1985: de gouden tand

Vroeg in het voorjaar van 1985 kreeg ik een gouden tand. Het was een zonnige middag, op de heuvel liepen geiten aan distels te knabbelen, en mijn schoonmoeder bracht thee naar de meisjes die op de dieren pasten. Ik ging naar ze toe om een glas mee te drinken. Ze hadden het over de Tandenzigeuner die naar Petra was gekomen en vertelden dat Abdallah de echtgenotes van Ibrahim en Salem had getrakteerd op een gouden tand. De meisjes klonken jaloers.

Veel bedoeïenen, zowel mannen als vrouwen, hadden gouden tanden. Ik had me weleens afgevraagd hoe ze dat konden betalen, maar inmiddels wist ik dat het tegenwoordig meestal gewoon een dun gouden omhulsel was, dat als sieraad om de rechterhoektand werd gedragen, of een stifttand op zijn plek hield. Maar vroeger was dat niet zo.

Op dat moment kwam Abdallah aangelopen met een gast.

‘Daar heb je hem. De zigeuner.’ De meisjes giebelden en sprongen op, ze pakten hun bundels takken op en spoorden de geiten aan: ‘Hup ineegh!

Umm Laafi ging naar binnen om een mat te pakken en ik probeerde te ontdekken hoe ze konden zien dat deze man een zigeuner was. In mijn ogen zag hij eruit als een gewone bedoeïen met zijn stoffige thaub, die nog niet zo oud was maar wel brandgaten rond zijn knieën vertoonde van gevallen heeshy, en zijn zwart-witte mendeel en plastic sandalen, waar ook de helft van de Bdoul mee liep. Het enige verschil zat wat mij betreft in de met een touw dichtgebonden kartonnen koffer die hij onder zijn arm droeg.

Abdallah verkondigde dat hij de man had meegebracht om ons allemaal een gouden tand te geven. Ik probeerde er onderuit te komen. Ik hield niet zo van goud en het was me tot dusverre gelukt om elk sieraad dat Mohammad op de goud-souq voor me had willen kopen te weigeren. Maar mijn schoonvader hield voet bij stuk: we waren allemaal even belangrijk voor hem, hij had zijn schapen verkocht en geld op zak, en zijn beide nieuwe schoondochters hadden hem al kleinkinderen geschonken. Het leven was hem gunstig gezind en dat wilde hij tonen.

‘Kan ik geen ander cadeau krijgen?’

‘Nee, dat gaat niet. Stel je voor wat ze dan zullen zeggen: “Hij heeft al zijn vrouwen een gouden tand gegeven, allen Fatima niet!” Nee, daar komt niets van in.’

Binnen een paar minuten had hij Umm Laafi en mij zover dat we op onze hurken naast elkaar tegen de buitenmuur van hun grot in de zon zaten. De zigeuner knielde voor ons neer. Hij had een zwarte snor waar grijs doorheen schemerde. Hij tilde mijn bovenlip op en bekeek mijn gebit, en deed toen hetzelfde bij Umm Laafi. Ik voelde me net een paard. Ik giechelde om mijn ongemak over de nabijheid van deze vreemde man weg te lachen. Umm Laafi leek zich er weinig van aan te trekken. Het verbaasde me hoe gemakkelijk deze mensen zich aanpasten aan nieuwe situaties. Het was me al eerder opgevallen hoe ongeremd ze waren als ze een prik bij me kwamen halen. Meestal ontblootten ze de benodigde bil gewoon door hun thaub of mudraga omhoog en hun broek omlaag te trekken, maar het gebeurde ook weleens dat ze naar me toe kwamen zonder broek en zelfs dan presteerden ze het om er zedig bij te kijken.

De zigeuner maakte de koffer die hij naast zich had gezet open, rommelde wat rond in het allegaartje van gereedschap, lappen, tubes en andere dingen, en haalde een jampot tanden tevoorschijn. Nu pas zag ik dat het maar kronen waren, zo dun dat ze nauwelijks rammelden toen hij het glas omkeerde boven het deksel. Hij sorteerde er een stuk of tien, vijftien op maat met zijn pincet; groot, klein, lang, kort. Ze deden me denken aan de zilveren omhulsels die we als kind van zilverfolie uit pakjes sigaretten maakten. Hij zocht er een uit en duwde hem over Umm Laafi’s rechterhoektand. Hij was een beetje te lang; hij kortte hem in met zijn schaar en deed de overblijfselen zorgvuldig terug in de jampot. Toen was ik aan de beurt: het eerste omhulsel paste niet, het tweede was goed, en hij legde het opzij. Abdallah stond erbovenop om zich ervan te verzekeren dat er voor de afgesproken prijs werd gewerkt. Ja, we hadden gewone tanden, er kwamen geen verrassingen.

Onze tandarts veegde het stof van een gladde platte steen en haalde zijn tubes tevoorschijn. Half om half kneep hij uit beide tubes een beetje lijm die hij mengde met de lucifer die hij net had gebruikt om zijn sigaret aan te steken.

Uf-ta-hi.’ Wijd open.

Hij lepelde wat lijm in de kroon, drukte hem over mijn tand en controleerde toen of ik mijn mond zonder tandenknarsen dicht kon krijgen. Hij liet me de tand op zijn plek houden en ging verder met mijn schoonmoeder.

Abdallah gniffelde. ‘Jemeela.’ Schitterend.

Ik had het hart niet de kroon los te peuteren.

Toen ik in de spiegel keek zag ik dat de kroon een andere vorm had dan mijn eigen puntige hoektand. De eerste dagen voelde het ding enorm, daarna wende ik eraan, maar vergeten deed ik hem nooit. Iedereen zag mijn gouden tand en feliciteerde me ermee, en met mijn gulle schoonvader. Het was de zoveelste onbedoelde stap op weg naar erbij horen, en in tegenstelling tot de vloer van onze grot, kon ik dit meenemen toen we verhuisden.