Roken

Ik heb jarenlang gerookt. Hoe verder mijn zwangerschappen vorderden, hoe meer ik rookte, en als de baby er eenmaal was, installeerde ik me tijdens de borstvoeding met een cikara. Bijna alle mannen rookten en er waren maar weinig vrouwen die een sigaret afsloegen als ik hen er een aanbood. Mohammad en ik rookten Gold Star van de Jordanian Tobacco Company, maar soms waren ze uitverkocht in de plaatselijke winkeltjes in de grotten en dan stapten we over op sigaretten van slechtere kwaliteit, zoals Reem of Kamaal. En als er niets anders was rolden we onze eigen heeshy, waar we hoestbuien en bruine tanden van kregen. Elke keer als ik mezelf betrapte op het zoeken naar peuken op mijn erf en de uitgedroogde stompjes aanstak, wist ik dat ik moest stoppen, maar ik denk niet dat dat was gebeurd als Mohammad niet als eerste was gestopt.

Op een ochtend zag ik zijn sigaretten liggen nadat hij naar zijn werk was gegaan. Ik dacht dat hij ze vergeten was, maar toen hij thuiskwam kondigde hij aan dat hij was gestopt. De eerste dagen daarna probeerde ik niet te roken in zijn bijzijn en vroeg ik me af hoe hij het volhield, tot hij op een ochtend vroeg of ik een paar uur op zijn winkel wilde passen. Ik had ontbeten met thee en sigaretten en rookte tijdens het wachten bijna een heel pakje op. Ik had een vieze droge smaak in mijn mond. Het gezegde van de bedoeïenen ‘als een ezeldek’ kwam aardig in de buurt. Ik dacht bij mezelf: het is nu of nooit. Ik verstopte de rest van mijn pakje onder in de houten kist en hoopte dat niemand het zou zien. Ik wilde geen weddenschappen over hoe lang ik het zou volhouden.

De eerste dagen overleefde ik door elke keer te zeggen: ‘Ik maak er net een uit,’ wanneer ik een sigaret aangeboden kreeg. (En door een hele kilo gesuikerde amandelen weg te werken om mijn vingers bezig te houden.)

Ik dacht dat het me gelukt was om voortaan als niet-roker door het leven te kunnen gaan, tot de avond dat Mohammad niet thuiskwam en ik dacht dat ik gek werd. Vroeg in de avond had hij drie Australische meisjes met korte topjes en stralende lach een lift naar een tent vlak bij het Rest House aangeboden zodat ze de volgende ochtend de eerste bus konden nemen. Toen de avond vorderde en de maan zich achter het Kruisvaarderskasteel verschool zonder dat Mohammad terugkwam, werd ik steeds jaloerser.

Ik doorzocht alle kastjes naar verborgen sigaretten en zwoer: ‘Als hij de nacht niet heeft doorgebracht in het ziekenhuis of de gevangenis, dan ga ik morgenochtend bij hem weg!’

Ik zocht het erf af, maar dat was schoongeveegd. Ik zocht een plekje bij het hek in de hoop dat er een roker langs zou komen, maar er was niemand te zien. En zo ging mijn nacht van zwakte voorbij.

Ik ging niet weg bij Mohammad. Hij had de nacht in de cel doorgebracht omdat hij een dikdoenerige politieman had tegengesproken die zijn uniform in de strijd had gegooid om te voorkomen dat deze domme bedoeïen buitenlandse vrouwen ‘lastigviel’.

En Mohammad vond het geen punt om een sigaret te pakken om te kalmeren!

Door de jaren heen heb ik een paar keer zo’n aanval van jaloezie gehad. Ik moest mezelf er op dat soort momenten aan helpen herinneren dat ik juist van Mohammad hield vanwege zijn goedheid en eigenzinnigheid, maar tegelijkertijd haatte ik dan de kinderen omdat hij ze als excuus aanvoerde om mij niet mee te nemen op zijn avontuur van dat moment.