14
HET TEMPERAMENT VAN EEN VLINDER
Deels om niet steeds te hoeven denken aan zijn uiteenvallende huwelijk, stortte Charles zich vanaf de herfst van 1986 als een waanzinnige op zijn werk. Hij hield toespraken, gaf seminars en recepties, wierf fondsen voor zijn charitatieve instellingen, reisde in het rond en bedolf overheidsdienaren onder brieven.
In september bevond hij zich weer in Amerika met een overbeladen agenda. De officiële reden was dat hij als hoofdspreker zou optreden bij de aftrap van de festiviteiten ter gelegenheid van het driehonderdvijftigjarig bestaan van Harvard University. Charles was uitgenodigd als alumnus van Cambridge, de alma mater van John Harvard, de stichter van de naar hem genoemde universiteit. De prins schreef zijn toespraak in het vliegtuig boven de Atlantische Oceaan met de hand uit, pas een paar uur voor hij het podium op Harvard Yard op moest had hij hem af.
In een zwartzijden met gouddraad geborduurde toga won hij het zestienduizendkoppige publiek voor zich met zelfspot. Hij vermeldde dat hier zijn grootste publiek stond sinds hij in India veertigduizend buffelhouders had toegesproken. Hij deelde zelfs nog een sneer uit naar Yale, Harvards rivaal. Maar het grootste deel ging op aan welbekende thema’s als ‘de onbalans die in ons leven binnensijpelt en ons heeft beroofd van het gevoel dat we ertoe doen’ door ‘de ontwikkeling van het intellect ten koste van het spirituele’.
Het publiek gaf Charles twee keer een open doekje. John Kenneth Galbraith, de eerbiedwaardige Harvardeconoom, vond het ‘een heel goede toespraak, al ging het meer over deugdzaamheid dan de meesten van ons nodig vonden’.
Bij deze trip naar Massachusetts bracht de prins ook een bezoek aan Lowell, een eerder in verval geraakte fabrieksstad die werkte aan een economische wederopstanding. Geïnspireerd door het bewonderenswaardige, door overheid en bedrijfsleven gefinancierde herstelprogramma, drong hij er bij een van zijn charitatieve fondsen, Business in the Community, op aan om het te dupliceren in Groot-Brittannië en zo te profiteren van ‘de energie van de Nieuwe Wereld’.
Charles’ keuze viel op Halifax in West Yorkshire. De verlaten fabrieken en montagehallen van de stad zouden dienstdoen als eerste experimenteel laboratorium voor samenwerking tussen industrieën, instellingen zonder winstoogmerk en lokale autoriteiten, om wat hij een ‘door erfgoed gestuurd’ economisch herstel noemde op de rails te zetten. Hij bracht ook het gemeenschapsgericht bouwen in stelling, om het neerzetten van ‘naargeestige doosjes’ te voorkomen. In een poging om zich van de steun van de Conservatieve regering te verzekeren, schreef hij aan Margaret Thatcher dat ‘er in dit opzicht veel te leren viel van de Verenigde Staten’.
Kern van het project was een voormalige tapijtenfabriek die omgebouwd werd om onderdak te bieden aan beginnende en andere kleine bedrijven, alsmede een conferentie- en ontspanningscentrum. Hij haalde bovendien filantroop Vivien Duffield over om naast een gerenoveerd negentiende-eeuws station een kindermuseum te financieren.
Als hij met dat soort projecten in de weer was, of met The Prince’s Trust en de spin-offs daarvan, was de prins van Wales op zijn best. Hij was druk bezig zijn weg te vinden als zelfbenoemd charitatief ondernemer die de aanzet zou geven tot een duizelingwekkend aantal initiatieven. Julia Cleverdon, een consultant betrokken bij het project Halifax, noemde hem een ‘creatieve gauwdief’, met een scherp oog voor wat van waarde was en het talent om uit te vissen hoe je het dan kon kopiëren. Twee jaar later kwam Cleverdon bij Business in the Community in dienst. Ze was een levendig, onverschrokken brok energie. Ze begreep niet alleen hoe Charles’ brein werkte, maar kon ook zijn tempo volgen en zou bijna dertig jaar lang een van zijn trouwste adviseurs zijn.
