Hoe reageerde je moeder?

Een tijd lang waren we de ersan, het pas getrouwde stel, maar we brachten onze wittebroodsweken grotendeels hetzelfde door als we daarvoor hadden gedaan. Ik had bijna twee jaar uit een rugzak geleefd en was blij om eindelijk een eigen plek te hebben, en Mohammad kon nauwelijks wachten om ‘de deur der voorzienigheid’ open te zetten, ofwel om weer aan het werk te gaan en wat van zijn bruiloftsschulden in te lossen.

Ik liet mezelf langzaam verlokken door de huiselijkheid van het grottenleven.

In het begin zette Mohammad ’s morgens thee op de gasbrander terwijl ik uitsliep. Soms, als hij aandrong met ‘Ishrubi shay’, werd ik lang genoeg wakker om een paar glazen thee met hem te drinken, maar zodra hij naar de Schatkamer vertrok draaide ik me nog eens om. Maar we sliepen buiten, en na een tijdje kwam de zon over de grot heen en moest ik wel opstaan, anders zou ik gaar koken. De schuimrubberen farrsha en de lakens stapelde ik op het bed in de grot. Ik waste de borden af, maar we hadden er niet veel dus dat duurde niet lang, en ik zette ze in de zon te drogen. Daarna trok ik erop uit, in tegenstelling tot de andere vrouwen die altijd wel een kind of broertje hadden dat ze konden sturen, om mijn echtgenoot brood met tomaten of een blikje sardines te brengen als middagmaal.

Ik genoot van mijn kleine lap ‘grond’ en dagelijkse routine. Ik ging bijna elke dag naar Mohammad en de Schatkamer, en als er geen toeristen waren om souvenirs aan te verkopen, slenterden we rond en dronken we overal waar we werden uitgenodigd thee. We hadden het niet zwaar, absoluut niet zelfs. Lomer dan dit kon het leven niet zijn.

Mohammad was grappig. Op momenten dat we zwijgend rondliepen kon hij ineens een onzinnig woord zeggen om me aan het lachen te maken. Vaak betekende het helemaal niets maar ik genoot van de klanken en probeerde ze op de juiste manier uit te spreken. Hij lachte dan op zijn beurt om mij en ik wist nooit of het om mijn uitspraak was, of dat hij me een onbeschoft woord of een vloek of een niet langer politiek correct woord probeerde te leren. Het ergste vond ik het om de betekenis te leren van de zin die een omschrijving was van de donkere wolken die in de winter over de westelijke bergen trokken. ‘Jet min gharib zay teeze al abd,’ zei ik altijd om hun komst poëtisch aan te kondigen. Totdat Mohammad op een dag dat we bezoek verwachtten zei dat ik dat beter niet meer kon zeggen. ‘Het betekent: “Hij komt vanuit het westen als de kont van een zwarte man, of een slaaf,” dus als je die zin gebruikt, moet je goed opletten wanneer je dat doet.’

Je kunt het woord abd ook vertalen als ‘dienaar van’, zoals in Abdallah, de dienaar van Allah.

 

Begin oktober kwam Mohammad terug van Nazzal’s Camp met een luchtpostbrief van mijn vader en moeder. Het was een reactie op ons huwelijk.

‘Volgens ons hebben we je goed opgevoed en ruimschoots de kans gegeven om voor jezelf te leren denken,’ schreven ze, ‘dus vertrouwen we op je keus. En zoals altijd staan we achter je en zijn we er voor je.’

Pap had al allerlei artikelen over Petra in zijn National Geographic-tijdschriften opgezocht, en mam had Ma’an in hun atlas gevonden.

In de toekomst werd ik nog vaak aan hun brief herinnerd als vrouwen, nooit mannen, die hoorden dat ik met een bedoeïen was getrouwd en in een grot woonde, meteen uitriepen: ‘En hoe reageerde je moeder daarop?’ Trots herhaalde ik dan de woorden uit hun brief.

Mijn vader dacht later dat hij meer had geschreven over de eenzaamheid van het wonen in een andere cultuur. Hij en mijn moeder kwamen van een tamelijk andere achtergrond in Nederland en hadden maar weinig gemeen met de mensen die ze in Nieuw-Zeeland hadden leren kennen. Maar ik weet niet of hij dat werkelijk geschreven heeft, want ik kan me niet herinneren dat ik die woorden heb gelezen. Ik kon het ook niet nalezen omdat ik geen rommel wilde verzamelen en eens in de zoveel tijd al dit soort dingen verbrandde, en eigenlijk deed het er ook niet toe.

Jaren later vertelde mijn moeder me over de droom die ze had gehad, een droom die zo levensecht was dat ze tegen mijn vader en vrienden had gezegd: ‘Ik heb over Marguerite gedroomd. Het was geen nare droom, maar er is iets aan de hand, ik weet het zeker.’ En ze wist pas wat het was toen mijn brief drie weken later kwam.

Toen we eindelijk in Nieuw-Zeeland waren, zei mijn vader: ‘Nu snap ik waarom je hem hebt uitgezocht,’ maar dat verhaal komt later.