Patiënten van de kliniek

Op de dagen dat de arts er niet was kwam er meestal wel iemand binnen voor een prik of een verband. Voor geen van beide was veel conversatie nodig. Verbinden was eenvoudig en voor de hand liggend en iedereen wist hoe hij een bil moest ontbloten voor een injectie. De meesten bleven erbij staan.

Maar Husseina ging op de onderzoekstafel liggen voor die van haar. Ze was dolgelukkig met haar zwangerschap, maar haar ijzerinjectie kon een gemene blauwe plek achterlaten als we niet oppasten.

Mohammad had Husseina en haar neef Abdallah aan me voorgesteld als: ‘Het enige andere echtpaar met een huwelijksakte,’ dus hadden we iets gemeen, hoewel ze pas zestien was en al voor de tweede keer getrouwd was. Ze woonden vlak bij ons op de heuvel achter ons bij Abdallahs ouders, en ik kon dus vrij gemakkelijk bij haar op bezoek. Husseina was erg knap. Nu vond ik alle jonge vrouwen over het algemeen knap, maar Husseina met haar bolle wangen en onderzoekende lach had iets speciaals. Ze droeg haar gele sjaal onder haar kin geknoopt. Haar gelige haren zaten in een lage scheiding, de lok zat met veel olijfolie over haar voorhoofd gekamd en was aan de zijkant met een heleboel schuifspeldjes vastgezet. Van onder haar sjaal staken dikke vlechten. Later vroeg ze een keer of ik een fles waterstofperoxide voor haar wilde meebrengen uit Ma’an. Voor die tijd was haar haarkleur me wel opgevallen, maar het was niet in me opgekomen dat iemand zich hier in de woestijn met dit soort ijdelheid in zou laten.

Ze lag op de onderzoekstafel te kijken hoe ik de injectiespuit klaarmaakte, op haar zij, mudraga en onderrokken opgetrokken rond haar middel, een vinger klaar om het elastiek van haar onderbroek naar beneden te trekken, toen er een blik van afkeer over haar gezicht trok en ze vreemde keelgeluiden begon te maken. Voor ik de kans kreeg in paniek te raken had ze zichzelf al weer in de hand en wees ze iets aan terwijl ze van de tafel sprong. Daar, zo groot als mijn hand, met zwaaiende poten en scharen, kroop mijn eerste schorpioen over de bovenkant van de oude houten deur. Husseina vergat haar zwangerschap en lusteloosheid, duwde me achter de tafel van de arts, greep de bezem, veegde de schorpioen op de grond en sloeg hem tot moes.

Er verschenen nieuwsgierige hoofden om de hoek van de deur. ‘Ya m-akbara.’ Dit begreep ik: het was een grote. ‘Al-humdulillah-a-salaama,’ zeiden ze.

Al-humdulillah,’ beaamden we.

Ik had nog geen ervaring met de schade die schorpioenen konden aanrichten, dus ik was eerder nieuwsgierig dan bang. Ik besefte niet eens hoe ongelooflijk groot dit exemplaar was geweest, hoewel ik geloof dat ik sindsdien nooit meer zo’n grote heb gezien. Meestal waren ze half zo groot en er bestonden ook gele doorzichtige, waarbij je hun ingewanden en het donkere gif in hun staartpunt kon zien zitten.

Schorpioenbeten waren kennelijk net als bijensteken: de een spuugde erop, wreef wat en ging weer door met zijn bezigheden, de ander, zoals ik toen ik in mijn duim werd gebeten toen ik op een zomernacht mijn waterflesje wilde pakken, kreeg een pijnlijke maar plaatselijke reactie. De rest van die nacht voelde mijn arm verdoofd aan, alsof ik er te veel tijgerbalsem op gesmeerd had, en de pijn was haast onverdraaglijk en trok zo langzaam weg dat mijn duim de volgende avond nog steeds te gevoelig was om brood te kunnen bakken. En dan waren er nog mensen die een allergische reactie kregen die gepaard ging met overgeven en borstkrampen, en als ze geluk hadden werden ze snel naar het gezondheidscentrum gebracht voor tegengif. Daarna lag het in ‘Gods handen’ of ze het zouden redden of niet. Een baby, die je nog niet kon vertellen wat er mis was en een halfuur krijste voor de boosdoener in zijn windsels werd ontdekt, maakte geen schijn van kans.

Husseina’s broer stierf toen hij in groep zeven zat, op de dag nadat hij gebeten was, ook al was hij de avond ervoor behandeld met tegengif en weer naar huis gestuurd. De arts vermoedde dat het gif opnieuw was gaan werken nadat de jongen, dorstig van het geitenhoeden, een grote hoeveelheid water had gedronken. Zijn hart begaf het voor ze hem opnieuw bij het gezondheidscentrum hadden gebracht.

Mijn kliniek bood geen uitkomst. Zelfs als iemand onder werktijd gebeten werd kon ik geen tegengif geven omdat dit bewaard moest worden in een koelkast. En in heel Petra
was geen koelkast, laat staan stroom om er een op aan te sluiten.