Charles bezat een niet-aflatende nieuwsgierigheid die hij koppelde aan zijn sociale geweten. Maar zijn aandacht was vaak over zoveel tegelijk verdeeld, dat critici zeiden dat hij het vluchtige temperament van een vlinder bezat, niet in staat om zich ergens langdurig aan te binden. Als iets hem aanbelangde, werkte hij er zo nodig nachtenlang aan door; maar anders verloor hij snel zijn concentratie. Hij was in feite het tegendeel van zijn moeder, die erom bekendstond dat ze zich even consciëntieus en systematisch wijdde aan elke taak die ze kreeg voorgelegd.
Charles wist hoe hij de experts op een terrein waarop hij zijn stempel wilde drukken kon vinden. Weinigen konden weerstand bieden aan een koninklijke invitatie, maar als ze eenmaal binnen waren, moest hij de bollebozen er nog wel van overtuigen dat ze niet met zo maar een dilettant van doen hadden. Hij ontwikkelde de vaardigheid om zich een onderwerp net voldoende eigen te maken om de professionals op een geloofwaardige manier te kunnen bevragen en zich aan hun wijsheid te laven. Hij was meer iemand met een dorst naar kennis dan een echte intellectueel. Hij ontwikkelde niet zozeer originele ideeën of diepgaande inzichten, maar groeide uit tot een formidabele katalysator die mensen uit een indrukwekkend scala van vakgebieden bij elkaar kon brengen. Hij probeerde serieus om de raakvlakken tussen disciplines te vinden op een manier die voor specialisten niet was weggelegd. Maar hij kon ook breedsprakig zijn of in cirkels redeneren, en zat zijn eigen ideeën soms in de weg.
In zijn ijver om grip te krijgen op ideeën en zijn eigen filantropisch imperium op te bouwen probeerde hij zich te onderscheiden van de rest van de koninklijke familie. Zijn vader stond bekend om zijn intellectuele belangstelling, maar bleef gepast op de achtergrond achter de koningin. Prinses Anne werd bewonderd om haar toewijding aan liefdadige initiatieven in Groot-Brittannië en het Gemenebest, waaronder Save the Children. Ze zorgde dat ze terdege wist waar ze aan begon, maar had geen behoefte aan tromgeroffel en trompetgeschal. Charles wilde niet alleen laten zien wat hij kon, maar daar ook erkenning voor, eens te meer nu Diana zijn plaats in de schijnwerpers had ingenomen.
Maar hij verzette zich meer en meer tegen ideeën die niet met zijn intuïtie overeenkwamen, zelfs in weerwil van overtuigend nieuw onderzoek. Bij het verzamelen van informatie en het invullen van de gaten in zijn kennis zocht hij naar mensen die het met hem eens waren en bevestigden wat hij instinctief al vond, zowel binnen zijn staf als waar het zijn verzameling externe adviseurs betrof. ‘Hij staat zo vijandig tegenover onwelkome adviezen,’ zei Miranda Somerset, de vrouw van de elfde hertog van Beaufort, die het befaamde landgoed met het bijbehorende jachtgezelschap bij de dood van zijn vader in 1984 geërfd had. ‘Als een vriend hem tegensprak, was de kans groot dat hij hem liet vallen en nooit meer een woord tegen hem zei.’
Tijdens een weekend op Sandringham tegen het einde van de jaren tachtig probeerde de gerespecteerde kunsthistoricus John Richardson de prins ervan te overtuigen dat er ‘geen kloof’ bestond tussen klassieke architectuur en de hedendaagse bouwwerken die hij verfoeide. Richardson stelde als voorbeeld dat ‘er niet zo heel veel verschil is tussen’ de negentiende-eeuwse Duitse neoclassicistische bouwmeester Karl Friedrich Schinkel ‘en Mies von der Rohe’. ‘Och, Richardson, ik moet de honden verzorgen,’ antwoordde Charles en liep de kamer uit. ‘Hij wilde er niet over praten,’ herinnerde Richardson zich. ‘Hij wil geen vragen horen en niet worden lastiggevallen. Er is geen verwikken of verwegen aan.’
