0093.html
Section0094.html
Section0095.html
Section0096.html
Section0097.html
Section0098.html
Section0099.html
Section0100.html
Section0101.html
Section0102.html
Section0103.html
Section0104.html
Section0105.html
Section0106.html
Section0107.html
Section0108.html
Section0109.html
Section0110.html
Section0111.html
Section0112.html
Section0113.html
Section0114.html
Section0115.html
Section0116.html
Section0117.html
Section0118.html
Section0119.html
Section0120.html
Section0121.html
Section0122.html
Section0123.html
Section0124.html
Section0125.html
Section0126.html
Section0127.html
Section0128.html
Section0129.html
Section0130.html
Section0131.html
Section0132.html
Section0133.html
Section0134.html
Section0135.html
Section0136.html
Section0137.html