Hofmakerij

Mohammad lachte toen ik zei dat ik vond dat zijn vrienden er niets mee te maken hadden of ik met hem wilde trouwen.

‘Ze willen je niet boos maken,’ antwoordde hij. ‘Zo zijn bedoeïenen nu eenmaal.’ En hij vertelde me het volgende verhaal:

 

Fraij was een jaar of vijfendertig en nog steeds niet getrouwd. Hij was op zoek naar een echtgenote en had gehoord van een gescheiden vrouw die samen met haar ouders in hun zomerkampement halverwege het plateau naar Ma’an woonde. Ze klonk als een goede keus en hij vroeg zijn goede vriend Sliman of hij onderweg naar Ma’an om goederen in te slaan bij haar langs wilde gaan om een goed woordje voor hem te doen en haar namens hem ten huwelijk te vragen.

Pas weken later zag Fraij Sliman weer, en hij vroeg naar het antwoord van de gescheiden vrouw.

‘O, het spijt me, ya-khuey, mijn broer,’ antwoordde Sliman. ‘Het is me niet gelukt haar over te halen met je te trouwen… maar mijn bezoek is niet helemaal voor niets geweest want met mij wilde ze wél trouwen!’

 

Op dat moment vond ik het een hoogst onwaarschijnlijk, weinig grappig verhaal, maar tegenwoordig weet ik als geen ander ‘hoe de bedoeïenen zijn’ en vraag ik me af of het misschien waargebeurd was. In ieder geval was het een van Mohammads lievelingsverhalen; ik denk dat hij hield van de beschrijving van het onverwachte in het leven.