Bij een andere gelegenheid raakte Charles tijdens een dinertje in gesprek met een schrijver die bekendstond om zijn scherpe analytische vermogens en breed uitwaaierend intellect. ‘Ik neem aan dat u een van die lieden bent die in vrijhandel geloven,’ zei Charles. ‘Zeker Hoogheid,’ antwoordde de man. ‘Bent u weleens in Lagos geweest?’ vroeg de prins. ‘Het is daar ronduit om bang van te worden. Mensen leven er onder de vreselijkste omstandigheden, en dat komt door vrijhandel.’ ‘Hoogheid,’ antwoordde de man, ‘dat komt door een gebrek aan vrijhandel.’ Waarop Charles zei: ‘Dat ben ik niet met u eens.’ Op dat moment voelde de schrijver onder tafel een schop van de gastvrouw en koos eieren voor zijn geld. ‘De prins dacht niet van “kom, laten we het er eens stevig over hebben”,’ herinnerde de schrijver zich. ‘Hij was binnen drie zinnen serieus ontstemd.’
In dat opzicht leek Charles helemaal niet op zijn ouders. Philip, die al even eigenwijs was als zijn zoon, was altijd in voor een stevig twistgesprek en ging graag in de slag met iemand die op intelligente wijze een ander standpunt verdedigde dan het zijne. Maar het was de koningin die erom bekendstond dat ze geduldig luisterde naar met elkaar in tegenspraak zijnde meningen. Tot op zekere hoogte kwam die benadering voort uit haar aversie tegen confrontaties, maar ze stond ook echt voor alle standpunten open. ‘Ze reageerde nooit overdreven heftig,’ zei Harold Macmillan, haar derde premier. ‘Ze zou nooit meteen zelf een mening ventileren.’ In plaats daarvan luisterde ze naar alle opinies en kwam dan terug met een zorgvuldig afgewogen commentaar of een doordacht oordeel over een persoon of situatie.
De koningin maakte bijzonder effectief gebruik van haar vaardigheden in de omgang met Thatcher, die in het midden van de jaren tachtig op het toppunt van haar macht stond. In 1982 was de premier tegen Argentinië ten oorlog getrokken vanwege de bezetting door dat land van de Falklandeilanden in de Zuidelijke Atlantische Oceaan, ruwweg driehonderd mijl uit de Zuid-Amerikaanse kust, die sinds de achttiende eeuw in Britse handen waren geweest. Groot-Brittannië had in korte tijd een klinkende overwinning behaald. Twee jaar laten brak ze op al even harde wijze een Britse mijnstaking. Haar bezuinigingen op overheidsuitgaven zorgden in combinatie met deregulering van het bedrijfsleven en belastingverlagingen voor een periode van hoogconjunctuur die in 1987 begon.
Gedurende al die tijd hield de koningin zich zorgvuldig op de vlakte. Des te groter was dan ook de verrassing toen The Sunday Times in 1986 berichtte dat ze het niet eens was met Thatchers onbuigzame binnenlandse beleid, dat ze als ‘harteloos’ en ‘polariserend’ omschreef, en zich evenmin kon vinden in het verzet van de eerste minister tegen economische sancties tegen Zuid-Afrika om een eind te maken aan de apartheid. Het Paleis ontkende alles en de koningin nam maatregelen om Thatchers woede te sussen.
Maar in haar rol van hoofd van het Gemenebest, dat inmiddels drieënvijftig lidstaten omvatte die eertijds Britse kolonies waren geweest, paste de koningin in de daaropvolgende maanden haar genuanceerde aanpak toe bij bijeenkomsten die de leiders daarvan hielden over apartheid. Sinds haar troonsbestijging in 1952 had ze haar positie beschouwd als die van een ‘persoonlijke en levende band’ met de volkeren van het Gemenebest, gericht op ‘vriendschap, onderlinge loyaliteit en het verlangen naar vrijheid en vrede’. Ook al kon ze geen beleid maken, ze riep wel op tot ‘een discussie op niveau over mensenrechten’ in Zuid-Afrika.
Zeven jaar eerder was het Gemenebest bijna uiteengevallen door de problemen in Rhodesië, waar in die tijd een blanke minderheid de dienst uitmaakte en dat verscheurd werd door een wrede burgeroorlog. De koningin had Afrikaanse leiders ertoe aangezet om af te zien van anti-Britse retoriek en had er bij Thatcher, die de zwarte guerrillastrijders als terroristen beschouwde, op aangedrongen om een overeenkomst te sluiten waarin voor de blanken een zekere mate van vertegenwoordiging in het parlement werd gegarandeerd in de tot Zimbabwe om te dopen natie. Nu het met Zuid-Afrika dezelfde kant op leek te gaan, zorgde de koningin er opnieuw voor dat iedereen met elkaar bleef praten, probeerde ze subtiel het vredesproces te bevorderen en hielp ze de Britse eerste minister zover te krijgen dat ze het compromis accepteerde dat zou uitmonden in de verkiezing van Nelson Mandela als eerste zwarte president van Zuid-Afrika.
