Grotten en tenten

Ik vond het echt leuk om huisbezoeken af te leggen. Ieder mens was anders en ik vond het interessant om te zien hoe hun woningen eruitzagen, of het nu grotten of tenten waren.

Abu Sha-her, de vader van de Fatima die mij haar naam had gegeven en van nog een paar andere trotse huisdochters, had een grot waar ik enorm jaloers op was. Aan weerszijden van de deur zaten grote glazen ramen, hij had een echte voortuin en op de vloer lag glad cement gestort. Mohammad vertelde dat hij daar als klein kind ook had gewoond. Zijn jonge ouders deelden de grot toen met drie andere gezinnen, ze hadden ieder hun eigen hoek. Maar nu had Abu Sha-her een groot gezin en hadden ze de hele grot voor zichzelf.

De dekens en kussens waren altijd brandschoon en er zaten zelfs kastrandjes tegen de planken van een kastje met glazen deuren. Aan rotspunten hingen foto’s in vergulde lijstjes: Abu Sha-her als jongeman poserend in een fotostudio in zijn Arabische legeruniform, zijn jonge gezin in de tijd dat ze nog in Amman woonden en nog maar vier kinderen hadden, en een grotere foto van Zijne Koninklijke Hoogheid Hussein. De koffers tegen de muur naast het bed zaten altijd dicht zodat er geen schorpioen bij kon komen. Ernaast lag een kleine keukengrot met een vuurkuil in het midden van de aangeveegde betonnen vloer en houten kratten, zwartgeblakerd van jarenlange blootstelling aan de rook, die als planken dienden voor glanzende aluminium schalen en emaillen borden. Achterin stond nog een bed waarop zakken bloem, suiker en rijst gestapeld lagen. En dan hadden ze nog een andere grot in gebruik voor hun watertanks, een tweegeits- en een driegeitspan, zakken graan en de vastgebonden ezel.

’s Zomers zetten ze een goed onderhouden tent van geweven geitenhaar op de vlakke richel voor hun deur op waar ze zich in neer vleiden.

 

De geitenharen tenten waren ideaal om ’s zomers op de bergkammen van Petra op te zetten. Als je de achterflap, de zogeheten r-waag, omhoog klapte waaide de wind door de tent en je had er altijd schaduw. Laat in de middag en ’s avonds slonken ze tot niet meer dan een referentiepunt voor de plek waar farrsha of water vandaan gehaald moest worden. Wij zaten er altijd een heel stuk vandaan, genietend van de schemering of het maanlicht. Gezinnen die geen grot in de buurt hadden om hun water in te bewaren of hun geiten in op te sluiten, gebruikten hun tenten op de ouderwetse manier. Aan de ene kant had je de shig waar het bezoek ontvangen werd en de mannen overdag zaten en waar de oudere mannen en jongens hun farrsha’s ’s avonds neerlegden. Het middelste gedeelte was de hareem waar de vrouwen en kinderen leefden en sliepen. Het andere uiteinde was voor de geiten, en als die eenmaal geworpen hadden was het een plek waar de kinderen schaduw vonden en waar de geitenvellen met yoghurt en tanaka’s van samin opgeslagen werden. De inwoners van Petra hielden zich niet zo sterk aan deze grenzen, als er geen bezoekers waren zaten de vrouwen gewoon bij hun mannen, zaten de kinderen op schoot bij hun vader en liepen de geiten overal in en uit.

Toen de eerste Shergiya in het najaar vanuit de woestijnen van Arabië blies en we ons bed naar binnen hadden verhuisd om niet levend begraven te worden op onze richel, zag ik de volgende morgen overal ingeklapte tenten op de bergkammen tegenover ons. De wind had enorme zandwolken opgejaagd die, nadat ze door de vallei waren gejaagd, de zware tenten van hun stokken hadden getild om ze daarna boven op de inhoud en de bewoners te laten vallen.

Nadat de Shergiya was gaan liggen werd het nog heter, maar ik nam Salwa mee naar de andere kant van de vallei om te gaan kijken hoe het mijn schoonfamilie was vergaan. ‘Al-humdulillah,’ zei Umm Laafi. Niemand van hen was geraakt door rondvliegende stokken en ze had de vooruitziende blik gehad om het vuur te doven en de kuil met de saj te bedekken.

Ik hoorde een paar verhalen over tenten die tot op de grond waren afgebrand. Hoewel de Shergiya later in het jaar ijskoud werd, blies hij altijd droge lucht. Er waren geen brandslangen, en als er geen water in de tanks zat kon niemand iets doen. Ik was diep onder de indruk van de snelheid waarmee dekens, bloem, brandhout en andere benodigdheden op ezels vanuit de hele vallei aangevoerd werden zodat de gezinnen tegen het eind van de dag weer helemaal op orde waren.

We wisten allemaal dat een Shergiya drie dagen duurde en rond het middaguur enigszins ging liggen om tegen de volgende ochtend weer aan te wakkeren, en dus bereidde Umm Laafi een evacuatie voor. Ze liet de tent voor wat die was, op de grond liggend om alles op zijn plek te houden, en liet Inzela en Laafi eronder kruipen om de hoogst noodzakelijke dingen te pakken die we vervolgens in een ietwat avontuurlijke stemming door de Wadi Mataha naar een van hun wintergrotten brachten. Ik hielp met het klaarmaken van een schaal rijstepap in laban, genoeg om ook het gezin van de naastgelegen ingestorte tent te laten mee-eten, die we met een flinke schep samin in het midden neerzetten en vervolgens met onze handen aten.

Mohammads familie in Ras-a-Nagb had het een stuk moeilijker. Ze hadden geen grotten waar ze met hun geiten in konden schuilen, en hoewel ze soms naar de voet van de steile helling verhuisden waar het wat warmer was, waren hun tenten wel beter voorbereid op slecht weer. Een r-waag van zakken langs de voorzijde hield de wind buiten, en extra touwen zorgden ervoor dat de tenten bleven staan. Ras-a-Nagb lag een paar duizend meter boven zeeniveau, en ’s winters sneeuwde het er meestal. De luchtvochtigheid maakte dat het geitenhaar opzwol, waardoor het minder lucht doorliet en waterafstotend werd. Onder de middelste rij stokken zetten ze blikjes en jerrycans, zodat de tenten een A-vorm kregen waar de sneeuw vanaf gleed. Dat waren de enige momenten dat ik rechtop in een tent kon staan, maar ik deed dat nooit lang omdat de rook van het alsemhoutvuur nu door de isolatie in de nok bleef hangen.

Tent of grot, zomer of winter, één ding was altijd hetzelfde: ‘Ahlan-wa-sahlan,’ en ‘Au’gaoodi, au’gaoodi, Umm Salwa.’ Welkom, Umm Salwa, ga zitten, ga zitten, kreeg ik te horen waar ik ook kwam. Vervolgens werd er thee voor me ingeschonken en moest ik meestal blijven eten. In Ras-a-Nagb kregen we ongeacht het tijdstip waarop we kwamen altijd mensef voorgeschoteld, en in Petra maakte ik me onderweg naar een avondbezoek of mijn tweede bezoek van die dag altijd zorgen dat ik ’s morgens niet duidelijk genoeg geweigerd had en weer een speciaal voor mij tot mensef gekookte geit zou aantreffen.