Vastentijd

Vanaf dat moment werd Mohammad af en toe herkend door Britse toeristen, en soms vroegen ze naar mij. Ik merkte dat ik genoot van de belangstelling die de mensen toonden voor ons en ons leven, en van tijd tot tijd nam ik Salwa en Raami mee om bij Mohammads winkel te gaan zitten. Buiten het extra werk van rotssteen vermalen en flessen vullen als souvenir, zag mijn leven er nog net zo uit als vroeger. Ik bakte brood, haalde water, waste kleren, werkte in de kliniek en reed op en neer naar het ziekenhuis, en tussendoor dronk ik thee in menige schaduwrijke zwartharen tent.

De woningen van het Umm Sayhoon-project waren intussen klaar, maar de verhuisdatum was nog niet vastgesteld. De geruchten verschilden van dag tot dag. De ene keer hoorden we dat we de woningen af moesten wijzen als ze niet uitgebreid werden, de andere dag werd er gezegd dat er maximaal zeven in plaats van tien personen per gezin een eenheid toegewezen zouden krijgen. Vaders reisden af naar Ma’an om kinderen aan te geven die tot die tijd niet belangrijk waren geweest. Andere vaders gebruikten de extra tijd om huwelijken te arrangeren voor ongetrouwde zoons, omdat getrouwde mannen een eigen woning zouden krijgen.

Er ontstonden spontane samenscholingen bij de Keenya waarbij luidkeels werd gediscussieerd. Gezinnen zamelden geld in zodat Salaama geld had voor de service, taxi en een eventuele overnachting, en stuurden hem terug naar Amman om verder te onderhandelen.

De ramadan was in aantocht, en ik vond dat ik zou moeten kunnen vasten. Met de moed der wanhoop had ik altijd toegekeken hoe mensen die de hele dag niet hadden gerookt in hun zakken graaiden op zoek naar een sigaret zodra de zon onder was gegaan. Jaloers dacht ik dan bij mezelf dat ik als ik van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zonder sigaret zou kunnen, ik niet alleen zou vasten maar ook zou stoppen met roken. En nu ik niet meer rookte, stelde ik me voor dat de dagen zonder eten en water ook geen probleem op zouden leveren.

 

Ik herinnerde me dat Mohammad en Ali in 1979 gevast hadden: van zonsopkomst om halfvijf tot zonsondergang om kwart voor acht. Na hun werk liftten ze naar Wadi Musa en kochten daar eten. In de loop van de middag legden ze dadels in kommen, vulden ze de jerrycan met oploslimonade, sneden een watermeloen open en legden de roze en groene stukken te koelen op de siddr. Ze bereidden salades met komkommer, tomaat, citroensap en tahina, en tomatensla met olijfolie en ui. Ze kookten kip en frituurden de stukken, waarbij Mohammads broek onder de plantaardige boterspatten kwam te zitten. Ze trokken een blik hummus open en roerden de inhoud tot een gladde crème. Ik bakte shraak en zette thee. De batterijen van onze cassetterecorder waren leeg, dus gingen we met de maaltijd op de platte rots boven onze grot zitten, waar we een teken kregen van Umm Mahmoud, die wel een radio had, toen ze de athaan hoorde.

Ze zeiden: ‘O God, voor U hebben wij gevast, en nu zullen wij met Uw eten het vasten doorbreken in Uw naam, o God,’ en aten en dronken en rookten… en aten en dronken en rookten tot ze niet meer konden. Ze hielden het twee dagen vol.

 

Ik vertelde niemand over mijn voornemen om te vasten. Maar tegen de tijd dat Mohammad thuiskwam, viel het niet meer te ontkennen. Ik was lusteloos en had barstende hoofdpijn. Ik had een halve jerrycan water in de ligan leeggegoten om Salwa en Raami bezig te houden. Het duurde nog uren voor de zon onder zou gaan. Mohammad ging aan de slag met zijn favoriete eenpansstoofpot met corned beef en vroeg of Umm Mahmoud brood voor ons wilde bakken.

Was het ’t waard? vroeg ik me af terwijl ik de kinderen naar bed bracht. Kon ik nog een dag als deze aan?

Maar Umm Mahmoud reageerde zo blij, net als alle anderen die het nieuws van Mohammad te horen kregen, dat ik er niet mee kon stoppen, en met hun hulp viel het me steeds gemakkelijker. Vanaf nu was ook het vasten iets wat ik met ze deelde, alweer iets wat mij met de stam verbond. Wanneer ze me aan vreemden voorstelden, bruiloftsgasten en toeristen, voegden ze voortaan: ‘En ze doet mee aan de ramadan,’ toe aan de gebruikelijke opsomming van mijn kwaliteiten die zo ongeveer luidde: ‘Ze spreekt Arabisch, ze bakt brood en ze is moslim geworden.’ De bruiloftsgasten knikten goedkeurend wanneer ze dit hoorden, maar toeristen keken meestal net zo gegeneerd als ik.

Ik was gaandeweg moslim geworden, maar ik had nog geen getuigschrift. Dat kwam pas een paar jaar later toen ik voor de rechtbank met mijn hand op de koran de eed aflegde: ‘Er is geen andere God dan Allah en Mohammed is zijn profeet.’ Toen mijn Arabisch beter werd, kwam ik erachter dat Mohammed – hij ruste in vrede – de laatste van een lange rij profeten was die over ‘één god’ predikte, en dat de anderen de profeten waren over wie ik op zondagsschool had geleerd. Ook ontdekte ik Allah in vrijwel iedere zin en merkte dat Hij daar goed paste.

Gedurende de rest van de maand stond ik elke morgen vroeg op om te eten. Ik nestelde me op de richel met een pot thee en brood met smeerkaas om me de dag door te helpen. De lichtjes van de tenten op de Argoob Jmea-aan en a-Thineb waren nauwelijks zichtbaar in het heldere maanlicht. En het was doodstil. De honden en ezels maakten geen geluid meer en de hanen kraaiden nog niet. En ik genoot ervan weer terug te kruipen in bed om nog een paar uur te slapen.

Mohammad vastte niet mee. De volgende dag probeerde hij het wel, maar om acht uur ’s morgens lag zijn tong als een droge, opgezwollen klomp in zijn mond, en niet veel later moesten we hem razendsnel in een diabetescoma naar het ziekenhuis in Ma’an brengen. Door de insuline die hij daar kreeg voelde hij zich beter dan lang het geval was geweest, maar de diabetes, die langzame moordenaar, veranderde het verloop van ons leven. Mohammad begon met injecties (intussen waren er wegwerpspuiten te koop bij een apotheek in Ma’an), speciale voeding (in ons eigen eten zaten meestal te veel dierlijke vetten), en ongezoete thee. Dat laatste betekende dat we na de ramadan voortaan met twee soorten thee op onze bergrand zaten omdat ik de zoete variant intussen lekkerder was gaan vinden. Het was een heel verschil met de levensstijl van de bedoeïenen zoals we die tot die tijd hadden geleid, en het vergde flinke moeite om ons daaraan te houden.