De brieven die Charles ontving van tevreden ontvangers van de gulle bijdragen van The Prince’s Trust, schonken hem als privépersoon een gevoel van voldoening. Ze kwamen van loodgieters, zangers, monteurs, timmerlieden, kledingfabrikanten en de gedetineerde die 4000 pond startkapitaal ontving om een softwarebedrijf op te zetten dat hij later voor 25 miljoen verkocht. Hij trachtte er zoveel te beantwoorden als hij kon. Maar de eerste publieke triomf van de prins kwam in april 1987 met de bekendmaking van het winnende ontwerp voor de uitbreiding van de National Gallery. De prijs ging naar het Amerikaanse architectenechtpaar Robert Venturi en Denise Scott Brown.
Met zijn mengeling van palladiaanse en moderne elementen – een façade van portlandsteen met dicht tegen elkaar geplaatste pilasters, overgaand in een geheel glazen wand – was het bouwwerk traditioneel genoeg om de goedkeuring van Charles weg te kunnen dragen, maar bezat het ook voldoende onorthodoxe kantjes om strenge critici als Paul Goldberger van The New York Times te plezieren. Goldberger noemde het ‘getransformeerd classicisme, een ontwerp dat duidelijk in de late twintigste eeuw thuishoort’.
Kort daarna smaakte Charles het genoegen opnieuw het Royal Institute of British Architects te mogen toespreken vanwege de installatie van niemand minder dan Rod Hackney, zijn kampioen van de gemeenschapsarchitectuur, als president van de vereniging. Hackneys uitverkiezing was het gevolg van een ledenopstand en Charles kon het niet nalaten om zich er vrolijk over te maken. ‘Hier sta ik, in mantel en sandalen, geschoren en met een dromerige blik in de ogen,’ grapte hij, doelend op de parabel van de verloren zoon, om zijn gehoor vervolgens te waarschuwen dat hij van plan was om af en toe ‘een spreekwoordelijke steen door de uitnodigende glazen gevel van pompeuze professionele trots’ te blijven gooien.
Desalniettemin was hij gefrustreerd en rusteloos, vertelden vrienden van de prins aan The New York Times, en werd hij geplaagd door ‘vreselijke schuldgevoelens’ dat hij alleen maar als een koninklijk boegbeeld gezien zou worden. Hij vroeg zich af of hij in kwesties van belang wel effectief kon dienen als ‘naald in het geweten’. In een brief van maart 1987 gaf Charles toe dat ‘ik, tenzij ik het een na het ander aanpak en uit alle macht probeer te helpen, niet relevant gevonden wordt (en de monarchie evenmin), en ze me alleen maar een playboy zullen vinden!’
Ondertussen steeg de populariteit van Diana bij het publiek naar nieuwe hoogten toen ze een aantal weken later gefotografeerd werd terwijl ze een aidspatiënt een hand gaf, in een tijd waarin het aanraken van mensen met de ziekte met angst omgeven was. De foto ging als een raket de wereld rond en gaf de prinses een heel nieuwe identiteit doordat ze blijk gaf van betrokkenheid bij haar werk ten behoeve van de zieken, de stervenden en de uitgestotenen uit de maatschappij.
De prinses trok van nature naar diegenen die leden onder lichamelijke en geestelijke aandoeningen, deels omdat ze zo meer inzicht hoopte te krijgen in haar eigen verwarde emoties: ‘Ik wil me nodig voelen’. Maar haar mededogen was echt. Oog in oog met mensen kon ze ‘licht brengen in het leven van zieken, en dan voelden ze zich beter’, zei een van haar beste vriendinnen. Ze ging op bezoek bij een door een landmijn gewonde man die depressief in een ziekenhuisbed lag, en toen ze wegging was hij vrolijk.
Vanaf het midden van de jaren tachtig vond Diana nieuwe manieren om dat soort contact te maken door zich te gaan inzetten voor de hospice-beweging, voor voorzieningen voor geestelijk gehandicapte kinderen en voor behandelcentra voor alcoholisten en drugverslaafden. Ze was meestal afwachtend en verbond zich aan doelen waar ze persoonlijk door geraakt werd. Maar ze deed beter haar best om te begrijpen waar het echt over ging, zeker als de dingen haar in emotionele termen werden duidelijk gemaakt: ze reageerde beter op karakterschetsen van mensen met problemen dan op ingewikkelde uiteenzettingen.
