De Yarmouk-strijdkrachten

Vanaf het begin van de restauratiewerkzaamheden aan Gasr al-Bint was Abdallah aangenomen als bewaker. ’s Nachts sliep hij daar in een tent van zeildoek tussen zakken cement, troffels, scheppen en rubberen emmers, en bij zonsopkomst zat hij klaar om ‘Wahhid Allah’ te zeggen en gereedschap uit te tellen voor de werkploeg die om zeven uur begon. Overdag, wanneer de mannen steigers optrokken om bij de hoogste gewelven te komen en cement aansmeerden om het nog een paar jaar op zijn plaats te houden, en zelfs nadat de werk-
lui er om halfdrie mee stopten en hun gereedschap inleverden, zat hij op het altaar voor de tempel en zag de wereld aan zich voorbij trekken. Op een zonnige wintermiddag, voor wij naar Nieuw-Zeeland vertrokken, riep hij ons bij zich toen we langsliepen en drukte zijn transistorradio tegen Mohammads oor.

‘Irak is in oorlog met Iran,’ vertelde Mohammad me.

Het was zo’n prachtige dag en die landen lagen hier zo ver vandaan dat ik er weinig aandacht aan besteedde. Hooguit vroeg ik me af waarom moslims tegen elkaar vochten.

Het kan zijn dat Mohammad me heeft uitgelegd dat het kwam omdat de Iraniërs Sji-ieten waren, maar het duurde nog ruim anderhalf jaar voor die oorlog ons leven binnendrong.

Ik nam zelden de moeite om naar het krakerige BBC-nieuws te luisteren. Ik ging ervan uit dat ik het vanzelf zou horen als er iets gebeurde wat consequenties zou hebben voor ons. Maar toen bood Jordanië een leger vrijwilligers aan Irak aan, en de nishaama schreven zich in groten getale in. Ook Mohammads broers Salem en Ibrahim tekenden. Ik begreep er niets van: ze haatten de dienstplicht in hun eigen Arabische leger en een aantal van de jongens had zelfs jaren in de bergen doorgebracht om aan hun oproep te ontkomen, sommige waren zelfs gedeserteerd en hen wachtte gevangenisstraf als ze gepakt werden. Misschien was het het vooruitzicht van actie, of misschien het geld, maar hoe dan ook, veel bedoeïenen, Amarenen en zelfs een aantal Liyathna uit Wadi Musa vertrokken.

Maar het geld verloor zijn charme al snel toen ze aan het front kwamen en de bommen begonnen te vallen. Awath en een jongere jongen, Khaled, monsterden af en kwamen met de eerste legervlucht terug naar huis. Vanuit Bagdad brachten ze overdadige cadeaus mee voor iedereen: rode en blauwe synthetische jurken die jaren meegingen voor de meisjes, voor de jongens raceauto’s op batterijen die zo stuk waren, en glazen karaffen met bijbehorende glazen met gele spikkels die er niet af gingen bij de afwas voor de families.

Mohammad verloor het contact met zijn broers. Af en toe kwam er weleens iemand met verlof, maar niemand hoorde iets van Salem of Ibrahim. De BBC meldde dat de Iraakse troepen werden verdreven uit Khorumshar, dus Mohammad vertrok naar Bagdad om zijn broers te gaan zoeken.

Hij ging samen met Ahmed, een vriend uit Wadi Musa, en ze bleven ongeveer een week weg. Toen ze terugkwamen waren ze magerder en in stilte geschokt door wat ze hadden gezien. Er was niets te eten in Irak. In de truckercafés langs de duizend kilometer lange snelweg door de woestijn naar Bagdad hadden ze dunne tomatensoep met rijst gekregen. Vanuit de hoofdstad waren ze meteen doorgestuurd naar de Jordaanse strijdmacht. Ik weet niet of ze naar het noorden of het zuiden moesten, waarschijnlijk zal het oostelijk geweest zijn, ik had geen kaart. Wanneer ze de weg vroegen kregen ze te horen: ‘gobíl, gobíl,’ verder, verder. Ze vonden het kamp met Ahmeds broer en ze namen zelfs foto’s. Maar je kunt op die foto’s niet zien dat het er vijfenveertig graden is en dat Mohammad en Ahmed geen mensef en potten thee aangeboden kregen. Aan de woestijn achter de kleine piramide van soldaten met blikken helmen valt niets af te lezen. Warm water en het nieuws dat Mohammads broers en al-Jimedy bij een andere afdeling zaten, meer hadden ze de twee niet te bieden. Ze gaven het op en gingen terug naar huis.

Uiteindelijk kreeg Ibrahim te horen dat hij werd gezocht en belde hij om te zeggen dat hij en Salem in leven waren. Ruim voor de Iraniërs hun land terugkregen waren alle bedoeïenen die ik kende afgemonsterd en thuis gekomen.