Charles had een lange staat van dienst als het ging om de zorg voor de havelozen en nooddruftigen. Hij was vermaard om zijn vriendelijkheid tegenover zowel vrienden als vreemden, bijvoorbeeld zijn lange, doordachte en met ongeveinsd meegevoel geschreven condoleancebrieven, en zijn opdrachten aan leden van zijn staf om bij te houden hoe het kankerpatiënten die hij op recepties ontmoette verder verging. Maar hij zat gevangen in zijn formele manier van doen en in beton gegoten opvattingen die geen partij waren voor het krachtige charisma van zijn vrouw. Hoezeer hij ook probeerde om een ‘prins van het volk’ te zijn, Diana stak hem aan alle kanten voorbij.
Charles kon ook totaal niet op tegen het imago van zijn vrouw als stijlicoon. In haar prinsessenjaren droeg ze met even groot gemak haute couture als confectiejeans en -truien; het was een effectieve combinatie van elegantie en jeugdige ongedwongenheid waarin Kate Middleton haar later zou volgen. Diana wist ook de stoffige koninklijke traditie op haar kop te zetten, iets wat ze wel bijzonder spectaculair deed door tijdens hun bezoek aan Australië in 1985 een art-decochoker van 3 miljoen dollar om haar hoofd te dragen alsof het de hoofdtooi van een indiaanse squaw was.
Naast Diana oogde Charles opgedirkt en saai. Hij droeg trots een paar schoenen van Russisch rendierleer dat door Britse duikers was gevonden op een schip dat in 1786 gezonken was. Een paar van zijn met grote zorg gesneden pakken droegen zichtbare sporen van reparatie; zijn das van het hertogdom Cornwall was onder de knoop gerafeld. Dat getuigde allemaal niet zozeer van zuinigheid, als wel van zijn respect voor goed gemaakte dingen die hij daarom liever liet verstellen dan ze weg te gooien.
Door zijn manier van kleden stond hij mijlenver van zijn generatiegenoten en van de gewone mensen. Diana droeg dan wel maatkleding, maar als ze uit winkelen ging oogde ze verfrissend gewoon. Hij kwam niet eens in de winkel van zijn kleermaker Anderson & Sheppard in Savile Row.
Anderson & Sheppard stuurden hem stalen stof om uit te kiezen. Daarna werd naar een papieren patroon een pak gesneden met de maten die in het matenboek van het bedrijf onder ‘Charles Smith’ waren opgenomen. Daarna vervoegde de hoofdkleermaker zich een of meerdere keren bij Charles’ studeerkamer om te passen. (Bij een zo’n sessie op Highgrove vroeg Charles zijn topkleermaker om zijn jack russel een dekje aan te meten dat met klittenband gesloten kon worden.) Na wat laatste kleine aanpassingen kreeg de prins dan het eindproduct geleverd, gemaakt door acht paar handen, waaronder die van de kleermakers die steek voor steek de knoopsgaten genaaid hadden.
Tegen de late jaren tachtig had hij zich een uiterst gestileerde prins van Wales-look eigengemaakt, meer in lijn met zijn oudoom Edward VIII dan met zijn vader, die liefst conventionele en onopvallende pakken met een enkele rij knopen droeg. Het uniform van Charles was double-breasted met een dubbele split en kleploze zakken (om er zijn handen gemakkelijker in te kunnen stoppen), gepunte revers (met een bloem in het knoopsgat), en een bedrukte zijden pochet die dandyachtig uit zijn borstzak opbolde, wat ook al contrasteerde met de onopgesmukte witlinnen pochetten van prins Philip. De overhemden van Turnbull & Asser die Charles droeg, hadden een widespread-boord en dubbele manchetten.
Gewoonlijk knoopte hij zijn double-breasted colberts helemaal dicht, in plaats van de onderste knoop modieus open te laten, waardoor de stof natuurlijker kon vallen, met een ontspannener uitstraling als gevolg. In plaats daarvan maakte Charles, nadat hij een kleine vierduizend pond gespendeerd had aan een onberispelijk gesneden pak, vaak een niet alleen verkreukelde maar ook ingesnoerde indruk.
Zijn sierradencollectie bestond uit gouden dasspelden, manchetknopen – waaronder een Fabergépaar dat nog aan de laatste tsaar van Rusland had toebehoord –, gouden horloges en broches. De Italiaanse geveltoerist Renato Rinino, die in februari 1994 in Charles’ appartement in Londen inbrak, vertelde later over twee ladekasten in de slaapkamer van de prins vol fluwelen zakken en zo’n veertig juwelenkistjes in alle soorten en maten met het koninklijke wapen erop. Rinino kwam pas met zijn verhaal nadat de inbraak verjaard was zodat hij niet meer vervolgd kon worden en gaf de kostbaarheden uiteindelijk aan de prins terug.
Dwars op dat ouderwets-aristocratische imago stond het tegen het midden van de jaren tachtig vast verankerde beeld van Charles als een in kaftan gehulde, spirituele bezweringen mompelende ‘getikte prins’ die met planten converseerde. Dat soort spot nam nog in hevigheid toe toen Charles uiteindelijk in maart 1987 in gezelschap van Laurens van der Post vertrok voor een vierdaagse reis naar de Kalahariwoestijn in Botswana, het gebied waar de befaamde Bosjesmannen huisden, de ‘gidsen aan de rand van de beschaving’ die de sleutel bezaten tot het ‘oorspronkelijke wezen’ van de mens.
Om de pers af te schudden werd er met helikopters en landrovers gereisd, maar tekens als ze ergens kwartier maakten, zetten Charles’ beveiligers wel een radiomast op om in contact te blijven met Buckingham Palace. De prins kreeg uiteindelijk geen Bosjesman te zien, maar hij en Van der Post vulden bij bijna vijftig graden Celsius hun dagen met diepzinnig over het onherbergzame landschap staren. Een kudde van twintigduizend zebra’s was een ‘visioen van aardse eeuwigheid’ waardoor Charles bijna tot tranen toe geroerd werd.
Hij schilderde de uitgedroogde meren en rivierbeddingen; op een van de dagen zat hij urenlang met zijn schetsboek midden tussen de trekkende zebra’s. De twee mannen sliepen in tenten, behalve de laatste nacht, die ze onder de blote sterrenhemel doorbrachten, genietend van hun gelukzalige ontsnapping aan het gedraaf en gedoe van thuis.
Er volgde in stilte halverwege diezelfde maand nog een trip, dit keer naar het Schotse eiland Berneray, een van de Buiten-Hebriden. Drie dagen verbleef hij in een bescheiden ‘cottage’ met boer Donald ‘Splash’ McKillop en zijn vrouw Gloria, die de prins pas voor het eerst zag toen ze hem bij hen thuis verwelkomden. Charles’ doel was om ‘alles te weten te komen over die manier van leven, het pachtersbestaan’, zo ongeveer als hij dat in 1983 in Devon had gedaan. In een modderige tuinbroek en kaplaarzen pootte de prins van Wales aardappelen en hij groef greppels, repareerde afrasteringen, viste en dreef met de eilanders schapen bijeen. Hij at met de McKillops aan hun keukentafel.
Zijn bezoek lekte uit toen hij het eiland verliet. Het verhaal verscheen in The Sun onder de kop ‘Hij is me er weer eentje: Kluizenaar Charles poot piepers op afgelegen eiland’. ‘Charles wil werkelijkheid wellicht niet onder ogen zien,’ vermoedde de Mail. Desondanks beschouwde hij die dagen van rust en stilte, ver van zijn vrouw en ver buiten de koninklijke kaasstolp, als ‘de mooiste vakantie die ik ooit heb gehad’. De korte ervaring opende hem de ogen voor de ‘culturele en sociale betekenis’ van kleine boeren, die naar ‘echte waarden’ leven en behept zijn met een ‘bekommernis om het land en hun gemeenschap die essentieel is als we een beschaafde natie willen blijven.
De dag na zijn terugkeer uit Schotland was hij alweer met Diana op weg naar het filmfestival van Cannes. Tijdens dat korte tripje naar Frankrijk belandde het paar opnieuw in een emotionele achtbaan toen Charles zijn vrouw moest vertellen dat Barry Mannakee, negenendertig jaar oud, bij een motorongeluk om het leven was gekomen. Diana huilde de hele vlucht lang. Zelfs als we ervan uitgaan dat Charles geen flauw idee had van haar betrekkingen met Mannakee, was haar ontzetting zo groot dat iedereen er nu wel wat van moest gaan denken.